ECLI:NL:GHSHE:2022:3272

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 september 2022
Publicatiedatum
27 september 2022
Zaaknummer
200.294.177_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Botsing tussen vrijheid van meningsuiting en persoonlijke levenssfeer van een publiek figuur

In deze zaak staat de afweging centraal tussen het recht op vrijheid van meningsuiting van de geïntimeerde en het recht van de appellant op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer. De appellant, een publiek figuur met een lange politieke carrière, heeft een klacht ingediend tegen publicaties die door de geïntimeerde zijn gedaan in de lokale krant. De publicaties betroffen zijn ontslag als wethouder en eerdere controverses in zijn carrière. Het hof oordeelt dat de vrijheid van meningsuiting in dit geval zwaarder weegt dan de persoonlijke levenssfeer van de appellant, omdat de publicaties bijdragen aan het publieke debat en de journalistieke vrijheid van de pers. De appellant heeft niet voldoende onderbouwd dat de publicaties onrechtmatig zijn, en de vorderingen tot rectificatie worden afgewezen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die eerder de vorderingen van de appellant had afgewezen. De kosten van het hoger beroep worden aan de appellant opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer gerechtshof 200. 294.177
(zaaknummer rechtbank Zeeland- West-Brabant , 364637)
arrest van 27 september 2022
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. I.M. van den Heuvel,
tegen:

1.[geïntimeerde] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. [de B.V.]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna: [geïntimeerde] en (in mannelijk enkelvoud): [x] ,
advocaten: mr. O.G. Trojan en mr. W. Kroeze.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 8 januari 2020 en 31 maart 2021 die de rechtbank Zeeland- West-Brabant heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 22 april 2021,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord met producties,
- een schriftelijke toelichting van [x] van 15 maart 2022;
- een schriftelijke toelichting van [appellant] eveneens van 15 maart 2022.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

3.1
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis van 31 maart 2021 onder 3.1 sub a. tot en met h. de feiten opgesomd die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten komen neer op het volgende.
3.2
[x] is een regionale titel van [de B.V.] Zij richt zich voornamelijk op de regio West-Brabant en Zeeuws-Vlaanderen en beschikt over een eigen redactie. [geïntimeerde] is als journalist in dienst van [x] en heeft de afgelopen jaren met regelmaat bericht over de [plaats] politiek en (in dat kader) over [appellant] .
3.3
[appellant] heeft een lange carrière als bestuurder en politicus gehad. In 1970 werd [appellant] lid van de gemeenteraad van de [gemeente] en vervolgens wethouder van die gemeente.
3.4
In 1986 trad [appellant] aan als vicevoorzitter van het [werkvoorzieningsschap] (` [werkvoorzieningsschap] '). [appellant] werd in september 1987 benoemd tot algemeen directeur van het [werkvoorzieningsschap] . Vanaf 1987 tot aan zijn ontslag in oktober 1998 is hij directeur van het [werkvoorzieningsschap] geweest.
3.5
In december 2001 werd [appellant] gekozen als raadslid in de gemeenteraad van [plaats] en in april 2010 trad hij aan als wethouder. Het wethouderschap van [appellant] eindigde in 2017. Het accountantsverslag met betrekking tot de jaarrekening van 2016 vormde daarvoor de directe aanleiding. De jaarrekening werd afgekeurd op het punt van de rechtmatigheid. De gemeenteraad nam een motie van wantrouwen jegens [appellant] aan en besloot op 11 juli 2017 om [appellant] ontslag te verlenen. [appellant] is daarna nog enkele maanden raadslid geweest.
3.6
Naar aanleiding van het ontslag van [appellant] als wethouder van de gemeente [plaats] op 11 juli 2017, verscheen er op 13 juli 2017 een overzichtsartikel in [x] dat is geschreven door [geïntimeerde] (hierna tevens: 'de publicatie'). In de publicatie werden de hoofdlijnen van de carrière van [appellant] besproken, waaronder zijn recente ontslag als wethouder en eerdere gebeurtenissen.
3.7
De kop van de publicatie luidt:
" [appellant] , bestuurder met enkele affaires"en de subkop:
" [plaats] wethouder weggestuurd na onvolledigheid bij jaarstukken".
