ECLI:NL:GHSHE:2023:1515

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 mei 2023
Publicatiedatum
10 mei 2023
Zaaknummer
21/01263
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aftrek eigen woning en specifieke zorgkosten

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 mei 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2017. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag, die door de inspecteur ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende tegen deze uitspraak eveneens ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft belanghebbende verzocht om meer aftrek in verband met de eigen woning, aftrek van specifieke zorgkosten en het in aanmerking nemen van een terbeschikkingstellingsverlies (TBS-verlies) van € 67.790. Het hof oordeelt dat belanghebbende geen recht heeft op aftrek van specifieke zorgkosten, omdat hij niet heeft voldaan aan de bewijslast. Wel heeft het hof geoordeeld dat belanghebbende recht heeft op een hogere aftrek in verband met de eigen woning, namelijk € 54. De inspecteur moet het betaalde griffierecht van in totaal € 182 vergoeden en wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van € 1.674. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en de aanslag wordt verminderd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.441.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 21/01263
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 15 september 2021, nummer BRE 20/8246, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2017 opgelegd.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De zitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2023 in ’s-Hertogenbosch. Daar is verschenen namens de inspecteur, [inspecteur] . Voor de zitting heeft [gemachtigde] als gemachtigde van belanghebbende laten weten dat hij niet zal verschijnen. Belanghebbende is ook niet verschenen.
1.6.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is sinds 2009 eigenaar van een pand aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning).
2.2.
Belanghebbende was bestuurder en enig aandeelhouder van [A B.V.] (hierna: de B.V.). De B.V. is opgericht op [datum 1] 2012 en ontbonden op [datum 2] 2017. De B.V. stond volgens de KvK-inschrijving ingeschreven op het adres van de woning.
2.3.
Belanghebbende heeft zijn aangifte IB/PVV 2017 gedaan naar een belastbaar inkomen dat als volgt is opgebouwd.
Loon € 21.857
Resultaat uit overige werkzaamheden € 2.565
Eigen woning € 7.154 (-/-)
Specifieke zorgkosten
€ 3.395 (-/-)
Belastbaar inkomen uit werk en woning € 13.873
2.4.
In de aangifte staan twee eigenwoningschulden aangegeven. Het betreft een eigenwoningschuld aan de SNS Bank van € 330.000 (aangegeven rente € 6.559 en aangegeven kosten € 54) en een eigenwoningschuld aan de B.V. waarvan de hoogte niet is gemeld (aangegeven rente € 3.173). Het eigenwoningforfait bedraagt € 2.632.
2.5.
De inspecteur is bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2017 afgeweken van de ingediende aangifte. De inspecteur heeft daarbij de kosten op de lening van de SNS Bank en de rente op de lening van de B.V. gecorrigeerd en daarmee het negatieve saldo inkomsten eigen woning vastgesteld op € 3.927. De specifieke zorgkosten zijn in zijn geheel niet in aftrek toegelaten. De inspecteur heeft het belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 20.495.
2.6.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV 2017. Daarbij heeft hij tevens verzocht om rekening te houden met een terbeschikkingstellingsverlies (hierna: TBS-verlies) van € 67.790 in verband met de afwaardering van een rekening-courant vordering op de geliquideerde B.V..
2.7.
Volgens de aangifte vennootschapsbelasting 2017 van de B.V. stonden er op de eindbalans schulden van € 200.689. Hiervan bestond € 67.790 uit een schuld aan participanten, zijnde de rekening-courant met de directie.
2.8.
De inspecteur heeft de aanslag bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd. De rechtbank heeft de aanslag eveneens gehandhaafd.
2.9.
Belanghebbende heeft als bijlage bij zijn hogerberoepschrift de jaaropgave 2017 van zijn SNS hypotheek meegestuurd. Hierin is onder meer het volgende vermeld:

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Heeft belanghebbende recht op meer aftrek in verband met de eigen woning?
II. Heeft belanghebbende recht op aftrek van specifieke zorgkosten van € 3.395?
III. Kan belanghebbende een TBS-verlies van € 67.790 in aanmerking nemen?
3.2.
Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en concludeert tot vermindering van de aanslag. De inspecteur beantwoordt deze vragen ontkennend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
Vraag I: Aftrek eigen woning
4.1.
De rechtbank heeft met betrekking tot de vraag of belanghebbende recht heeft op meer aftrek in verband met de eigen woning als volgt overwogen:
‘2.11. Onder eigenwoningschuld wordt – voor zover hier van belang – verstaan het gezamenlijke bedrag van de schulden die zijn aangegaan in verband met een eigen woning. Als uitgangspunt geldt bovendien een zogenoemde aflossingseis.1 De aftrekbare kosten met betrekking tot de eigen woning zijn in ieder geval het gezamenlijke bedrag van de renten en de kosten van schulden die behoren tot de eigenwoningschuld.2
2.12.
