ECLI:NL:HR:2019:1813

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 november 2019
Publicatiedatum
19 november 2019
Zaaknummer
18/00812
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over noodweer bij poging doodslag met mes tijdens gewelddadige confrontatie

In deze zaak gaat het om een cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, waarbij de verdachte is veroordeeld voor poging tot doodslag. De verdachte heeft tijdens een gewelddadige confrontatie op een verjaardagsfeestje meerdere keren met een mes gestoken in het bovenlichaam van de aangever. De Hoge Raad behandelt het beroep op noodweer, waarbij de verdediging aanvoert dat de verdachte zich moest verdedigen tegen een onmiddellijke en wederrechtelijke aanranding. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie over de motiveringsplicht van de rechter en de proportionaliteitseis bij noodweer. Het Hof had geoordeeld dat het steken met een mes niet in redelijke verhouding stond tot de aanranding, die bestond uit het slaan met blote handen. De Hoge Raad oordeelt echter dat het Hof niet alle relevante feiten in zijn beoordeling heeft betrokken, zoals het feit dat de aangever de verdachte ook bij zijn keel heeft vastgepakt. Dit leidt tot een partiële vernietiging van de uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof voor herbehandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/00812
Datum19 november 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 22 februari 2018, nummer 20/003350-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
hierna: de verdachte.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S.F.W. van ‘t Hullenaar, advocaat te Arnhem, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak voor wat betreft het onder 1 ten laste gelegde, de strafbaarheid van de verdachte en de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof ’s‑Hertogenbosch, teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het middel

2.1
Het middel klaagt onder meer over de verwerping door het Hof van het beroep op noodweer.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
“hij op 16 juli 2016 te Ravenstein, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, met een mes, in het bovenlichaam en been, van voornoemde [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt onder meer op de volgende bewijsmiddelen:
“1. het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer], opgemaakt op 16 juli 2016, dossierpagina’s 77-79, voor zover − zakelijk weergegeven − inhoudende:
(p. 78/79)
Toen ik op zaterdag 16 juli omstreeks 00.15 uur op ongeveer 3 meter afstand van [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte], verdachte) in de tuin zat, stonden [verdachte] en ik op. Ik zag dat hij mij toen sloeg richting mijn buikstreek. Ik sloeg hem daarop terug. [verdachte] liep daarop achteruit door het zwembad richting de schuur. [verdachte] bleef maar slaan richting mijn buikstreek. Onderweg naar het schuurtje voelde ik dat hij mij raakte.
2. het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer], opgemaakt door mr. E.F.G.M. Gelderman, raadsheer-commissaris belast met de behandeling in strafzaken in dit hof, d.d. 18 oktober 2017, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
(p. 1)
Ik weet dat u mij als getuige zult horen over een steekpartij op 15 a 16 juli 2016 in Ravenstein. Ik ben toen door [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) gestoken met een mes. Eerder die avond heeft hij dat mes laten zien.
(p. 2)
Hij (het hof begrijpt: verdachte) kwam op een gegeven moment toch naar buiten. Hij is toen op een stoel naast mij gaan zitten en gaan zitten blèren. We zaten op een afstand van ongeveer 1 meter van elkaar. Op een gegeven moment stond hij op en kwam in mijn richting. Toen ben ik op hem afgevlogen en pakte ik hem bij zijn keel. Ik heb hem toen door de tuin heen geduwd. Ik duwde hem in de richting van het schuurtje, eerst door een opblaaszwembadje. Ik had hem toen alsmaar aan zijn keel vast. Hij bleek mij met zijn mes gestoken te hebben.
Hij stak gewoon meteen.
(p. 3)
[verdachte] sloeg mij toen we over het zwembadje heen gelopen waren tegen het lichaam. Dat bleken later messteken te zijn.
3. Een afzonderlijk in het dossier opgenomen geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten de medische informatie betreffende [slachtoffer], invuldatum 18 augustus 2016, opgemaakt door [betrokkene], die ondertekent bij “naam en handtekening van de arts” voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Uitwendig waargenomen letsel:
Linker borstkas voorzijde 2 wonden
Linker bovenarm achterzijde 1 wond
en 1 wond aan onderzijde bovenarm
Linker onderbeen buitenzijde wond
Rechts onder tepel wond
Is er sprake van ernstig uitwendig bloedverlies? ernstig (wel shock).