De intro van het artikel luidt:
"(…) Na een politieke carrière die bijna vijftig jaar duurde, werd wethouder [appellant] van de gemeente [plaats] deze week naar huis gestuurd.(…)"
Verder bevat de publicatie onder meer de volgende passages:
"(…) Wethouder [appellant] (76) van de gemeente [plaats] heeft het debat over de jaarstukken van 2016 niet overleefd. De documenten waren niet op orde en de accountant had weer veel onrechtmatigheden ontdekt. (…)"
en
"(…) Bij het [werkvoorzieningsschap] trad hij [ [appellant] ] in 1986 aan als vicevoorzitter, zes jaar nadat hij het [werkvoorzieningsschap] -pand voor het eerst betrad. [voorzitter 1] maakte in 1987 bekend dat hij [werkvoorzieningsschap] - [directeur] wel wilde opvolgen. [voorzitter 1] legde zijn functie als voorzitter tijdelijk neer. [appellant] schoof als vicevoorzitter tijdelijk een plaatsje door. Toen [directeur] later dat jaar daadwerkelijk vertrok werd [appellant] voorgedragen als directeur. [de wethouder] [voorzitter 1] werd gepasseerd. Met dertien stemmen voor en elf tegen benoemde het Algemeen Bestuur hem. Op die benoeming kwam veel kritiek omdat [appellant] als vicevoorzitter de sollicitatie- en selectieprocedure had geleid.
Begin 1988 raakte [werkvoorzieningsschap] -directeur [appellant] in opspraak. Volgens voorzitter [voorzitter 2] had directeur [appellant] het bestuur van het schap onvoldoende geïnformeerd over de aanbesteding van nieuwbouwprojecten in Etten-Leur en Roosendaal. De bouw werd begeleid door het Ontwerp en Advies Bureau Fijnaart die daar 4 miljoen gulden voor kreeg. Op een bouwproject van 18 miljoen gulden vond het bestuur dat wel een beetje veel. Onderzoekers van bureau Deloitte en Touche onderzochten de kwestie en oordeelden hard. [appellant] werd op vakantie gestuurd en op 1 oktober 1998 ontslagen (…)."
"(….) Die steun was er afgelopen dinsdag niet. De jaarrekening, het jaarverslag en de bijbehorende documenten waren niet compleet, maar moeten formeel wel voor 15 juli worden vastgesteld. Dat is nu gebeurd, maar de inhoudelijke behandeling volgt pas in september. Voor de gemeenteraad het zoveelste incident met [appellant] . De zoveelste (kleine) affaire die aan het vertrouwen van de raad knaagt. De druppel die de emmer deed overlopen.
"
3.8
Naar aanleiding van de publicatie zond [appellant] op 10 augustus 2017 een brief aan de redactie van [x] waarin hij klachten uitte tegen de inhoud van de publicatie en om een rectificerend artikel verzocht. [x] reageerde op 14 september 2017 met een inhoudelijke e-mail op de brief van [appellant] .
3.9
[appellant] heeft, naar aanleiding van de publicatie, op 7 januari 2018 een klacht ingediend bij de Raad voor de Journalistiek. De Raad voor de Journalistiek oordeelde op 5 juli 2018 dat de publicatie deels onzorgvuldig was. Naar aanleiding van dit oordeel heeft [x] op 2 augustus 2018 een rectificatie-artikel in de krant geplaatst met een korte samenvatting van dit oordeel.
3.1
Op 22 maart 2018 verscheen een gastopinie van [persoon A] in de 'meningen-rubriek' van [x] , met de kop: "
Weg met die vallende wethouder". In dit opiniestuk beschreef [persoon A] zijn visie op het zogenoemde “Wethoudersonderzoek” dat was uitgevoerd in opdracht van Binnenlands Bestuur en waaruit bleek dat 75 wethouders in 2017 om een politieke reden 'onderuit' gingen. Bij het artikel is een foto van [appellant] geplaats. De foto werd voorzien van het volgende vetgedrukte onderschrift:
" [appellant] moest in juli vorig jaar weg als wethouder van [plaats] , nadat de gemeenteraad het vertrouwen in hem opzegde ".
4. Het geschil en de beslissing in eerste aanleg en de vordering in hoger beroep
4.1
In eerste aanleg heeft [appellant] – samengevat – gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [x] te bevelen, [geïntimeerde] door daartoe opdracht te geven aan [de B.V.] , om een (in de dagvaarding nader beschreven) rectificatie te plaatsen in [x] over in die krant op 13 juli 2017 en 22 maart 2018 verschenen artikelen, op straffe van een dwangsom en met hoofdelijke veroordeling van gedaagden in eerste aanleg in de proceskosten.
4.2
De rechtbank heeft bij vonnis van 31 maart 2021 de vorderingen van [appellant] afgewezen.
