ECLI:NL:GHSHE:2022:4097

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 oktober 2022
Publicatiedatum
25 november 2022
Zaaknummer
200.315.892_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in strafzaak met betrekking tot de aanhouding van de zaak voor de benadeelde partij

In deze zaak heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 oktober 2022 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verzoeker, die gedetineerd is. Het verzoek tot wraking was gericht tegen de raadsheren mr. J.J.M. Gielen-Winkster, mr. Y.G.M. Baaijens-van Geloven en mr. J.F. Dekking, die betrokken waren bij de behandeling van de strafzaak van de verzoeker. De verzoeker stelde dat de raadsheren blijk hadden gegeven van vooringenomenheid door de beslissing om de zaak aan te houden, zodat de benadeelde partij in de gelegenheid kon worden gesteld om aanwezig te zijn en zijn vordering toe te lichten. De wrakingskamer heeft echter geoordeeld dat de beslissing tot aanhouding een procesbeslissing betreft en geen grond kan vormen voor wraking. De vrees van de verzoeker voor vooringenomenheid is niet objectief gerechtvaardigd. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking afgewezen en het proces in de hoofdzaak voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Wrakingskamer
Zaaknummer : [nummer]
Wrakingsnr. : Wr 376-25-2022
Uitspraak : 20 oktober 2022
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van een wrakingsverzoek van het gerechtshof 's-Hertogenbosch
gegeven op het schriftelijke verzoek als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), ingekomen ter griffie van het hof op 6 september 2022, in de zaak met parketnummer [nummer] , in hoger beroep aanhangig bij de meervoudige strafkamer van dit gerechtshof, ingediend namens:
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
thans gedetineerd in de P.I. [P.I.] te [plaats] .
hierna te noemen: ‘verzoeker’,
strekkende tot wraking van mr. J.J.M. Gielen-Winkster, mr. Y.G.M. Baaijens-van Geloven en mr. J.F. Dekking, respectievelijk voorzitter en leden van de meervoudige strafkamer van dit gerechtshof, hierna ook wel gezamenlijk genoemd: ‘de raadsheren’.

1.Procesverloop

1.1.
Het hof heeft ter terechtzitting van 6 september 2022 de tegen verzoeker aanhangig gemaakte strafzaak onder parketnummer [nummer] behandeld. De advocaat-generaal heeft tijdens het onderzoek terechtzitting verzocht om aanhouding teneinde de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen ter terechtzitting aanwezig te zijn, dan wel zich te laten vertegenwoordigen. Na een onderbreking van het onderzoek voor beraad heeft het hof beslist de zaak voor bepaalde tijd aan te houden tot de terechtzitting van 15 november 2022 te 10.00 uur.
1.2.
De raadsman van verzoeker, mr. B. Vermeirssen, heeft op 6 september 2022 een schriftelijk verzoek tot wraking ingediend.
1.3.
De raadsheren hebben allen schriftelijk verklaard niet in de wraking te berusten. Zij hebben tevens aangegeven niet ter zitting van de wrakingskamer te zullen verschijnen.
1.4.
Het Openbaar Ministerie heeft aangegeven niet schriftelijk te zullen reageren op het wrakingsverzoek en evenmin ter zitting van de wrakingskamer te zullen verschijnen.
1.5.
De wrakingskamer heeft het wrakingsverzoek ter openbare zitting van 17 oktober 2022 behandeld. Daarbij zijn verzoeker en zijn raadsman, mr. Vermeirssen voornoemd, verschenen.
1.6.
De wrakingskamer heeft de behandeling aan het einde van de zitting gesloten en medegedeeld dat schriftelijk op het wrakingsverzoek zal worden beslist.

2.Ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek

2.1.
In het schriftelijke wrakingsverzoek van 6 september 2022 is aangegeven dat het verzoek tevens namens de raadsman van verzoeker is ingediend.
2.2.
Artikel 512 Sv bepaalt dat een verzoek tot wraking kan worden ingediend door de verdachte of het Openbaar Ministerie. In de mogelijkheid tot wraking door raadslieden namens zichzelf is niet voorzien.
2.3.
Om die reden dient het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk te worden verklaard voor zover dit is ingediend door de raadsman van verzoeker “namens mijzelf”. Verzoeker is wel ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek.

3.Standpunt van de verzoeker

3.1.
Verzoeker heeft - kort samengevat - aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat het hof met de beslissing tot aanhouding van de zaak, teneinde de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen om diens vordering toe te lichten en een gemachtigde of advocaat in te schakelen, blijk heeft gegeven van partijdigheid richting de benadeelde partij. Door de zaak aan te houden heeft het hof de benadeelde partij in staat gesteld diens oorspronkelijke vordering in hoger beroep alsnog te handhaven. Hoewel deze procesbeslissing niet meer kan worden teruggedraaid, geeft de (onjuiste en onvolledige) motivering van die beslissing blijk van vooringenomenheid van de raadsheren.
3.2.
Verzoeker concludeert tot toewijzing van het wrakingsverzoek.

4.Standpunt van de raadsheren

4.1.
De voorzitter, mr. Gielen-Winkster, heeft zich op het standpunt gesteld dat de beslissing van het hof om de zaak voor bepaalde tijd aan te houden een procesbeslissing betreft. Een procesbeslissing kan geen grond vormen voor wraking.
4.2.
De raadsheren mr. Baaijens-van Geloven en mr. Dekking hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te reageren op het wrakingsverzoek.
4.3.
De raadsheren concluderen, zo begrijpt de wrakingskamer, tot afwijzing van het wrakingsverzoek.