Is er vermoeden van inwendig bloedverlies? ja
4. Een afzonderlijk in het dossier opgenomen proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt d.d. 24 augustus 2016 door [verbalisant 1], brigadier van politie, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende het navolgende:
Op vrijdag 26 augustus 2016 ontving ik, verbalisant, van de rechtbank Oost-Brabant een aantal aanvullende medische onderwerpen/vragen m.b.t. het letsel van aangever/benadeelde [slachtoffer]. Per mail ontving ik de antwoorden afkomstig van de behandelende artsen op de afdeling Spoed Eisende Hulp op de door mij aan het Radboud UMC te Nijmegen gestelde vragen. De antwoorden luidden:
De wonden ter hoogte van het abdomen hebben zich niet beperkt tot het onderhuidse vet. Bij deze wonden is vrije lucht in de buikholte geconstateerd (en dat hoort niet).
De aankondiging van de ambulance van een steekwond in de borst en/of buik, kan zeker een levensbedreigende situatie opleveren.
5. Het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 12 oktober 2016, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - de navolgende verklaring van verdachte:
(p. 2)
Op enig moment klapte ik het mes uit, dat ik met de klip over mijn broekzak had. Ik heb [slachtoffer] één keer bewust gestoken.
Zodra ik op kon staan, duwde ik [slachtoffer] weg. Ik weet dat ik een mes in mijn hand had, toen ik [slachtoffer] wegduwde.
6. De verklaring van verdachte, opgemaakt op 16 juli 2016, doorgenummerde dossierpagina’s 27-30, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
(p. 28)
Op zaterdag 16 juli 2016 kwam hij (het hof begrijpt: [slachtoffer], aangever) op mij af. Hij duwde me en begon meteen te meppen. Ik pakte toen mijn mes. Ik trok mijn mes en ondertussen dat hij aan het slaan was, begon ik te steken.
(p. 29)
Op een gegeven moment stond hij over mij heen. Toen heb ik hem nog een keer gestoken.
(p. 30)
Ik heb met een Magnum, een Boker, gestoken. Een klapmes.
7. De verklaring van verdachte, opgemaakt op 16 juli 2016, doorgenummerde dossierpagina’s 31-35, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
(p. 32)
Vraag verbalisant: bij de doorzoeking in je kamer zijn twee messen aangetroffen. Een van de messen is een Magnum Boker en het andere mes is een vlindermes.
Antwoord verdachte: ik had die avond het Magnum Boker mes bij me. Het aangetroffen vlindermes had ik niet bij me die avond.
(p. 33)
Toen [slachtoffer] mij had geduwd en geslagen, heb ik met mijn rechter hand het mes uit mijn rechterbroekzak gepakt. Het mes heb ik geopend met een zwaaibeweging. Ik heb [slachtoffer] toen gestoken. [slachtoffer] bleef gewoon doorvechten. Ik heb toen nogmaals gestoken. Ik stak in zijn linker zij met een boog.
8. De verklaring van [getuige 1], opgemaakt op 17 juli 2016, doorgenummerde dossierpagina’s 87-88, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
(p. 87)
Op 15 juli 2016 om 20.00 uur was ik op een feestje. Op een gegeven moment kregen twee mensen ruzie. Ik heb een van de jongens vastgepakt, dit was, begreep ik later, [slachtoffer].
Toen ik [slachtoffer] dus vastpakte voelde ik dat ik van die andere jongen een klap tegen mijn linker bovenarm kreeg. Ik merkte dat ik gestoken was toen ik met [slachtoffer] naar de keuken liep.
(…)
10. Het proces-verbaal onderzoek kleding [slachtoffer], opgemaakt door [verbalisant 3] en [verbalisant 4], beiden senior forensische opsporing en brigadier van politie, op 8 augustus 2016, dossierpagina’s 189-191, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Van [slachtoffer] werden op 16 juli 2016 te 01:10 uur op de Spoedeisende Hulp van het Radboudziekenhuis te Nijmegen de navolgende kledingstukken veiliggesteld en in beslag genomen:
- een zwarte jas, SIN: AAJD3993NL
- een shirt, SIN: AAJD3996NL
Bij onderzoek aan de jas (AAJD3993NL) werden de volgende beschadigingen gevonden.
Rechter voorpand:
- In het rechter voorpand was, enigszins schuin geplaatst op een afstand tussen 15 en 18 mm vanaf de ritssluiting en tussen 46 en 47,5 cm van de onderrand, een beschadiging aanwezig. Deze beschadiging bestond uit gescheurd en/of gesneden open deel met een lengte van ca. 15 mm overgaand in een krasvormige beschadiging van ca. 20 mm.
Linker voorpand:
- In het linker voorpand, op een afstand tussen 19 en 20,5 cm vanaf de onderrand en nabij de rits, was een schuin geplaatste rafelige beschadiging met een lengte van ca. 17 mm aanwezig. Rondom deze beschadiging was bloed aanwezig.
- Op een afstand tussen ca. 27,4 en 28 cm vanaf de onderrand en tussen 10 en 14,2 cm vanaf de rits was een nagenoeg horizontale beschadiging aanwezig.