De stelplicht en bewijslast dat sprake is van een eigenwoningschuld rust op belanghebbende. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende hieraan niet voldaan met betrekking tot de schuld aan de BV. Enkel de in de bezwaarfase verstrekte facturen van de verbouwing aan de woning zijn daartoe onvoldoende. Daaruit valt immers niet af te leiden dat sprake is van een schuld aan de BV en zo dat wel het geval is dat de verbouwing is gefinancierd met die schuld. Verder zijn geen feiten gesteld waaruit volgt dat aan de zogenoemde aflossingseis is voldaan dan wel dat aan die eis niet hoeft te worden voldaan.
Ten aanzien van de aangegeven kosten met betrekking tot de schuld aan de SNS bank kan op grond van de verstrekte facturen niet worden vastgesteld dat er kosten zijn gemaakt en waarop die kosten dan betrekking hebben.
De inspecteur heeft dus terecht de belastbare inkomsten eigen woning gecorrigeerd.
Voetnoten
1. Art. 3.119a Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001).
2. Art. 3.120 Wet IB 2001.’
4.2.
Het hof acht deze overwegingen van de rechtbank juist en op goede gronden gegeven. Hetgeen in hoger beroep is aangevoerd met betrekking tot de schuld aan de B.V. leidt niet tot een ander oordeel. Door te verwijzen naar de jaarrekening 2017 van de B.V., het onderzoek van de Belastingdienst in het kader van bestuurdersaansprakelijkheid ex artikel 36 Invorderingswet en door te verwijzen naar enkele overgelegde offertes, heeft belanghebbende niet voldaan aan zijn bewijslast. Hetgeen in hoger beroep is aangevoerd ten aanzien van de kosten met betrekking tot de schuld aan de SNS bank, leidt wel tot een ander oordeel. In hoger beroep heeft belanghebbende een jaaroverzicht 2017 met betrekking tot de hypothecaire lening van SNS bank overgelegd. Uit dit jaaroverzicht volgt dat belanghebbende in 2017 € 53,57 kosten heeft gemaakt (vertragingsrente van € 3,57 en omzettingskosten van € 50), hetgeen afgerond overeen komt met het bedrag aan kosten van € 54 dat belanghebbende in zijn aangifte IB/PVV 2017 had geclaimd.
4.3.Ter zitting heeft de inspecteur, bij gebrek aan wetenschap, het standpunt ingenomen dat belanghebbende het bedrag van € 54 niet heeft betaald in 2017 en daarom niet voor aftrek in aanmerking komt. Tevens heeft de inspecteur zich op het standpunt gesteld dat mocht het hof van oordeel zijn dat het bedrag van € 54 wel in aftrek kan worden gebracht, hij een beroep doet op het leerstuk van interne compensatie. Volgens de inspecteur heeft belanghebbende gelet op de gebruikelijkloonregeling van artikel 12a Wet op de loonbelasting 1964 namelijk te weinig loon in aanmerking genomen.
4.4.
Belanghebbende heeft het jaaroverzicht met betrekking tot de hypothecaire lening van de SNS bank als bijlage bij zijn hogerberoepschrift meegestuurd. De inspecteur heeft derhalve vóór de zitting ruimschoots gelegenheid gehad om zijn in 4.3 beschreven stellingen in te nemen. Nu hij dat heeft nagelaten en belanghebbende niet is verschenen ter zitting is het hof van oordeel dat behandeling van deze pas ter zitting ingenomen stellingen leidt tot een inbreuk op een goede procesorde. [1] Het hof gaat daarom aan deze stellingen voorbij.
4.5.
Belanghebbende heeft derhalve recht op € 54 meer aftrek in verband met de eigen woning.
Vraag II: Specifieke zorgkosten
4.6
De rechtbank heeft met betrekking tot de vraag of belanghebbende recht heeft op aftrek van specifieke zorgkosten van € 3.395 als volgt overwogen:
‘2.13. Art. 6.17 van de Wet IB 2001 bepaalt voor - zover hier van belang - als volgt:
“1. Uitgaven voor specifieke zorgkosten zijn de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor:a. genees- en heelkundige hulp, met uitzondering van ooglaserbehandelingen ter vervanging van bril of contactlenzen;
(…)
9. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, wordt onder genees- en heelkundige hulp verstaan:
a. een behandeling door een arts;
b. een behandeling op voorschrift en onder begeleiding van een arts door een paramedicus;
c. een behandeling door een bij ministeriële regeling aan te wijzen paramedicus, mits voor de behandeling een verklaring door de paramedicus is afgegeven die voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden.”
