2.2.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
( a) Afterpay is een onderneming die van webwinkels vorderingen overneemt die deze webwinkels hebben op consumenten uit hoofde van aan die consumenten geleverde producten. Daartoe worden de vorderingen door de betreffende webwinkels door middel van cessie aan Afterpay overgedragen.
( b) C2C is van oorsprong een incassobureau dat ten behoeve van hun opdrachtgevers vorderingen op consumenten incasseert. Op 6 mei 2013 hebben C2C en Afterpay, onder de benaming “Agreement Concerning Debt Collections” (inleidende dagvaarding, productie 3) een overeenkomst gesloten waarin partijen hebben afgesproken dat Afterpay haar vorderingen op consumenten, die zij op haar beurt van webwinkels had overgenomen, periodiek zou overdragen aan C2C, waarna C2C die vorderingen voor eigen rekening en risico zou gaan incasseren. In de overeenkomst van 6 mei 2013 (hierna: de samenwerkingsovereenkomst) is, voor zover van belang, het volgende bepaald:
“§3 (…)
Afterpay, or the online retailer, will provide C2C with all needed and available information to successfully collect the transferred invoices,
C2C will pay AfterPay a purchase price of:
80,00% of the principal amount of an invoices due till 120 days;
70,00% of the principal amount of an invoice due between 121 - 180 days;
60,00% of the principal amount of an invoice due between 181 - 365 days.
C2C will pay Afterpay within 7 days after receiving an invoice from Afterpay for transferring an invoice batch to C2C;
Afterpay is allowed to withdraw invoices after transfer to C2C based on requests from merchants or in case of disputes. Any possible received purchase price of withdrawn invoices will be paid back to C2C within 7 days;
Contract period is for the period of 4 years: June 1st 2013 till May 31 2017;
(…)”
Aan de overeenkomst zijn naderhand twee addenda van respectievelijk 20 september 2013 en 28 mei 2015 toegevoegd.
( c) Op 28 mei 2015 hebben partijen een akte van cessie ondertekend met betrekking tot de overdracht van vorderingen in het kader van de samenwerkingsovereenkomst (inleidende dagvaarding, productie 4). In de akte is, voor zover van belang, bepaald:
“Deze akte van cessie is integraal onderdeel van drie overeenkomsten tussen verkoper en koper:
(…)
3. Agreement concerning “Debt Collections” gedateerd 6 mei 2013,
(…)
De Vorderingen welke Verkoper verkocht aan Koper zijn gespecificeerd in een afzonderlijke lijst (de “Gespecificeerde Vorderingen”) dat als bijlage bij deze akte van cessie hiervan integraal onderdeel is. (…)”
( d) Voorafgaand aan de totstandkoming van de samenwerkingsovereenkomst hadden partijen werkafspraken gemaakt die waren vastgelegd in een werkdocument. Op 4 februari 2013 is de versie 1.0 van dit werkdocument door Afterpay verzonden aan C2C (inleidende dagvaarding, productie 5). Daarin is onder meer het volgende bepaald:
“
Inleiding
Dit document omvat en beschrijft een aantal operationele werkafspraken tussen Call 2 Collect (C2C) en Afterpay op het gebied van incasso verwerking, disputen en terug facturatie en andere voorkomende operationele issues. Deze handleiding heeft geen contractuele status, echter geeft richting aan een optimale samenwerking bij dagelijkse issues. (…)
Operationele werkwijze:
C2C ( [kwaliteitsmanager C2C] ) neemt wekelijks met Afterpay ( [kwaliteitsmanager afterpay] ) contact op om opvallende zaken te bespreken (…)
Zaken waar meer informatie over gewenst is worden allereerst door C2C bij de retailer opgevraagd. Indien hier geen reactie komt, wordt bij Afterpay ( [kwaliteitsmanager afterpay] ) navraag gedaan. Het is duidelijk niet de bedoeling voor elk wissewasje direct Afterpay te benaderen. C2C is verantwoordelijk voor eigen verrijking van dossiers en incassodata, alsmede voor het leggen van contacten met de webshops. (…)
Fraude/Riskmanagement vragen kunnen rechtstreeks aan [de riskmanager] worden gesteld door [kwaliteitsmanager C2C] en [persoon A] , waarbij de werkafspraak is dit 2 wekelijks te doen.
