ECLI:NL:GHSHE:2023:1132

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 april 2023
Publicatiedatum
7 april 2023
Zaaknummer
20-000277-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Noodweer als verweer tegen poging tot zware mishandeling

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor poging tot doodslag en kreeg een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld en voerde aan dat hij handelde uit noodweer. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 23 juni 2020 in zijn woning werd aangevallen door zijn broer, de aangever. Tijdens een woordenwisseling en duw- en trekwerk heeft de verdachte een mes gepakt en daarmee zwaaiende/snijdende bewegingen gemaakt in de richting van de aangever, wat leidde tot verwondingen. Het hof oordeelde dat de verdachte zich niet kon onttrekken aan de aanval en dat zijn reactie proportioneel was in verhouding tot de aanranding. Het hof heeft het beroep op noodweer gehonoreerd en de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000277-21
Uitspraak : 7 april 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 2 februari 2021, in de strafzaak met parketnummer 01-165390-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1967,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van poging tot doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met aftrek van voorarrest en een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is bepleit dat het hof de verdachte zal ontslaan van alle rechtsvervolging nu aan de verdachte een geslaagd beroep toekomt op noodweer. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 23 juni 2020 te [plaatsnaam] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, althans eenmaal met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de darmstreek en/of de leverstreek, althans in de (onder)buik van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp (op korte afstand van die [slachtoffer] ) zwaaiende/stekende/prikkende/snijdende bewegingen heeft gemaakt in de richting van/naar de darmstreek en/of de leverstreek, althans de (onder)buik van die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 juni 2020 te [plaatsnaam] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de darmstreek en/of de leverstreek, althans in de (onder)buik van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp (op korte afstand van die [slachtoffer] ) zwaaiende/stekende/prikkende/snijdende bewegingen heeft gemaakt in de richting van/naar de darmstreek en/of de leverstreek, althans de (onder)buik van die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 juni 2020 te [plaatsnaam] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, met een mes (op korte afstand van die [slachtoffer] ) zwaaiende/snijdende bewegingen heeft gemaakt in de richting van de (onder)buik van die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij artikel 302, eerste lid, juncto artikel 45, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht en wordt gekwalificeerd als:

poging tot zware mishandeling.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte handelde uit noodweer. Daartoe is – kort gezegd – aangevoerd dat de verdachte werd aangevallen in zijn woning, dat de aanvaller zwaaiende bewegingen maakte, waarbij de verdachte met een vuist licht geraakt werd op zijn gezicht en dat de verdachte zich gelet op zijn fysieke gesteldheid niet aan deze aanval kon onttrekken.
De advocaat-generaal heeft gewezen op het aanvallend karakter van de gedragingen en handelingen van de verdachte. De advocaat-generaal heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat het meermalen steken met een mes in de richting van de onderbuik van de aangever, waarin zich kwetsbare organen bevinden, niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. De verdachte komt geen geslaagd beroep op noodweer toe.
Noodweer
Het hof stelt op grond van bestendige jurisprudentie het volgende beoordelingskader voorop.
Een beroep op noodweer in de zin van artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht kan worden gehonoreerd indien aannemelijk is geworden dat het handelen van de verdachte was geboden door de noodzakelijke verdediging van verdachtes of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
Daarbij geldt op grond van bestendige jurisprudentie als uitgangspunt dat indien door of namens de verdachte een beroep op noodweer is gedaan, de rechter een gemotiveerde beslissing moet geven op dat verweer, waarbij moet worden onderzocht of aan de voorwaarden voor de aanvaarding van dat verweer is voldaan. In dat verband kan betekenis toekomen aan de inhoud en indringendheid van de door of namens de verdachte aangevoerde argumenten. Bij de beoordeling van het beroep kunnen nauwkeurige en consistente feitelijke vaststellingen van belang zijn, waarbij de rechter de last tot het aannemelijk maken van die feitelijke grondslag niet uitsluitend op de verdachte mag leggen.
In het voor noodweer geldende vereiste dat de gedraging is ‘geboden door de noodzakelijke verdediging’ worden zowel de zogenoemde subsidiariteits- als de proportionaliteitseis tot uitdrukking gebracht. Deze met elkaar samenhangende en niet altijd scherp te onderscheiden eisen hebben betrekking op de vraag of de verdediging tegen de aanranding noodzakelijk was, respectievelijk op de vraag of de gekozen wijze van verdediging tegen de aanranding geboden was.
