In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een voorlopige aanslag zuiveringsheffing voor het jaar 2020, opgelegd door de heffingsambtenaar van Waterschap de Dommel. De belanghebbende, eigenaar van een onroerende zaak, heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de heffingsambtenaar heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank Oost-Brabant heeft het beroep van de belanghebbende tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende hoger beroep heeft ingesteld bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.
Tijdens de zitting op 9 februari 2023 heeft de gemachtigde van de belanghebbende aangevoerd dat de heffingsambtenaar de uitspraak op bezwaar onvoldoende heeft gemotiveerd en dat hij ten onrechte geen gelegenheid heeft geboden om het bezwaar nader te motiveren. Het hof heeft echter geoordeeld dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een aanvulling op het bezwaarschrift is verzonden, en dat de heffingsambtenaar het bezwaar terecht ontvankelijk heeft geacht. Het hof heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar voldoende inzicht heeft verschaft in de ramingen van de baten en lasten van de zuiveringsheffing.
Het hof heeft de argumenten van de belanghebbende verworpen en geconcludeerd dat de uitspraak van de rechtbank juist was. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken op 5 april 2023, waarbij het hoger beroep ongegrond is verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. Er zijn geen redenen voor een veroordeling in de proceskosten of voor het vergoeden van het griffierecht.