- Op een afstand tussen ca. 12,4 en 14,3 cm vanaf de onderrand en ca. 17 vanaf de rits was ter hoogte van de linker steekzak een nagenoeg verticale beschadiging aanwezig.
Linker mouw:
- Aan de achter-/bovenzijde van de linker mouw was een beschadiging aanwezig. Deze beschadiging, groot ca. 34 mm, was nagenoeg parallel aan de witte, door bloed roodgekleurde, bies op een afstand tussen ca 1 en 1,3 cm vanaf deze bies en tussen ca. 43 en 46,2 cm vanaf de manchet.
- Aan de boven-/voorzijde van de linker mouw was op ca. 19,5 cm vanaf de manchet en 7,5 cm vanaf de witte bles een beschadiging, groot ca. 2 mm, aanwezig.
- Nabij laatstgenoemde beschadiging was tussen 14 en 17 cm vanaf de manchet een rafelige beschadiging aanwezig met een lengte van ca. 30 mm.
Bij onderzoek aan het shirt (AAJD3996NL) werden de volgende beschadigingen gevonden.
Voorpand:
- Aan de linkerzijde in het voorpand, gesitueerd op 32 en 32,5 cm vanaf de onderrand en tussen 9,5 en 13,5 cm van de linker zijnaad, was een combinatie van twee beschadigingen aanwezig. Nagenoeg horizontaal onder een hoek van ca. 10 graden was een beschadiging, groot ca. 32 mm, aanwezig. Aan het uiteinde van deze beschadiging was een streepvormige beschadiging van ca. 5 mm. Rondom deze beschadigingen was het shirt bebloed.
- Nagenoeg in het midden van het shirt was een verticale V-vormige beschadiging. Deze beschadiging was gesitueerd op tussen 26,6 en 28,7 cm van de onderrand en tussen ca. 24 en 25 cm van de linker zijnaad.
- Op een afstand van ca. 5 cm van de linker zijnaad en tussen 19,8 en 21,6 cm van de onderrand was een verticale beschadiging, groot ca. 20 mm. Rondom deze beschadiging was het stof van het shirt bebloed.
Linker mouw:
- In de achterzijde van de linker mouw waren twee beschadigingen aanwezig.
Rondom deze beschadigingen was de stof bebloed. De grootste beschadiging, aan de achterzijde in de manchet van de mouw, had een lengte van ongeveer 23 mm, waaraan onder een hoek van ca. 100 graden een korte beschadiging van ca. 6 mm lengte.”
2.2.3
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig zijn overgelegde pleitnotities. Deze pleitnotities houden, voor zover van belang, in:
“Client kon feitelijk geen kant op ten tijde van de ruzie. Uit de verklaring van [slachtoffer] volgt dat laatstgenoemde cliënt bij de nek/keel vast had en naar achteren duwde; dit was voor cliënt steeds naar achteren en kon kennelijk geen beweging naar voren maken. (...)
Vervolgens is hij in afwachting van getuige [getuige 3] kennelijk terug naar de tuin gegaan en naast [slachtoffer] gaan zitten. Kort daarna vliegt [slachtoffer] cliënt aan.
Proportionaliteit handelen
Client had een mes op zak. Dat had hij vaker bij zich uit stoerheid. Dat gegeven staat niet in de weg aan een geslaagd beroep op noodweer. Getuigen zeggen dat hij het mes eerder die avond uit stoerheid liet zien. Hij heeft daarmee niet gedreigd of gezwaaid richting aangever. Hij heeft dat mes nooit willen gebruiken. Op het moment dat cliënt onverhoeds en op agressieve wijze werd aangevallen zag hij kans om met 1 hand zijn mes te pakken met de intentie om daarmee af te weren. Hij heeft geprobeerd aangever weg te duwen. Dit bleef hij proberen omdat aangever (blijkens zijn eigen verklaring) niet losliet. Client is geslagen en bij zijn keel gepakt en is door de hele tuin gesleurd. Op dat moment kon hij niet anders dan met het mes afweren. Dat hij op dat moment wild om zich heen is gaan steken, kan niet afgeleid worden uit de verklaringen van getuigen. Voor cliënt waren het op dat moment afwerende bewegingen met zijn hand. Dat hij daarbij aangever een aantal maal geraakt heeft vindt hij zeer spijtig en heeft hij nooit gewild.
Een dergelijke wijze van verdedigen is in de gegeven situatie proportioneel. Een lichter middel was niet voldoende, bijvoorbeeld slaan met de vuist, nu zelfs het hanteren van het mes aangever niet tot stoppen kon brengen. Aangever verklaart dat hij weinig voelde (door drank en drugs) en dat cliënt niet hard sloeg. De foto's en de schade aan de kleding vertellen dat cliënt niet continu hard heeft geduwd maar waarschijnlijk [slachtoffer] steeds in zijn mes is gelopen.