Aan de subsidiariteitseis is niet voldaan indien de verdachte zich niet behoefde te verdedigen en er dus geen noodzaak tot verdediging bestond. Daarvan is bijvoorbeeld sprake indien de verdachte zich niet alleen aan de aanranding had kunnen, maar zich daaraan ook had moeten onttrekken. Het zich aan de aanranding kunnen onttrekken houdt in dat daartoe voor de verdachte een reële en redelijke mogelijkheid moet hebben bestaan. Dit is bijvoorbeeld niet het geval wanneer de positie van de verdachte en de ruimte waarin hij zich bevindt, redelijkerwijs geen mogelijkheid bieden tot onttrekking aan de aanranding.
Onttrekking aan de aanranding moet voorts van de verdachte kunnen worden gevergd. Dit behoeft bijvoorbeeld niet het geval te zijn wanneer de situatie zo bedreigend is dat zich onttrekken aan de aanranding, mede gelet op de persoon van degene die zich op noodweer beroept, geen reëel alternatief is.
De proportionaliteitseis strekt ertoe om niet ook dan een gedraging straffeloos te doen zijn als zij – als verdedigingsmiddel – niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. De in dat verband – tot terughoudendheid nopende – maatstaf luidt of de gedraging als verdedigingsmiddel niet in onredelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. De keuze van het verdedigingsmiddel en de wijze waarop het is gebruikt, staan bij de beoordeling van de proportionaliteit centraal. Zo staat in beginsel het met kracht toebrengen van een diepe, potentieel dodelijke steekwond niet in verhouding met een aanval die bestaat uit het slaan met de blote handen dan wel een vuist (vgl. HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456, rov. 3.1.2. en 3.5.1.-3.5.3.; HR 19 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1813, rov. 2.3 en HR 14 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:512, rov. 2.3).
Het hof overweegt daartoe als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting en de bewijsmiddelen opgenomen in het dossier volgt dat de verdachte zich op 23 juni 2020 ’s avonds in zijn woning bevond. Na een eerder bezoek die avond door de aangever, zijnde de broer van de verdachte, is deze na korte tijd teruggekeerd en werd hij door de verdachte binnengelaten. Daarop is bij de voordeur meteen een woordenwisseling en duw- en trekwerk ontstaan in de hal van de woning. De verdachte heeft daarbij getracht aangever – over wie hij heeft verklaard in het verleden eerder door hem te zijn mishandeld – te kalmeren en zijn huis uit te werken. De aangever wilde ondanks meerdere verzoeken daartoe niet vertrekken. De verdachte heeft zich tegen de aangever, die slaande bewegingen maakte, hem daarbij in het gezicht raakte en verder de hal in liep, verzet. Door de verdachte, die door een ernstig auto-ongeluk eind 2009 zodanig letsel heeft opgelopen waardoor hij permanent fysiek mobiel gehinderd is, is tijdens de confrontatie achteruit de keuken instappend, vervolgens een mes gepakt dat na bereiding van het eten die avond nog op het aanrecht lag en heeft met dit mes vervolgens zwaaiende/snijdende bewegingen gemaakt in de richting van de aangever, waarbij buikletsel bij de aangever is ontstaan en een rugtas van de aangever is beschadigd. De aangever heeft vervolgens de woning verlaten.
Het Hof is bij de beoordeling van het door de verdediging gedane beroep op noodweer uitgegaan van de verklaring van de verdachte over de feitelijke gang van zaken – waarbij de verdachte zou zijn aangevallen door de aangever – die op onderdelen wordt ondersteund door verklaringen in het dossier. De verdachte heeft aangegeven bekend te zijn met het agressieve karakter van de aangever indien deze onder invloed van drank en/of drugs verkeert. Dit agressieve gedrag van de aangever ten tijde van het tenlastegelegde wordt bevestigd door de getuige [getuige 1] die als huurster op dat moment boven in de woning aanwezig was. Zij hoorde geluiden die op een vechtpartij leken te duiden waarbij meubels omvielen of werden verschoven en dat de verdachte in het Turks ‘rustig, rustig’ schreeuwde naar de aangever. Getuige [getuige 1] heeft verder verklaard dat aangever en de verdachte eerder die avond ruzie hadden en dat aangever in het verleden regelmatig agressief was richting de verdachte en dat het voorkwam dat daarbij spullen werden kapot gegooid door aangever. Ook getuige [getuige 2] heeft verklaard dat er eerder die avond spanning was tussen aangever en de verdachte en dat aangever, voordat hij terugging naar de woning van de verdachte, boos en geïrriteerd was. Naar het oordeel van het hof is gelet op het bovenstaande feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk geworden dat de verdachte in zijn woning werd aangevallen door de aangever en dat er sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zich mocht verweren.