Terughalen dossier AfterPay
Afterpay heeft het recht een dossier ten aller tijde terug te halen uit incasso om haar moverende redenen. Redenen kunnen onder andere zijn:
(…)
9. Indien de webshop geen aflever- of afhaalbewijs kan overleggen waaruit blijkt dat de consument de bestelling in ontvangst heeft genomen (track/trace). C2C geeft dit in een duidelijke mail aan naar [kwaliteitsmanager afterpay] , die dit met Finance AfterPay zal oppakken ivm terugfacturatie.
Consument niet bekend op adres
Indien de consument niet bekend is op het bestel adres (op basis van een GBA check) is de voorgestelde werkwijze dat C2C de hoofdbewoner aansprakelijk stelt mits het pakket daar ook afgeleverd is. (…)
In de gevallen dat:
Er geen sluitend aflever bewijs of track and trace overlegd kan worden door webwinkel;
(…)
zal Afterpay de vordering terughalen uit incasso op eerste verzoek vanuit C2C
Consument betwist vordering
In het geval de consument de levering van de vordering betwist zal C2C bij de webshop het aflever bewijs opvragen. (…)”
( e) Voorts vermeldt het werkdocument (pag. 8):
“Met een landelijk dekkende Gerechtsdeurwaarder hebben we het volgende afgesproken:
(…)
Dossiers met een hoofdsom 0 tot 100 euro: minnelijke behandeling, aanmanen en bellen. Niet dagvaarden.
Dossiers met een hoofdsom 100-400 euro: dossiers worden eerst door hun eigen bestand gehaald. Indien slecht bekend, wordt dossier direct gesloten met reden ‘geen verhaalsmogelijkheden’. (…)
Als de persoon wel staat ingeschreven dan wordt de dagvaarding uitgebracht met als doel vonnis te behalen en uiteraard te executeren. (…)”
( f) C2C heeft vorderingen die zij van Afterpay gecedeerd heeft gekregen, op haar beurt verkocht en gecedeerd aan DirectPay.
( g) In een verslag van een bespreking d.d. 12 juni 2014 tussen Afterpay en C2C is onder meer het volgende opgenomen (inleidende dagvaarding, prod. 8):
“Afleverbewijzen.
[kwaliteitsmanager C2C] geeft aan dat we eventueel in rechte niet sterk staan als Webshops geen afleverbewijs meer kunnen overleggen.
Soms is het technisch niet mogelijk (afleverbewijzen gaan uit het systeem na 3 maanden) of is er sprake van briefpost. [persoon G] geeft aan dat de webshop een afleverbewijs moet kunnen overhandigen. De risico-vraag blijft in het midden. (…)”
( h) In een e-mail van 18 september 2015 heeft [persoon B] van Afterpay (hierna: [persoon B] ) naar aanleiding van een verzoek d.d. 17 september 2015 van C2C om ‘de vordering te sluiten’ wegens het ontbreken van een afleverbewijs (inleidende dagvaarding, productie 10), onder meer het volgende geschreven aan [naam] , kwaliteitsmanager van C2C (hierna: [kwaliteitsmanager C2C] ):
“(…) PostNL hanteert een bewaartermijn van 1,5 jaar en daarom is er geen track en trace meer beschikbaar. Vanuit Call2Collect is vervolgens aan Omoda gevraagd om de betreffende vordering af te boeken omdat er geen afleverbewijs kan worden voorgelegd. Het werkelijke issue is natuurlijk dat er pas 1,5 jaar na overdracht naar Call2Collect een track en trace wordt aangevraagd. Zijn jullie op de hoogte van de 1,5 jaar bewaartermijn van PostNL? Ben je het met mij eens dat de verantwoordelijkheid voor dit issue bij Call2Collect ligt en dat Call2Collect deze vordering zou moeten afboeken of verder behandelen zonder track en trace?”
( i) In de reactie van 21 september 2015 heeft [kwaliteitsmanager C2C] geschreven (inleidende dagvaarding, productie 10):
“Wij zijn ons bewust van het feit dat vervoerders niet eeuwig toegang hebben tot track en trace. Dit hebben we uiteraard al duizenden keren meegemaakt.
Het verzoek van ons om de zaak af te boeken na zo’n lange tijd is niet correct.
