In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of de werkzaamheden van belanghebbende in 2015 op het gebied van elektrisch vervoer een bron van inkomen vormen. De belanghebbende, die een eenmanszaak drijft, had in 2015 aangifte gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 4.121, met een negatieve winst uit onderneming van € 9.401. De inspecteur van de Belastingdienst had de aanslag opgelegd en het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij hoger beroep instelde.
Het hof heeft vastgesteld dat de inspecteur de aanslag had opgelegd op basis van een inkomen uit werk en woning van € 12.206, waarbij geen rekening was gehouden met het negatieve ondernemingsresultaat. De belanghebbende stelde dat er sprake was van een objectieve voordeelsverwachting, maar het hof oordeelde dat de cumulatieve voorwaarden voor het kwalificeren van activiteiten als bron van inkomen niet waren vervuld. Het hof concludeerde dat de werkzaamheden in 2015 niet konden worden aangemerkt als een bron van inkomen, ondanks dat er in latere jaren positieve resultaten waren behaald. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.