4.3
[appellant] is met 11 grieven opgekomen tegen dit vonnis en heeft – samengevat – gevorderd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog ( [geïntimeerde] door daartoe opdracht te geven aan) [de B.V.] zal bevelen een (nader in de memorie van grieven beschreven) rectificatie te plaatsen in [x] over in die krant verschenen artikelen op 13 juli 2017 en 22 maart 2018, op straffe van een dwangsom en met hoofdelijke veroordeling van geïntimeerden in de kosten van het geding.

5.De motivering van de beslissing in hoger beroep

5.1
De grieven 1 tot en met 11 zijn gericht tegen de afwijzing van de vorderingen van [appellant] en tegen de overwegingen die tot die afwijzing hebben geleid. [appellant] handhaaft zijn standpunt dat de in overweging 3.7 genoemde “kop” en passages van de publicatie van 13 juli 2017 en het plaatsen van de foto bij het (onder 3.10 genoemde) artikel van 22 maart 2018 onrechtmatig zijn jegens hem. Met de grieven en de toelichting daarop wordt het geschil in volle omvang aan het hof voorgelegd. Het hof zal de grieven gezamenlijk behandelen.
toetsingskader
5.2
Het gaat in deze zaak in de kern om een botsing tussen het recht op vrijheid van meningsuiting van [x] enerzijds met het recht van [appellant] op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer anderzijds.
5.3
Het antwoord op de vraag welke van deze beide fundamentele rechten in het concrete geval zwaarder weegt, moet worden gevonden door een afweging van alle ter zake dienende omstandigheden van het geval en bij deze afweging geldt niet als uitgangspunt dat aan één van beide rechten voorrang toekomt (HR 31 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:569, NJ 2017/238). Het oordeel dat één van beide rechten, gelet op alle ter zake dienende omstandigheden, zwaarder weegt dan het andere recht, brengt mee dat de inbreuk op het andere recht voldoet aan de noodzakelijkheidstoets van het desbetreffende lid 2 [hof: van artikel 8, respectievelijk artikel 10 EVRM] (Onder meer HR 18 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB3210, NJ 2008/274, rov. 3.4.1, en HR 5 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9230, NJ 2012/571, rov. 3.3). In dit verband zijn onder meer van belang de gezichtspunten zoals vermeld in EHRM 7 februari 2012, nr. 40660/08 (Von Hannover/Duitsland II), NJ 2013/250, par. 108-112, en EHRM 7 februari 2012, nr. 39954/08 (Axel Springer AG/Duitsland), NJ 2013/251, par. 89-95. Eén en ander leidt ertoe dat de toetsing in één keer dient te geschieden, waarbij het oordeel dat een van beide rechten, zwaarder weegt dan het andere recht, meebrengt dat daarmee de inbreuk op dat andere recht voldoet aan de noodzakelijkheidstoets van artikel 8 lid 2 respectievelijk artikel 10 lid 2 EVRM (HR 18 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3627, NJ 2016/31).
5.4
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat het belang van [x] er met name in is gelegen dat zij zich als krant kritisch, informerend, opiniërend en waarschuwend moet kunnen uitlaten over misstanden die de samenleving raken, terwijl het belang van [appellant] met name erin is gelegen dat hij niet lichtvaardig wordt blootgesteld aan voor hem ongewenste negatieve publiciteit en dat zijn privacy niet onnodig wordt geschonden. Bij deze belangenafweging dienen alle omstandigheden van het geval in ogenschouw te worden genomen. In het onderhavige geval spelen de navolgende omstandigheden een rol.
Met betrekking tot de publicatie 13 juli 2017
-
[appellant] is een publiek figuur
5.5
Het hof acht allereerst van belang dat [appellant] een publiek figuur is. Niet in geschil is dat hij een jarenlange carrière als bestuurder en politicus in [plaats] e.o. heeft gehad. Sinds 1970 is hij actief geweest als lid van de gemeenteraad en wethouder van respectievelijk [gemeente] en [plaats] en als vicevoorzitter en algemeen directeur van het [werkvoorzieningsschap] . Voor het zijn van een publiek figuur is het niet nodig dat het grote publiek iemand kent of dat iemand de openbaarheid zoekt. Omdat [appellant] een publiek figuur is, mag de pers kritischer over hem zijn dan over een niet publiek figuur.