5.Beoordeling van het wrakingsverzoek

5.1.
De wrakingskamer neemt, onder verwijzing naar de arresten van de Hoge Raad van 25 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1413 en ECLI:NL:HR:2018:1770), voor de beoordeling van de gegrondheid van het wrakingsverzoek het volgende tot uitgangspunt.
5.1.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van rechterlijke onpartijdigheid in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM en artikel 14, eerste lid, van het IVBPR dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.1.2.
Artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering voorziet in de mogelijkheid dat op verzoek van de verdachte of het Openbaar Ministerie elk van de rechters die een zaak behandelen, wordt gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Ook bij de beoordeling van een dergelijk verzoek dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn en dat slechts als zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens de verdachte of het Openbaar Ministerie een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verdachte of het Openbaar Ministerie dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is, dit vermoeden moet wijken.
5.1.3.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken brengt met zich dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking. Wraking is immers geen verkapt rechtsmiddel tegen dergelijke beslissingen. De wrakingskamer komt derhalve geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Wat betreft de motivering van de (tussen)beslissing geldt evenzeer dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich ertegen verzet dat die motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten - bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen - niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
5.2.
Tegen deze achtergrond overweegt de wrakingskamer als volgt.
5.3.
De wrakingskamer stelt vast dat het hof de toewijzing van het verzoek van de advocaat-generaal tot aanhouding van de zaak als volgt heeft gemotiveerd:
“Het hof zal de zaak vandaag niet inhoudelijk behandelen. Het is helder en duidelijk dat het voor u, verdachte, belangrijk is dat de zaak inhoudelijk wordt behandeld. Het hof stelt echter vast dat de benadeelde partij niet ter terechtzitting is verschenen, dat hij thans gedetineerd zit en er geen vervoer voor hem is geregeld. Het hof is van oordeel dat de benadeelde partij in de gelegenheid moet worden gesteld om bij de terechtzitting aanwezig te zijn als hij dat wil en dat hij, gelet op hetgeen door [betrokkene] van [bewindvoering] Bewindvoering BV bij schrijven van 6 juli 2022 alsmede vandaag aan de griffier te kennen is gegeven, de gelegenheid moet krijgen om een advocaat in de arm te nemen om hem bij te staan.”
5.4.
Anders dan namens verzoeker is betoogd, geeft deze motivering naar het oordeel van de wrakingskamer geen blijk van vooringenomenheid van het hof richting de benadeelde partij. Uit de aangehaalde bewoordingen volgt dat het hof een afweging heeft gemaakt tussen het belang van de verdachte om de zaak inhoudelijk af te doen en het belang van de benadeelde partij om aanwezig te zijn op de terechtzitting. Dat bij die belangenafweging sprake is geweest van vooringenomenheid, is de wrakingskamer niet gebleken.
5.5.
Voor zover verzoeker heeft willen betogen dat de raadsheren blijk hebben gegeven van vooringenomenheid, althans dat de schijn daarvan is gewekt, doordat het hof zich circa 50 minuten met de advocaat-generaal in beslotenheid heeft beraden over de benadeelde partij, overweegt de wrakingskamer het volgende. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 6 september 2022 bevat naar het oordeel van de wrakingskamer geen aanwijzingen waaruit de conclusie kan worden getrokken dat het hof en de advocaat-generaal zich gezamenlijk in beslotenheid hebben beraden over de kwestie van de benadeelde partij. Integendeel, op pagina 3 van het proces-verbaal wordt vermeld dat het hof en de advocaat-generaal ieder via hun eigen kanalen zijn nagegaan hoe het is gegaan met de berichtgeving aan de benadeelde partij. De juistheid van het proces-verbaal wordt ook overigens niet door verzoeker betwist. Dat het hof vervolgens voorafgaand aan de opening van de zitting is geïnformeerd door de advocaat-generaal en aan het hof de e-mail van 6 juli 2022 van de bewindvoerder was toegezonden, maakt het voorgaande niet anders. De verdediging is immers bij opening van de zitting geïnformeerd over de inmiddels binnengekomen informatie en het e-mailbericht, zoals te doen gebruikelijk. Dat de verdediging kennelijk niet op voorhand door het hof is geïnformeerd dat zou worden uitgezocht waarom de benadeelde partij niet is verschenen, hoewel dit naar het oordeel van de wrakingskamer in dit geval voor de hand had gelegen, maakt niet dat sprake is van vooringenomenheid.
5.6.
De wrakingskamer is aldus van oordeel dat noch uit de beslissing tot aanhouding van de strafzaak zelf, noch uit de motivering die daaraan ten grondslag is gelegd, noch uit die beslissing en de gegeven motivering in hun gezamenlijkheid, voortvloeit dat de raadsheren blijk hebben gegeven van vooringenomenheid. De eventuele vrees daartoe is ook niet objectief gerechtvaardigd. Van bijzondere omstandigheden die tot een andersluidend oordeel aanleiding kunnen geven is niet gebleken.
5.7.
Het vorenoverwogene leidt ertoe dat de aangevoerde gronden niet tot wraking van de raadsheren kunnen leiden. Dit betekent dat de wrakingskamer het daartoe strekkende verzoek zal afwijzen.
BESLISSING
Het hof:
verklaart het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk voor zover dit is ingediend door de raadsman van verzoeker namens hemzelf;
wijst het verzoek tot wraking van de raadsheren af;
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek;
beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoeker, zijn raadsman, het Openbaar Ministerie en de raadsheren wier wraking was verzocht.
Aldus gegeven te ’s-Hertogenbosch op 20 oktober 2022 door mr. J.W. van Rijkom, voorzitter, mr. A.C. Bosch en mr. J.M. van der Vegt, leden, bijgestaan door mr. A.S. van Middelkoop, griffier.