ECLI:NL:GHSHE:2023:1167

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 april 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
200.322.060_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de Gecertificeerde Instelling in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank inzake uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep van de Gecertificeerde Instelling (GI), Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, tegen de beslissing van de rechtbank Limburg om de uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige] niet te verlengen. De GI had verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlengen tot 23 februari 2023, maar de rechtbank had dit verzoek afgewezen. Het hof oordeelde dat de GI niet-ontvankelijk was in het hoger beroep, omdat de periode waarvoor de machtiging was verzocht inmiddels was verstreken. De GI had geen rechtens relevant belang meer, aangezien de machtiging tot uithuisplaatsing van rechtswege was geëindigd. Het hof benadrukte dat de GI de mogelijkheid heeft om een nieuw verzoek tot uithuisplaatsing in te dienen, maar dat dit niet relevant was voor de beoordeling van het hoger beroep. De ouders van [minderjarige] voerden aan dat de GI niet-ontvankelijk was en dat de rechtbank op goede gronden had beslist. Het hof heeft de GI uiteindelijk niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 13 april 2023
Zaaknummer : 200.322.060/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/299901 / JE RK 21-2487 ( [minderjarige] )
in de zaak in hoger beroep van:
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI),
tegen
[de vader] ,
en
[de moeder],
beiden wonende te [woonplaats] ,
verweerders in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader respectievelijk de moeder en gezamenlijk: de ouders,
advocaat: mr. S.L.B. Koelman-Duijf.
Deze zaak gaat over de minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2008.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 20 december 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 januari 2023, heeft de GI verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, naar het hof begrijpt: het inleidend verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] tot
23 februari 2023 alsnog toe te wijzen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 maart 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de GI, vertegenwoordigd door mr. [vertegenwoordiger van de GI 1] , [vertegenwoordiger van de GI 2] en [vertegenwoordiger van de GI 3] ;
- de ouders, bijgestaan door mr. Koelman-Duijf.
2.3.1.
De raad is, met berichtgeving vooraf, niet op de mondelinge behandeling verschenen.
2.3.2.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken.
Hij heeft hiervan gebruik gemaakt en heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden met de voorzitter gesproken, in aanwezigheid van de griffier. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 9 december 2022;
- het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de ouders van 17 maart 2023.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de relatie van de ouders is [minderjarige] geboren.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 23 mei 2019 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk bij beschikking van de rechtbank Limburg van 14 februari 2023 verlengd tot
23 februari 2024.
3.3.
[minderjarige] is op grond van een daartoe strekkende machtiging vanaf 30 april 2020 tot
23 december 2022 uit huis geplaatst geweest.
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de GI om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlengen tot 23 februari 2023 afgewezen.
[minderjarige] verblijft sindsdien thuis bij zijn ouders.
3.5.
De GI kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.6.
De GI voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat het volgende aan.
Het hoger beroep is ontvankelijk. Volgens vaste jurisprudentie heeft de GI, ook in geval de periode waarvoor de maatregel is verzocht inmiddels is verstreken, een rechtens relevant belang om in hoger beroep te laten beoordelen of de rechtbank terecht de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing heeft afgewezen. De GI kan niet leven met de beschikking van de rechtbank. In de eerdere beschikking van 17 augustus 2022 had de rechtbank bij wijze van een soort laatste kans de ouders meegegeven dat zij moesten gaan meewerken met de hulpverlening. De ouders hebben dit echter niet gedaan, zo blijkt uit de beschikking waarvan beroep. Desalniettemin heeft de rechtbank de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] afgewezen. Op deze manier is het voor de GI niet mogelijk om de ondertoezichtstelling uit te voeren. De GI heeft nu geen zicht op [minderjarige] en kan dus ook geen toezicht houden.
De GI heeft het hof niet om spoed gevraagd bij de behandeling van dit hoger beroep.