(…)
Jij bent het toch ook wel met mij eens dat er in zaken van zeg 4-6 maanden oud de webshop geen afleverbewijs kan voorleggen, zij de zaak moeten intrekken? (…)”
( j) Daarop reageert [persoon B] (inleidende dagvaarding, productie 10):
“Wat betreft jouw laatste opmerking: Ben ik helemaal met je eens. Is ook conform afspraak.”
( k) In een e-mail d.d. 28 december 2015 aan Afterpay schrijft C2C ( [persoon C] ) het volgende (memorie van grieven, productie 34):
“Bijgaand een proces-verbaal inzake Afterpay kenmerk [nummer]
Kunnen wij de vordering in het terughaalbestand tegemoet zien?
Alvast bedankt voor uw reactie.”
In haar reactie aan C2C schrijft [persoon D] van Afterpay:
“Deze order is meer dan een jaar geleden overgedragen en kunnen deze daarom niet meet in behandeling nemen.”
( l) In een e-mail van 4 januari 2016 heeft [persoon E] , financieel directeur van Afterpay, het volgende geschreven aan [naam] , financieel directeur van C2C (hierna: [financieel directeur C2C] ) (memorie van grieven, productie 34):
“(…) Eigenlijk ben ik het wel met onze collega [persoon D] eens, maar ik begrijp jullie standpunt ook.
Ik vind ook dat we ergens een lijn moeten trekken, anders zou je na 5 jaar bij wijze van nog zaken terug kunnen trekken. Waarbij 1 enkel geval altijd te bespreken is uiteraard, maar het schijnt nu meer voor te komen. Een jaar lijkt mij reëel.”
( m) In een e-mail van 21 februari 2016 (akte 16 augustus 2022, productie 43, pag. 41) heeft de gemachtigde van C2C onder meer het volgende aan de gemachtigde van Afterpay geschreven:
“(…) Inmiddels heeft Call2Collect overzichten gemaakt met daarin de debiteuren van de webshops waarvan de incassodossiers zijn gesloten met als reden “debiteur spoorloos” en waarbij aanleiding bestaat om de afleverbewijzen op te vragen. Die dossiers worden door DirectPay aangemerkt als fraudedossiers. Het ligt echter voor de hand daarvan eerst de afleverbewijzen bij de webshops op te vragen. Als de afleverbewijzen dan niet worden aangeleverd, dan is er grond voor retrocessie. (…)
Dit betreffen 5.707 afleverbewijzen bij circa 400 webshops. (…)”.
( n) In verband met de teruggave van btw op oninbare vorderingen heeft [financieel directeur C2C] in een e-mail van 1 mei 2014 (17:34 uur) namens C2C onder meer het volgende geschreven aan [directeur van afterpay] (hierna: [directeur van afterpay] ), directeur van Afterpay (inleidende dagvaarding, productie 19):
“(…) Hierbij hebben wij [de belastinginspecteur] op zijn verzoek voorzien van een toelichting op de keten (webwinkel-Afterpay-Call2Collect) en specifiek aan de overdracht van BTW en het recht tot teruggaaf van het “oninbare” deel van deze BTW hierbij.
[de belastinginspecteur] heeft dit beoordeeld en is tot het standpunt gekomen dat Call2Collect/CM Group in genoemde ketennietkan worden beschouwd als gemachtigde factoormaatschappij volgens hun daarvoor geldende beleids-resolutie (dezgn “Factoor-resolutie”).
De belastingdienst zal teruggaafverzoeken van Call2Collect daaromnietinwilligen. (…)”.
( o) In reactie daarop heeft [directeur van afterpay] in een e-mail van 1 mei 2014 (19:01 uur) onder meer het volgende aan [financieel directeur C2C] geschreven:
“(…) Insteek zou moeten zijn hoe Afterpaynamens
Call2Collect dan de btw kan terugvragen over afgeschreven vorderingen. (…)
Ook is contractueel de afspraak, mede op jouw uitdrukkelijk verzoek, dat jullie de btw zouden willen verrekenen. Dus graag separaat van elkaar houden en niet verleggen, mede omdat wij juist ook onze inspecteur hebben aangegeven datwij inclusief
btw aan jullie overdragen!”