- de bijdrage van de publicatie aan het publieke debat
5.6
De publicatie handelt daarnaast over [appellant] in zijn publieke rollen als bestuurder van [werkvoorzieningsschap] en als politicus. Deze publicatie draagt bij aan het publieke debat. Wanneer het gaat om bijdragen van journalisten aan het publieke debat, bestaat er weinig ruimte voor beperkingen op de vrijheid van meningsuiting. Dat heeft te maken met de taak van de pers om informatie te verspreiden (de waakhondfunctie van de pers), maar ook met het recht van het publiek om informatie te ontvangen
- voldoende steun in het beschikbare feitenmateriaal?
5.7
Het hof constateert evenals de rechtbank dat [appellant] de juistheid van de feiten die worden genoemd in de publicatie als zodanig niet heeft betwist, zodat daarvan bij de beoordeling moet worden uitgegaan. Het bezwaar van [appellant] tegen de publicatie is gelegen in het feit dat [x] volgens hem alleen de negatieve kant van de feiten heeft beschreven en de positieve kant onvermeld heeft gelaten. Een samenstel van feiten kan volgens [appellant] niet objectief en onpartijdig beoordeeld worden als een deel van de feiten (de nadelige kant) wordt afgesplitst van een ander deel (de voor [appellant] gunstige kant). Door aldus alleen hele en halve onwaarheden te berichten, heeft [x] [appellant] bewust in een negatief daglicht gesteld, aldus [appellant] . Het hof zal hier nader op de passages uit de publicatie ingaan.
5.8
[x] heeft in de kop vermeldt
" [appellant] , bestuurder met enkele affaires"en in de subkop
" [plaats] wethouder weggestuurd na onvolledigheid bij jaarstukken". Naar het oordeel van het hof heeft [x] terecht aangevoerd dat een kop en subkop zijn bedoeld om daarmee de aandacht van de lezer te trekken. Zij mogen kort en bondig zijn en de kwalificaties en nuances ontberen die later in het artikel wel opkomen. De kop en subkop moeten in samenhang met de rest van de publicatie worden gelezen. Dat er gedurende de politieke loopbaan van [appellant] “enkele affaires” hebben gespeeld en dat hij is ontslagen als wethouder van [plaats] na problemen met de jaarstukken, wordt in het verdere artikel nader uitgewerkt, is door [appellant] niet betwist en vindt bovendien voldoende steun in het beschikbare feitenmateriaal. Het hof volgt [appellant] niet in zijn betoog dat in de kop en subkop wordt gesuggereerd dat hij een onprofessionele brokkenmaker zou zijn.
5.9
Met betrekking tot de benoeming van [appellant] tot directeur bij het [werkvoorzieningsschap] ( [werkvoorzieningsschap] ) bevat de publicatie de volgende passage:
"(…) Bij het [werkvoorzieningsschap] trad hij [ [appellant] ] in 1986 aan als vicevoorzitter, zes jaar nadat hij het [werkvoorzieningsschap] -pand voor het eerst betrad. [voorzitter 1] maakte in 1987 bekend dat hij [werkvoorzieningsschap] - [directeur] wel wilde opvolgen. [voorzitter 1] legde zijn functie als voorzitter tijdelijk neer. [appellant] schoof als vicevoorzitter tijdelijk een plaatsje door. Toen [directeur] later dat jaar daadwerkelijk vertrok werd [appellant] voorgedragen als directeur. [de wethouder] [voorzitter 1] werd gepasseerd. Met dertien stemmen voor en elf tegen benoemde het Algemeen Bestuur hem. Op die benoeming kwam veel kritiek omdat [appellant] als vicevoorzitter de sollicitatie- en selectieprocedure had geleid (…)”.Het standpunt van [appellant] dat hij met deze passage in een negatief daglicht wordt gesteld, omdat [x] bewust niet heeft vermeld dat hij door het personeel is gevraagd om zich kandidaat te stellen en dat hij, na dat verzoek van het personeel, ontslag heeft genomen uit de sollicitatiecommissie, volgt het hof niet. Het hof is van oordeel dat hoewel [appellant] weliswaar meent dat de destijds gerezen kritiek op zijn handelen onterecht is, deze kritiek er destijds wel was en dat dit ook beschreven mocht worden in de publicatie. Dat [x] hier niet nog een nadere nuance heeft aangebracht door te vermelden dat [appellant] zich uit de sollicitatiecommissie heeft teruggetrokken zodra hij zich kandidaat had gesteld, valt onder de vrijheid die een krant heeft om een invalshoek en inkleding te hanteren en de keuzes die zij mocht maken in het kader van haar overzichtsartikel, al moet worden toegegeven dat het een kleine moeite voor de krant zou zijn geweest deze nuance in het artikel aan te brengen. [appellant] heeft echter onvoldoende onderbouwd dat het weglaten van de door hem voorgestelde nuance hier zodanig nadelig is voor hem dat dit onrechtmatig is jegens hem.