Inhoudelijk was er voor de rechtbank geen basis om [minderjarige] thuis te plaatsen. Bij de eerdere beschikking van 17 augustus 2022 had de rechtbank bodemeisen gesteld aan de ouders, waaraan zij moesten voldoen om [minderjarige] veilig bij hen thuis te kunnen opvoeden. De ouders hebben echter niet aan deze eisen voldaan. Zij hebben geen verandering laten zien in hun gedrag ten opzichte van de periode daarvoor. Zo hebben de ouders op tal van punten niet meegewerkt aan de uitvoering van het plan van aanpak. Zij hebben aangegeven de meerwaarde van hulpverlening voor [minderjarige] niet in te zien. Ook hebben de ouders niet meegewerkt aan een onderzoek van ambulante thuisbegeleiding naar de mogelijkheid van een thuisplaatsing van [minderjarige] . De ouders blijven iedere vorm van hulp afwijzen. De GI heeft op dit moment geen zicht op de thuisgeplaatste [minderjarige] . Zijn verdere ontwikkeling komt hierdoor in gevaar. De pedagogische en affectieve mogelijkheden van de ouders schieten aanzienlijk tekort. De ouders zijn ook maar zeer beperkt leerbaar.
[minderjarige] heeft de steun van de groep bij [instantie 1] en de begeleiding aldaar nodig om zijn ontwikkeling verder vorm te geven. Dat hij op dit moment hier alleen voor staat is veel te zwaar voor hem.
Als het hof de beschikking waarvan beroep vernietigt, zal de GI niet meteen een nieuw verzoek tot een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] indienen. De GI heeft de bedoeling om [minderjarige] thuis te laten wonen maar wel met hulp van [instantie 2] . Dit is specialistische thuisbegeleiding. [minderjarige] is een heel kwetsbare jongen en hij heeft deze begeleiding nodig. Er is al een intake gepland bij [instantie 2] . In de week voor de mondelinge behandeling is de GI op huisbezoek gegaan bij de ouders om met [minderjarige] over [instantie 2] te praten, maar de deur werd niet opengedaan. De GI zal nu een schriftelijke aanwijzing gaan geven. Daarnaast kijkt de GI naar de mogelijkheid van een buddy voor [minderjarige] voor het regelen van praktische zaken. De GI is niet tegen de inzet van [betrokkene 1] van [instantie 1] als buddy voor [minderjarige] , maar het is de vraag of dit vanuit [instantie 1] op structurele basis mogelijk is en of dit gefinancierd wordt. Verder wil de GI dan wel een terugkoppeling over hoe er aan de doelen gewerkt wordt.
Bij [minderjarige] is sprake van internaliserende problematiek. Er speelt van alles binnen in hem. De GI maakt zich daar zorgen over.
De GI krijgt nu geen terugkoppeling over hoe het met [minderjarige] gaat en kan dus ook geen toezicht houden. De GI wil samen met de ouders en de hulpverlening in gesprek, maar de ouders willen dat niet. De GI en de ouders begrijpen elkaar niet. Het lukt niet om nader tot elkaar te komen. De GI ziet geen meerwaarde in mediation. Het gaat namelijk om een verschil van opvatting over de taak van de GI en niet zozeer om een slechte verstandhouding.
Op school gaat het goed met [minderjarige] . Hij heeft daar ook vrienden.
3.7.
De ouders voeren tijdens de mondelinge behandeling samengevat het volgende aan.
Het primaire standpunt is dat de GI niet-ontvankelijk is in het hoger beroep wegens een gebrek aan belang. De GI heeft niet om spoed gevraagd en de periode waarvoor de machtiging was verzocht is al afgelopen.
Verder heeft de rechtbank op goede gronden het verzoek van de GI om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlengen afgewezen. [minderjarige] is binnen [instantie 1] met hulp van [betrokkene 1] aan de slag gegaan en hij ontwikkelde zich positief. Daarnaast was de uithuisplaatsing traumatisch voor [minderjarige] en hij trok het niet meer.
De ouders hebben de hulpverlening in de afgelopen periode wel binnengelaten. Er zijn gesprekken geweest met de ouders, maar de hulpverlening kon niet aangeven wat nodig was.
De ouders hebben wel stappen gezet. De hulpverlening heeft gezien dat er normen en waarden golden in de thuissituatie bij de ouders.
[minderjarige] ontwikkelt zich goed op school. [betrokkene 1] heeft gezegd dat een Rots en Water training voor [minderjarige] geen meerwaarde heeft.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking aangegeven dat [minderjarige] een steunfiguur nodig heeft. De ouders wilden graag [betrokkene 2] van [instantie 1] als steunfiguur. Zij hebben dit besproken met [betrokkene 1] , [minderjarige] en [betrokkene 2] , die zich hiertoe bereid verklaarde. De GI zag hierin echter geen meerwaarde en heeft in januari 2023 [instantie 2] benaderd. Dit betekent wéér een nieuwe instantie waaraan [minderjarige] en de ouders moeten wennen. De ouders hebben daar geen zin in.