( p) In een onderhandse akte d.d. 19 juni 2015 (conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie, productie 2) heeft Afterpay aan C2C een volmacht verstrekt om ter zake van
“de in eigendom aan Gevolmachtigde overgedragen vorderingen van Volmachtgever op debiteuren (…) die niet inbaar blijken te zijn, voor eigen rekening en met uitsluiting van de bevoegdheden van debiteur en / of Volmachtgever, teruggave van BTW te vorderen en te innen bij de eenheid van de belastingdienst die bevoegd is ten aanzien van debiteuren. (…)”
( q) In een e-mail van 7 juli 2016 heeft de belastingdienst ( [persoon F] ) het volgende bericht aan [de fiscalist] , de fiscalist van C2C (inleidende dagvaarding, prod. 26):
“Tijdens een collegiaal overleg maandag jl zijn we (opnieuw) ingegaan op de door u ingediende verzoeken om teruggaaf in verband met niet geheel voldane vorderingen van webshops.
We hebben ons eerst afgevraagd of eennu
ontvangen mededeling van een webshop dat zij afzien van toepassing van het kasstelsel zoals verwoord in het tweede lid van artikel 26 van de uitvoeringsregeling omzetbelasting betekenis toekomt voor eerdere tijdvakken.
Ook zijn we ingegaan op de vraag of de tweede factoor gebruik kan maken van de in het besluit factoring gegeven goedkeuring.
Bij beide vragen kwamen we tot een negatief antwoord, waardoor we moeten concluderen dat uw verzoeken gegeven het huidige beleid niet voor inwilliging vatbaar zijn. (…)”
De procedure in eerste aanleg
2.3.1.In de onderhavige procedure heeft C2C in eerste aanleg in conventie gevorderd, enigszins verkort weergegeven:
A. ten aanzien van de afwezigheid van de afleverbewijzen
primair:
1) een verklaring voor recht dat Afterpay gehouden is om mee te werken aan het verlijden van een door C2C op te doen stellen notariële akte met executoriale kracht, waarmee vorderingen opgenomen op de als productie 13 aangehechte lijst tegen terugbetaling van de koopsommen van de betreffende vorderingen (zoals weergegeven op voornoemde lijst) door C2C worden overgedragen aan AfterPay, binnen veertien dagen na het te dezen te wijzen vonnis;
2) veroordeling van Afterpay om mee te werken aan het verlijden van een door C2C op te doen stellen notariële akte met executoriale kracht waarmee de vorderingen opgenomen op de als productie 13 aangehechte lijst door C2C binnen 14 dagen na het wijzen van het vonnis worden overgedragen aan Afterpay tegen terugbetaling van de koopsommen van de betreffende vorderingen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de dag van de inleidende dagvaarding;
subsidiair:
1) de overeenkomst te ontbinden ten aanzien van de vorderingen die zijn opgenomen op de door Call2Collect op te doen stellen notariele akte met executoriale kracht waarmee de vorderingen opgenomen op de als productie 13 aangehechte lijst tegen terugbetaling van de koopsommen van de betreffende vorderingen (zoals weergegeven op voornoemde lijst) door Call2Collect worden overgedragen aan Afterpay;
2) Afterpay bij wijze van ongedaanmakingsverplichting te veroordelen om mee te werken aan het verlijden van een door C2C op te doen stellen notariële akte met executoriale kracht waarmee vorderingen opgenomen op de als productie 13 aangehechte lijst door C2C binnen 14 dagen na het wijzen van het vonnis worden overgedragen aan Afterpay tegen terugbetaling van de koopsommen van de betreffende vorderingen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de dag van de inleidende dagvaarding;
3) voor recht te verklaren dat Afterpay gehouden is bij wijze van aanvullende schadevergoeding de schade te vergoeden die C2C lijdt als gevolg van de onder 1 gevorderde ontbinding, welke schade dient te worden opgemaakt bij staat;
B. ten aanzien van de factuurstelselverklaringen
primair:
1) de overeenkomsten die ten grondslag hebben gelegen aan de vorderingen die zijn opgenomen op de als productie 12 aan de dagvaarding gehechte lijst, te ontbinden en om Afterpay te veroordelen om de btw-component van deze vorderingen ad € 240.455,00 bij wijze van ongedaanmaking aan C2C binnen 14 dagen na het wijzen van het vonnis te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente vanaf de dag der dagvaarding;
subsidiair:
2) de overeenkomsten die ten grondslag liggen aan de vorderingen die zijn opgenomen op de als productie 12 aan de dagvaarding gehechte lijst te vernietigen wegens dwaling aan de zijde van C2C en om Afterpay te veroordelen om de btw-componenten van deze vorderingen ad € 240.455,00 op grond van onverschuldigde betaling binnen 14 dagen na het wijzen van het vonnis aan C2C te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente vanaf de dag der dagvaarding;
C. Ten aanzien van de retro-cessie en de afwezigheid van de factuurstelselverklaringen
1) Afterpay te veroordelen in de kosten van dit geding, waaronder begrepen het salaris en de noodzakelijke voorschotten van de advocaat van C2C, een ander te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW en incassokosten vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag van de algehele voldoening;
2) Afterpay te veroordelen in de nakosten ten bedrage van respectievelijk € 131,00 zonder betekening en € 199,00 met betekening, wat betreft het laatstbedoeld bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente indien en voorzover Afterpay de betreffende bedragen niet binnen de wettelijke vereiste termijn van twee dagen, althans binnen een door de rechtbank redelijk geachte termijn na betekening van het te wijzen vonnis heeft voldaan.