5.1
[x] heeft met betrekking tot het ontslag van [appellant] bij [werkvoorzieningsschap] in de publicatie opgenomen: “(….)
Begin 1988 raakte [werkvoorzieningsschap] -directeur [appellant] in opspraak. Volgens voorzitter [voorzitter 2] had directeur [appellant] het bestuur van het schap onvoldoende geïnformeerd over de aanbesteding van nieuwbouwprojecten in Etten-Leur en Roosendaal. De bouw werd begeleid door het Ontwerp en Advies Bureau Fijnaart die daar 4 miljoen gulden voor kreeg. Op een bouwproject van 18 miljoen gulden vond het bestuur dat wel een beetje veel. Onderzoekers van bureau Deloitte en Touche onderzochten de kwestie en oordeelden hard. [appellant] werd op vakantie gestuurd en op 1 oktober 1998 ontslagen (…)”.Het hof volgt niet het betoog van [appellant] dat met deze passage wordt gesuggereerd dat hij aan “vriendjespolitiek” heeft gedaan door het Fijnaartse adviesbureau OAF voor een te hoge prijs nieuwbouw te laten begeleiden. De publicatie geeft feitelijk weer dat [appellant] volgens een derde ( [voorzitter 2] ) het [werkvoorzieningsschap] -bestuur onvoldoende heeft geïnformeerd over aanbesteding en dat het bestuur het honorarium dat door OAF voor de begeleiding van het bouwproject wel veel vond. De weergave van het standpunt van een derde houdt hier geen beschuldiging in die door [x] is geuit of die zij zich eigen heeft gemaakt.
[appellant] verwijt [x] voorts dat zij niet heeft vermeld dat [werkvoorzieningsschap] na een arbitrageprocedure AOF schadevergoeding heeft moeten betalen voor het onterecht intrekken van de opdracht en dat AOF niet te veel honorarium had berekend en dat [x] niet heeft vermeld dat hij eervol is ontslagen. Ook dit verwijt deelt het hof niet. Ook deze keuzes die [x] heeft gemaakt, vallen onder de vrijheid die zij heeft om een invalshoek te hanteren. Niet gebleken is dat er bewust onwaarheden in het artikel zijn opgenomen. [x] heeft gemotiveerd aangevoerd dat de term “eervol” ontslag in het ambtenarenrecht een specifieke betekenis heeft die verschilt van de gebruikelijke betekenis. Dit sluit niet de mogelijkheid uit dat de gedragingen van de ambtenaar de oorzaak zijn van de onherstelbaar verstoorde arbeidsverhoudingen. Volgens [x] zou het vermelden dat [appellant] eervol was ontslagen, de suggestie hebben afgegeven dat de oud-werkgever van [appellant] hem niets verweet en dat hij daar op goede voet is vertrokken. [x] heeft voorts terecht aangevoerd dat de uitkomst van de arbitrageprocedure tussen AOF en [werkvoorzieningsschap] niet iets hoeft te zeggen over het handelen van [appellant] als directeur.
5.11
Met betrekking tot het ontslag van [appellant] als wethouder van de gemeente [plaats] in 2017 bevat de publicatie naast de subkop "
wethouder weggestuurd na onvolledigheid bij jaarstukken"de volgende passages waar [appellant] problemen mee heeft:
"(…) Wethouder [appellant] (76) van de gemeente [plaats] heeft het debat over de jaarstukken van 2016 niet overleefd. De documenten waren niet op orde en de accountant had weer veel onrechtmatigheden ontdekt (…)"en
"Die steun was er afgelopen dinsdag niet. De jaarrekening, het jaarverslag en de bijbehorende documenten waren niet compleet, maar moeten formeel wel voor 15 juli worden vastgesteld. Dat is nu gebeurd, maar de inhoudelijke behandeling volgt pas in september. Voor de gemeenteraad het zoveelste incident met [appellant] . De zoveelste (kleine) affaire die aan het vertrouwen van de raad knaagt. De druppel die de emmer deed overlopen (…)".