Ook hebben de ouders geen vertrouwen in de GI. De GI wil in gesprek met de ouders, maar tegelijkertijd probeert de GI door dit hoger beroep [minderjarige] weer bij de ouders weg te halen.
De ouders staan wel open voor een vorm van mediation tussen hen en de GI.
De ontvankelijkheid van het verzoek in hoger beroep
3.8.
Op grond van artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling die belast is met uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige uit huis te plaatsen. In artikel 1:265c lid 2 BW is bepaald dat de rechter de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens kan verlengen met ten hoogste één jaar.
3.8.1.
Het hof beoordeelt allereerst de ontvankelijkheid van de GI in het door haar ingestelde hoger beroep. Het hof overweegt daarover het volgende.
3.8.2.
De GI heeft bij het inleidende verzoekschrift verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verzocht voor de periode tot 23 februari 2023. Die periode is reeds voor het moment van de mondelinge behandeling verstreken en de machtiging tot uithuisplaatsing zou (indien toegewezen zoals verzocht) van rechtswege zijn geëindigd op
23 februari 2023. Een machtiging uithuisplaatsing die van rechtswege is geëindigd kan niet worden verlengd (zie in deze zin met betrekking tot een ondertoezichtstelling Hoge Raad
9 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1113).
3.8.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI naar voren gebracht dat zij, ondanks het verstreken zijn van de periode waarvoor de machtiging tot uithuisplaatsing is verzocht, ontvankelijk is in haar hoger beroep omdat de rechtmatigheid van de bestreden beschikking behoort te kunnen worden beoordeeld. Het hof zal daarom beoordelen of de GI bij haar hoger beroep (nog) enig belang heeft in de zin van artikel 3:303 BW.
Het hof is van oordeel dat dit om de navolgende redenen niet het geval is.
De Hoge Raad heeft in de beschikking van 9 juli 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1112) overwogen dat indien de periode waarvoor een machtiging tot uithuisplaatsing of ondertoezichtstelling is gegeven ten tijde van de uitspraak in hoger beroep is verstreken, het hof aan de hand van de aangevoerde grieven dient te beoordelen of de bestreden beslissing terecht is gegeven. In de uitspraak van 18 maart 2022 (ECLI:NL:HR:2022:395), waarin het ging om een niet uitgevoerde machtiging tot uithuisplaatsing, oordeelde de Hoge Raad dat een ouder op grond van artikel 8 EVRM recht heeft op een rechtmatigheidstoets.
Het hof overweegt dat deze beoordeling op zijn plaats is indien in eerste aanleg een jeugdbeschermingsmaatregel is getroffen waartegen door een belanghebbende ouder of de minderjarige in kwestie hoger beroep is ingesteld. Er is dan immers sprake van een overheidsinbreuk op door artikel 8 lid 1 EVRM beschermde rechten, waartegen in hoger beroep moet kunnen worden opgekomen. Dat is in deze zaak echter niet het geval. Artikel 8 EVRM is immers niet van toepassing op de GI.
De GI heeft de bevoegdheid om zo nodig een nieuw verzoek tot het verlenen van een machtiging uithuisplaatsing in te dienen. De rechtbank zal een nieuw verzoek dienen te beoordelen met inachtneming van alle op dat moment relevante factoren en omstandigheden. Deze laten zich nu niet overzien en kunnen nu geen basis vormen voor een beoordeling op dit moment. Ook hieraan kan de GI dus geen belang ontlenen bij dit hoger beroep. Overigens heeft de GI ter mondelinge behandeling aangegeven dat zij niet voornemens is om meteen een nieuw verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de rechtbank in te dienen.
Andere belangen die de GI zou hebben bij een rechtmatigheidstoetsing van de bestreden beschikking zijn niet gesteld of gebleken.
3.8.4.
De conclusie is dat het hof de GI niet-ontvankelijk zal verklaren in het verzoek in hoger beroep wegens gebrek aan belang.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de GI niet-ontvankelijk in het verzoek in hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, J.C.E. Ackermans-Wijn en
K.A. Boshouwers en is op 13 april 2023 uitgesproken in het openbaar door
mr. J.C.E. Ackermans-Wijn in tegenwoordigheid van de griffier.