2.3.2.Hierna, bij de bespreking van de grieven, zal worden ingegaan op hetgeen C2C aan deze vorderingen ten grondslag heeft gelegd alsmede op het verweer van Afterpay, een en ander voor zover in hoger beroep van belang.
2.3.3.In eerste aanleg heeft Afterpay in reconventie gevorderd om C2C te veroordelen om aan Afterpay een bedrag te betalen van € 151.652,37, te vermeerderen met de contractuele rente daarover, te berekenen van de achtste dag na de factuurdatum, met veroordeling van C2C in de kosten van de procedure in reconventie onder de bepaling dat over die kosten wettelijke rente is verschuldigd indien die kosten niet binnen 14 dagen na het wijzen van het vonnis zijn voldaan.
2.3.4.Aan die vordering heeft Afterpay ten grondslag gelegd dat C2C de facturen onbetaald heeft gelaten die Afterpay haar heeft toegezonden in verband met de cessie van de vorderingen door Afterpay aan C2C. Door C2C is als verweer gevoerd dat zij haar verplichting tot betaling van de facturen heeft opgeschort, omdat Afterpay in gebreke is gebleven met de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst.
2.3.5.In het vonnis van 13 juni 2018 heeft de rechtbank de vorderingen in conventie van C2C afgewezen en heeft zij de vorderingen in reconventie toegewezen met veroordeling van C2C in de proceskosten in conventie en in reconventie.
De procedure in hoger beroep
2.4.1.C2C heeft in hoger beroep 17 grieven aangevoerd die zijn genummerd van 1 tot en met 16,waarbij twee grieven als grief 13 zijn aangeduid. De laatstbedoelde grieven zullen in dit arrest worden aangeduid als 13-a en 13-b. De grieven genummerd 1 tot en met 15 betreffen het in conventie gewezen vonnis en de grief genummerd 16 het in reconventie gewezen vonnis. C2C heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van haar vorderingen in conventie en om de verplichting tot betaling van het bedrag waartoe C2C in reconventie is veroordeeld te verminderen met hetgeen in conventie in verrekening wordt toegestaan.
2.4.2.Afterpay heeft in incidenteel appel drie grieven aangevoerd tegen het in conventie gewezen vonnis. Zij heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het beroepen vonnis van de rechtbank voor zover daar door Afterpay niet tegen is gegriefd, met veroordeling van C2C in de kosten van beide instanties. Gelet op wat Afterpay ter toelichting op haar incidentele grieven heeft aangevoerd en gelet op de bewoordingen van het petitum in het incidenteel hoger beroep, begrijpt het hof dat Afterpay met haar incidenteel hoger beroep geen ander dictum nastreeft dan het dictum dat is opgenomen in het beroepen vonnis, maar dat zij wenst dat de met haar grieven bestreden rechtsoverwegingen uit het beroepen vonnis worden herzien en verbeterd. Dit betekent verder dat geen sprake is van een onnodig ingesteld incidenteel hoger beroep als ook dat als de incidentele grieven (in overwegende mate) niet slagen, een veroordeling van Afterpay in de kosten van het incidenteel hoger beroep dient te volgen (HR 13 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:425).