Dat – zoals door [appellant] is aangevoerd – [x] met deze passages ten onrechte heeft gesuggereerd dat hem persoonlijk schuld trof van het niet in orde zijn van de jaarstukken en dat [x] specifiek had moeten benoemen welke documenten niet op orde waren en welke onregelmatigheden de accountant heeft ontdekt, is door [x] gemotiveerd betwist. [x] heeft aangevoerd dat de conclusie dat de documenten niet op orde waren, de accountant onregelmatigheden had ontdekt en dat [appellant] hiervan een verwijt viel te maken, volgt uit het accountantsverslag van BDO (productie D16 bij de conclusie van antwoord) en de aangenomen motie van wantrouwen (productie D17 bij de conclusie van antwoord). [appellant] betwist op zichzelf de feiten uit de publicatie niet, en de gewraakte passages vinden voldoende steun in het beschikbare feitenmateriaal. Het hof volgt niet het betoog van [appellant] dat [x] specifiek had moeten benoemen welke documenten niet op orde waren en welke onregelmatigheden de accountant had ontdekt. Ook deze keuzes van [x] , om in het kader van haar overzichtsartikel niet alle besproken gebeurtenissen tot in detail te bespreken, vallen onder de vrijheid die zij heeft om een invalshoek en inkleding te hanteren.
5.12
De bezwaren van [appellant] tegen de gewraakte passages gaan gelet op het voorgaande niet op. De publicatie is op zichzelf een juiste weergave van gebeurtenissen uit de loopbaan van [appellant] die voor ophef hebben gezorgd. [x] mocht hieruit in het kader van haar overzichtsartikel de door haar gekozen selectie maken. Ook stond het haar daarbij vrij de door haar gekozen invalshoek en inkleding te hanteren. [appellant] heeft ook in hoger beroep tegenover de gemotiveerde betwisting door [x] onvoldoende onderbouwd dat [x] door het vermelden van onwaarheden en halve waarheden, hem
bewustin een nadelig daglicht heeft gesteld. Niet gebleken is dat er feiten zijn weggelaten die van zodanig belang zijn dat de publicatie – ondanks het feit dat hetgeen wel beschreven is juist is – onrechtmatig is jegens [appellant] . Evenmin is gebleken dat de publicatie daardoor in strijd is met de waarheid en alleen daarom al onrechtmatig jegens [appellant] (het door [appellant] zogenoemde “waarheidscriterium”).
- deugdelijk onderzoek en hoor en wederhoor
5.13
[x] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat een grondig en behoorlijk onderzoek is verricht voor de publicatie van 13 juli 2017. De publicatie is gebaseerd op eerdere publicaties en eigen onderzoek.
5.14
Voorzover [appellant] heeft aangevoerd dat [x] , gelet op de voor [appellant] negatieve en in zijn integriteit aantastende berichtgeving, hoor en wederhoor had moeten toepassen, overweegt het hof dat hoewel het [x] zou hebben gesierd als zij [appellant] gelegenheid hadden gegeven om zijn visie te geven op de voorgenomen publicatie, het nalaten om wederhoor toe te passen in deze omstandigheden niet onrechtmatig is. De publicatie is immers gebaseerd op niet, dan wel onvoldoende betwiste feiten en er is ook niet gebleken dat [x] feiten heeft weggelaten die van zodanig belang zijn dat de publicatie – ondanks het feit dat hetgeen wel beschreven is juist is – onrechtmatig is jegens [appellant] .
- inhoud en vorm van de publicatie
5.15
Voor zover [appellant] nog heeft aangevoerd dat hij door de gekozen bewoordingen in de publicatie, zoals onder meer “
enkele affaires, op vakantie gestuurd, zoveelste kleine affaire, de druppel die de emmer deed overlopen”bewust door [x] negatief is weggezet en de suggestie van de volgende in een reeks die er niet is geweest. Het hof onderschrijft dit niet. Uit de publicatie blijkt voldoende duidelijk dat de suggesties zijn gedaan in de context van de lange politieke loopbaan van [appellant] waarin zich een aantal naar het oordeel van [x] nieuwswaardige omstandigheden hebben voorgedaan. Voldoende duidelijk is dat de door [x] gekozen bewoordingen “
enkele affaires, op vakantie gestuurd, zoveelste kleine affaire, de druppel die de emmer deed overlopen”de duiding weergeven die zij aan de in het artikel genoemde gebeurtenissen geeft en die zij daaraan in het licht van al het voorgaande heeft mogen aanbrengen.
