In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 24 december 2020 de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst ongegrond verklaarde. De inspecteur had een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2016 opgelegd, waarbij belanghebbende bezwaar had gemaakt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en verklaarde zich voor het overige onbevoegd. Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.
Tijdens de zitting op 28 september 2022 heeft belanghebbende zijn standpunten toegelicht, waarbij hij onder andere aanvoerde dat zijn recht op een eerlijke procedure was geschonden en dat de inspecteur een onderzoek bij de inhoudingsplichtige, [Pensioenfonds], moest instellen. Het hof oordeelde dat er geen schending van de beginselen van behoorlijke rechtspleging was en dat de rechtbank voldoende gemotiveerd had geoordeeld. Het hof kon niet ingaan op het verzoek om een onderzoek, omdat het daartoe niet bevoegd was.
Het hof concludeerde dat de inspecteur de ingehouden loonheffing correct had vastgesteld en dat er geen reden was voor een schadevergoeding. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 9 november 2022.