2.14.
Op belanghebbende rust de stelplicht en bewijslast van feiten op grond waarvan kan worden vastgesteld dat sprake is van specifieke zorgkosten. Belanghebbende heeft hieraan niet voldaan met enkel het verstrekken van een factuur van [B] . Daaruit volgt immers niet dat is voldaan aan de onder 2.13. genoemde voorwaarden voor uitgaven voor genees- en heelkundige hulp. De inspecteur heeft dus terecht de aftrek van specifieke zorgkosten geweigerd.’
4.7.
Het hof acht deze overwegingen van de rechtbank juist en op goede gronden gegeven. Hetgeen in hoger beroep is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Belanghebbende heeft in hoger beroep twee verklaringen van [persoon] overgelegd. Hieruit volgt niet dat belanghebbende behandeld is door een arts of een paramedicus. Tevens is niet duidelijk wat het verband is tussen deze verklaringen en de factuur van [B] .
4.8.
Belanghebbende heeft derhalve geen recht op aftrek van specifieke zorgkosten.
Vraag III: TBS-verlies
4.9.
De rechtbank heeft met betrekking tot de vraag of belanghebbende een TBS-verlies van € 67.790 in aanmerking kan nemen, als volgt overwogen:
‘2.15. In de bezwaarfase heeft belanghebbende verzocht om een TBS-verlies in aanmerking te nemen in verband met de afwaardering van de rekening-courant vordering op de geliquideerde BV. De inspecteur betwist het bestaan van een vordering en ook de zakelijkheid daarvan.
2.16.
Belanghebbende – op wie de bewijslast rust – heeft geen stukken overgelegd waarmee het bestaan van een lening aan de BV kan worden vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende daarmee niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een geldverstrekking aan de BV, laat staat van een lening aan de BV. Aan de beoordeling of die lening al dan niet zakelijk is, komt de rechtbank niet toe. De inspecteur heeft dus terecht het in aanmerking nemen van een TBS-verlies geweigerd.’
4.10.
Het hof acht deze overwegingen van de rechtbank juist en op goede gronden gegeven. Hetgeen in hoger beroep is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Door enkel te verwijzen naar de jaarrekening 2017 van de B.V., het onderzoek van de Belastingdienst in het kader van bestuurdersaansprakelijkheid ex artikel 36 Invorderingswet en door op te merken dat het bedrag van € 67.790 ook in de aangiften vennootschapsbelasting stond vermeld, heeft belanghebbende, mede gelet op de door de inspecteur geconstateerde feitelijke onduidelijkheden en de betwisting van het bestaan van een vordering en de zakelijkheid ervan, niet voldaan aan zijn bewijslast dat sprake is van een onder het TBS-regime vallende en volledig af te waarderen rekening-courant vordering.
4.11.
Belanghebbende heeft derhalve geen recht op aftrek van een TBS-verlies.
Tussenconclusie
4.12 .
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. Dit omdat belanghebbende recht heeft op € 54 meer aftrek in verband met de eigen woning
Ten aanzien van het griffierecht
4.13.
De inspecteur dient aan belanghebbende het bij de rechtbank en het hof betaalde griffierecht van € 48 respectievelijk € 134, in totaal € 182, te vergoeden, omdat de uitspraak va de rechtbank wordt vernietigd.
Ten aanzien van de proceskosten
4.14.
Het hof veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van de kosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank en het hoger beroep bij het hof, omdat het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is.
4.15.
Het hof stelt deze tegemoetkoming op 2 punten [2] x € 837 x 1 (factor gewicht van de zaak) [3] is in totaal € 1.674.
4.16.
Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
  • verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de aanslag IB/PVV 2017 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.441, met instandhouding van de overige elementen;
  • bepaalt dat de inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht voor de behandeling van het hoger beroep bij de rechtbank en het hof van in totaal € 182 vergoedt; en
  • veroordeelt de inspecteur in de kosten van het geding bij de rechtbank en het hof van € 1.674.
De uitspraak is gedaan door C.W.M.M. Verkoijen , voorzitter, P. Fortuin en M.H.P. Groenland, in tegenwoordigheid van M.M. Stassen-Kanters, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2023 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De uitspraak is alleen door de voorzitter ondertekend aangezien de griffier is verhinderd deze te ondertekenen.
De voorzitter,
C.W.M.M. Verkoijen
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Vergelijk Hoge Raad 13 augustus 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN3831.
2.1 punt voor het beroepschrift bij de rechtbank en 1 punt voor het beroepschrift bij het hof.
3.Conform de richtsnoeruitspraak inzake de (proces)kostenvergoeding van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 11 november 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:3315.