In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden voorwaardelijk, maar heeft hoger beroep ingesteld. De verdediging voerde aan dat er sprake was van een schending van artikel 6 EVRM, met name door een overschrijding van de redelijke termijn. Het hof heeft vastgesteld dat de redelijke termijn in deze zaak aanzienlijk is overschreden, met bijna vijf jaar in eerste aanleg en zes maanden in hoger beroep. Dit tijdsverloop heeft geleid tot een onherstelbaar vormverzuim, waardoor de waarheidsvinding in het gedrang is gekomen. Het hof oordeelde dat de verdediging niet adequaat gebruik heeft kunnen maken van zijn verdedigingsrechten, wat resulteerde in een behandeling die niet voldeed aan de eisen van een eerlijk proces. Daarom heeft het hof het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging voor de feiten 1, 2, 3 en 6. De verdachte werd vrijgesproken van de overige tenlastegelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend was bewezen dat hij deze had begaan. De vordering van de benadeelde partij werd afgewezen, omdat er geen straf of maatregel werd opgelegd aan de verdachte.