- gevolgen van de publicatie voor [appellant]
5.16
Dat [appellant] de publicatie als vervelend heeft ervaren en dat hij door zijn omgeving op de inhoud van de publicatie is aangesproken en aangekeken, is onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van onevenredig nadelige gevolgen voor [appellant] . [appellant] dient er als publiek persoon méér dan anderen rekening mee te houden dat zijn professioneel handelen onderwerp is van de belangstelling en meningen van derden, ook in zijn privésfeer.
afweging belangen met betrekking tot de publicatie van 13 juli 2017
5.17
Afweging van alle relevante omstandigheden leidt het hof tot de conclusie dat het recht op vrijheid van meningsuiting van [x] in dit geval zwaarder weegt dan het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van [appellant] . De publicatie van 13 juli 2017 handelt over [appellant] in zijn publieke rollen als bestuurder van [werkvoorzieningsschap] en politicus en draagt bij aan het publieke debat. Dat brengt met zich dat er weinig ruimte is voor beperkingen op de vrijheid van meningsuiting. Bovendien is [appellant] een publiek figuur, zodat de pers kritischer over hem mag zijn dan over een niet publiek figuur. De publicatie vindt voldoende steun in de (niet bestreden) feiten. Niet gebleken is dat er een selectie van feiten door [x] is gemaakt die dermate eenzijdig is dat er een vertekend beeld van [appellant] is ontstaan. [x] heeft voldoende deugdelijk onderzoek gedaan en het nalaten wederhoor toe te passen is in, nu de juistheid van de feiten op zichzelf niet (gemotiveerd) is bestreden niet zo ernstig dat dit tot onrechtmatig leidt.
plaatsing foto bij artikel van 22 maart 2018
5.18
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat hier artikel 21 van de Auteurswet van toepassing is, aangezien de foto destijds weliswaar met toestemming van [appellant] is gemaakt, maar niet in zijn opdracht. [x] heeft gemotiveerd aangevoerd dat zij in januari 2008 de [fotograaf] heeft geïnstrueerd om de foto te maken en dat zij de fotograaf ook heeft betaald. De foto is in opdracht en op instructie van [x] gemaakt, zodat die foto bij een publicatie in [x] geplaatst kon worden. Hieruit volgt dat de foto ook “ten behoeve van” [x] is gemaakt.
5.19
Op grond van artikel 21 Auteurswet kan een geportretteerde zich verzetten tegen het zonder zijn toestemming openbaar maken van zijn niet in opdracht vervaardigd portret voor zover hij daarbij een redelijk belang heeft waarvoor het recht van meningsuiting en informatievrijheid in de gegeven omstandigheden moet wijken. In een zodanig geval is openbaarmaking van het portret in beginsel onrechtmatig en geldt als uitgangspunt dat publicatie kan worden verboden. Voor openbaarmaking is niet steeds de voorafgaande toestemming van de geportretteerde vereist. Het antwoord op de vraag of en in welke mate openbaarmaking van een niet in opdracht vervaardigd portret onrechtmatig is jegens de geportretteerde, is niet in zijn algemeenheid te geven. Voor zover gericht op de bescherming van privacybelangen is het portretrecht een persoonlijkheidsrecht waaraan in de regel een zwaarwegend gewicht zal toekomen. Dit geldt vooral ten aanzien van geportretteerden die geen publieke bekendheid genieten, in die zin dat zij openbaarmaking van hun portret in beginsel niet behoeven te dulden. Ten aanzien van personen die door hun beroepsuitoefening bekendheid genieten, geldt evenwel dat de openbaarmaking van foto's die deze beroepsuitoefening betreffen en zijn gemaakt in voor het algemeen publiek toegankelijke plaatsen, tot op zekere hoogte inherent is aan hun beroepsuitoefening en de daarmee gemoeide bekendheid en belangstelling van het publiek. Indien de openbaarmaking de beroepsuitoefening van een daardoor bekende geportretteerde betreft, komt derhalve in de regel groot gewicht toe aan factoren als algemene nieuwswaarde en informatie aan het publiek in verhouding tot diens enkele verzet tegen openbaarmaking (HR 14 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA2788, NJ 2015/112). Het hof acht hier de volgende omstandigheden van belang.
- foto is door de jaren heen bij diverse publicaties afgebeeld
5.2
Ook in hoger beroep is door [appellant] niet (voldoende gemotiveerd) betwist dat hij op de hoogte was van het feit dat de foto in 2008 is genomen om als illustratie te dienen bij een publicatie van [x] . Voor zover hij thans in hoger beroep heeft aangevoerd dat hij niet wist dat de foto ook bij toekomstige publicaties zou worden gebruikt, geldt dat voor openbaarmaking niet steeds de voorafgaande toestemming van de geportretteerde is vereist. Bovendien had [appellant] als publiek persoon er zonder meer rekening mee moeten houden dat een in opdracht van een krant gemaakte portretfoto door die krant zou worden gebruikt om publicaties te illustreren, aangezien dit inherent is aan zijn beroepsuitoefening. Dat dit laatste ook het geval is geweest blijkt wel uit de door [x] bij memorie van antwoord overgelegde stukken (productie D23)) waaruit duidelijk wordt dat de foto sinds 2008 geregeld is afgebeeld bij publicaties die betrekking hebben op [appellant] en [appellant] heeft niet aangevoerd (in zijn schriftelijke toelichting, Deel I) dat hij ooit bezwaar heeft gemaakt tegen de publicatie van de foto bij de eerdere publicaties.
