In deze zaak gaat het om hoger beroep tegen informatiebeschikkingen die zijn opgelegd aan belanghebbenden door de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur heeft informatiebeschikkingen gegeven op basis van artikel 52a, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), omdat volgens hem niet voldaan is aan de administratie- en bewaarplicht zoals bedoeld in artikel 52 AWR. De belanghebbenden, die maten zijn in een maatschap die zich bezighoudt met de teelt van prei, hebben tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag hoger beroep ingesteld. De rechtbank had de beroepen van de belanghebbenden ongegrond verklaard.
Tijdens de zitting in 's-Hertogenbosch op 27 oktober 2022 is het hof tot de conclusie gekomen dat de administratie van de maatschap niet voldoet aan de wettelijke eisen. De maatschap houdt geen voorraadadministratie bij en er zijn tekortkomingen in de administratie die het onmogelijk maken om de volledigheid van de verantwoording van de omzet te verifiëren. Het hof heeft geoordeeld dat de informatiebeschikkingen terecht zijn gegeven en dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard. De belanghebbenden hebben niet voldoende aangetoond dat hun administratie controleerbaar en inzichtelijk is.
De uitspraak van het hof bevestigt de eerdere uitspraken van de rechtbank en verklaart de hoger beroepen ongegrond. Het hof biedt de belanghebbenden geen gelegenheid om alsnog te voldoen aan de administratieplicht, aangezien vaststaat dat de administratie niet op de juiste wijze is gevoerd. De beslissing is openbaar uitgesproken op 29 december 2022.