Conclusie
Er is sprake van noodweer zodat cliënt dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.”
2.2.4
Het Hof heeft het beroep op noodweer als volgt verworpen:
“Het hof gaat uit − evenals de rechtbank − van de verklaring van verdachte over de feitelijke gang van zaken, nu die verklaring op een aantal punten door de verklaring van aangever [slachtoffer], getuige [getuige 1] en getuige [getuige 2] wordt ondersteund. Het stelt op grond daarvan vast dat [slachtoffer] op verdachte afliep, hem bij zijn lichaam pakte, hem vasthield, hem duwde en sloeg tegen zijn lichaam en hoofd. Verdachte heeft vervolgens een mes gepakt uit zijn broekzak. Verdachte heeft [slachtoffer], terwijl die [slachtoffer] hem vasthield, meermalen met het mes in zijn bovenlichaam gestoken.
Met de verdediging en de rechtbank is het hof van oordeel dat de gedragingen van [slachtoffer] kunnen worden aangemerkt als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lichaam van verdachte. Verdachte werd vastgehouden en werd ondertussen geslagen en geduwd in de richting van de hoek van de omheinde tuin. Er was voor verdachte geen redelijke en reële mogelijkheid om zich aan de aanranding te onttrekken, zo blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting. Verdediging was dus noodzakelijk.
Echter, de gekozen gedraging van verdachte als verdedigingsmiddel - het steken met een mes in het bovenlichaam van [slachtoffer] - staat naar het oordeel van het hof niet in redelijke verhouding tot de ernst van de aanranding. Immers, de aanranding bestond uit het slaan met blote handen of vuisten. Het hof verenigt zich met het oordeel van de rechtbank dat verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden door in deze situatie meteen naar zijn mes te grijpen. De verdediging stelt wel dat een lichter middel niet voldoende was, maar gesteld noch gebleken is dat de verdachte een lichter middel heeft toegepast. Van de zijde van de verdediging is gesteld dat er sprake is van wegduwen, maar voor zover daarvan sprake is geweest gebeurde dat met het mes in de hand. Aan de aan noodweer gestelde eis van proportionaliteit is niet voldaan. Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.”
2.3
Indien door of namens de verdachte een beroep op noodweer of noodweerexces is gedaan, moet de rechter een gemotiveerde beslissing geven op dat verweer. Dan zal hij moeten onderzoeken of aan de voorwaarden voor de aanvaarding van dat verweer is voldaan. Indien de rechter het beroep verwerpt, dient hij duidelijk te maken of hij de door of namens de verdachte aan het verweer ten grondslag gelegde feitelijke toedracht niet aannemelijk geworden acht, dan wel of die toedracht het beroep niet kan doen slagen.
De proportionaliteitseis bij noodweer strekt ertoe om niet ook dan een gedraging straffeloos te doen zijn indien zij - als verdedigingsmiddel - niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. De in dat verband - tot terughoudendheid nopende - maatstaf luidt of de gedraging als verdedigingsmiddel niet in onredelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. De keuze van het verdedigingsmiddel en de wijze waarop het is gebruikt, staan bij de beoordeling van de proportionaliteit centraal. Zo staat in beginsel het met kracht toebrengen van een diepe, potentieel dodelijke steekwond niet in verhouding met een aanval die bestaat uit het slaan met de blote handen dan wel een vuist. (Vgl. HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456, rov. 3.1.2 en 3.5.3.)
2.4
Het oordeel van het Hof dat het beroep op noodweer moet worden verworpen omdat het met een mes steken door de verdachte in het bovenlichaam van [slachtoffer] niet in redelijke verhouding stond tot de aanranding die bestond uit het slaan met blote handen of vuisten, is niet zonder meer begrijpelijk. Het Hof is bij de beoordeling van het door de verdediging gedane beroep op noodweer immers uitgegaan van de verklaring van de verdachte over de feitelijke gang van zaken die op onderdelen wordt ondersteund door de verklaring van [slachtoffer]. Die verklaringen houden echter blijkens het hiervoor weergegeven verweer alsmede bewijsmiddel 2 onder meer in dat [slachtoffer] de verdachte ook bij zijn keel heeft vastgepakt en tijdens de vechtpartij is blijven vasthouden, wat het Hof niet kenbaar bij zijn beoordeling van het beroep op noodweer heeft betrokken.
2.5
Het middel slaagt in zoverre. Dat brengt met zich dat het middel voor het overige geen bespreking behoeft.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
19 november 2019.