subsidiariteit
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij bang was dat hij bij een eventuele val in de woning als gevolg van een confrontatie met aangever in elkaar zou worden geschopt en geslagen en dat het voor hem, gelet op zijn fysieke beperking (een heupprothese als gevolg van een zwaar auto-ongeval en het niet meer snel kunnen lopen) onmogelijk was om zich op een andere wijze aan de aanval te onttrekken. De verdachte kon zijn woning niet verlaten nu de ingang naar de voordeur was geblokkeerd door aangever. In het dossier bevinden zich brieven van de polikliniek Orthopedie d.d. 15 januari 2019 en 8 september 2020 waaruit blijkt dat de verdachte klachten heeft van een heupprothese en “mankend” loopt als gevolg van een ongeluk in het verleden waarbij hij onder meer een bekkenfractuur opliep. Naar het oordeel van het hof bestond er voor de verdachte onder de genoemde omstandigheden de noodzaak tot het zich verdedigen tegen de aanvallende handelingen van zijn broer. Onder de genoemde omstandigheden bestond er voor de verdachte naar het oordeel van het hof geen reële en redelijke mogelijkheid om zich te onttrekken aan de aanvallende handelingen van zijn broer. Hieruit volgt dat de verdachte gezien de omstandigheden waaronder de aanval door zijn broer plaatsvond, niet had kunnen en moeten kiezen voor een minder ingrijpend middel ter verdediging van zijn lijf, zodat aan het subsidiariteitsvereiste is voldaan.
proportionaliteit
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte een in de keuken liggend mes heeft gepakt en dat met dat mes door hem zwaaiende/snijdende bewegingen zijn gemaakt. In het dossier bevindt zich slechts zeer summiere medische informatie betreffende de verwondingen van de aangever. Aangever heeft blijkens een op 18 september 2020 opgemaakt verzoek om medische informatie twee (steek)verwondingen in zijn buik opgelopen. Aan de linkerzijde is de verwonding beperkt tot de buikwand en rechts is een wond tot in de buik, welke operatief is hersteld, waarbij geen sprake was van darm- of orgaanletsel. Door het NFI is geconstateerd dat aan de rugzak van aangever een beschadiging is aangetroffen die is veroorzaakt door een scherprandig voorwerp. Op het mes zijn verschillende typen vezels aangetroffen die overeenkomen met vezels zoals gebruikt in de rugzak. Door het NFI wordt geconcludeerd dat het beschadigingsbeeld waarschijnlijker is (ordegrootte bewijskracht 10-100) wanneer de tas beschadigd is door een stekende beweging dan door een snijdende beweging. Aangever heeft verklaard dat hij de rugzak ter verdediging heeft gebruikt om het mes terug te duwen.
Het hof overweegt dat zich geen nadere informatie in het dossier bevindt hoe groot de verwondingen van aangever in de buikwand waren. De medische informatie die zich in het dossier bevindt en welke blijkens de datering pas op 19 augustus 2020 is opgemaakt, meldt voor wat betreft de ernst van het letsel enkel dat de verwondingen links en rechts beperkt zijn tot de buik(wand) waarbij geen darm-/orgaanletsel is geconstateerd. Ook kan op grond van het dossier niet onomstotelijke worden vastgesteld met welke kracht, op welke wijze of onder welke hoek het lichaam en de rugzak van de aangever door het mes zijn geraakt en hoe de rugzak door aangever werd vastgehouden. Daarmee kan niet worden vastgesteld dat de verdachte in zijn reactie daadwerkelijk in de richting van aangever stekende bewegingen heeft gemaakt die aanvallend van karakter waren. Daarbij acht het hof de niet ondenkbeeldige kans aanwezig dat het letsel van aangever en de beschadiging aan zijn rugzak kunnen zijn ontstaan op de door de verdachte aangegeven wijze, namelijk door het zwaaien met het mes dat hij ter afschrikking en verdediging voor zich bewoog, terwijl aangever naar hem toe bewoog en bleef bewegen.
Op grond van het voorgaande oordeelt het hof dat de gekozen wijze van verdediging door de verdachte – mede gelet op het hiervoor onder subsidiariteit overwogene – niet in onredelijke verhouding staat met aanranding door aangever en concludeert dat daarmee voldaan is aan de eis van proportionaliteit.
Naar het oordeel van het hof is voldoende aannemelijk geworden dat het handelen van de verdachte was geboden door de noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf door aangever, alsmede tegen de dreiging van nog meer geweld.
Het beroep op noodweer slaagt derhalve en de verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld.
Verklaart de verdachte niet strafbaar en
ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Heft ophet tegen de verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis, welk bevel eerder reeds is geschorst.
Aldus gewezen door:
mr. A.R. Hartmann, voorzitter,
mr. W.F. Koolen en mr. B.F.M. Klappe, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.H.A. Dibbits, griffier,
en op 7 april 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.