- voldoende verband met inhoud artikel
5.21
De foto van [appellant] is geplaatst bij een gastopinie van [persoon A] . In het opiniestuk wordt beschreven dat uit het Wethoudersonderzoek is gebleken dat in 2017 75 wethouders om politieke redenen tijdelijk of definitief “onderuit” gingen. [persoon A] beschrijft in zijn opinie de redenen die daar volgens hem aan ten grondslag liggen en wat naar zijn mening de oplossing is voor de problemen. In het stuk worden geen specifieke voorbeelden genoemd van wethouders die “onderuit” zijn gegaan en ook het geval van [appellant] wordt niet besproken. Bij de opinie is wèl de foto van [appellant] geplaatst met als korte toelichting het onderschrift: “
moest in juli vorig jaar weg als wethouder van [plaats] , nadat de gemeenteraad het vertrouwen in hem opzegde”en dat strookt met de strekking van het opiniërend artikel, namelijk dat in 2017 75 wethouders – waaronder [appellant] – om politieke redeneren moesten vertrekken. De gekozen bewoordingen – wethouders die “onderuit” gingen – zijn voorbehouden aan de schrijver van het stuk.
Voor zover [appellant] heeft aangevoerd dat het artikel van [persoon A] allerlei negatieve, niet gedocumenteerde kwalificaties over wethouders bevat, die niet één op één op hem van toepassing zijn, maakt dit het voorgaande niet anders. In het opiniestuk van [persoon A] komt duidelijk naar voren dat het gaat om 75 wethouders, zodat het voor de hand ligt dat niet alle kwalificaties op alle wethouders van toepassing zijn. Het ontslag van [appellant] wordt in de tekst van de gastopinie ook niet besproken of als illustratie of concreet voorbeeld van de geschetste problematiek genoemd. Er wordt in het onderschrift bij de foto slechts in algemene bewoordingen vermeldt dat hij weg moest als wethouder van [plaats] , omdat de gemeenteraad het vertrouwen in hem had opgezegd.
- toestemming vragen/hoor en wederhoor
5.22
Voor zover [appellant] heeft aangevoerd dat aan hem toestemming had moeten worden gevraagd alvorens zijn foto bij een voor hem negatief artikel zou worden geplaatst, geldt dat voor openbaarmaking niet steeds de voorafgaande toestemming van de geportretteerde is vereist. Voor [appellant] als publiek persoon, geldt dat de openbaarmaking van foto's tot op zekere hoogte inherent is aan zijn beroepsuitoefening en de daarmee gemoeide bekendheid en belangstelling van het publiek.
- redelijk belang dat zich tegen publicatie verzet/gevolgen van de publicatie voor [appellant]
5.23
Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] ook in hoger beroep niet nader onderbouwd dat hij een redelijk belang had tegen de openbaarmaking van zijn foto als illustratie bij het artikel. Hij heeft slechts in algemene bewoordingen aangegeven dat het plaatsen van de foto nodeloos grievend en krenkend voor hem is. Het hof kan dit betoog van [appellant] – zonder nadere onderbouwing – niet volgen aangezien het feitelijk niet onjuist is dat [appellant] één van de wethouders is die in 2017 op grond van politieke redenen moest vertrekken en er in het opiniestuk niet verder wordt ingegaan op zijn specifieke geval. Voor zover [appellant] zich ook hier op het standpunt heeft gesteld dat hij door zijn omgeving op de inhoud van de publicatie en de plaatsing van zijn foto hierbij is aangesproken en aangekeken, is dit ook hier onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van onevenredig nadelige gevolgen voor [appellant] .
afweging belangen met betrekking tot de publicatie van de foto bij het artikel van 22 maart 2018
5.24
Afweging van alle relevante omstandigheden leidt het hof ook hier tot de conclusie dat het recht op vrijheid van meningsuiting van [x] in dit geval zwaarder weegt dan het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van [appellant] . Er is niet, dan wel onvoldoende gebleken van een redelijk belang aan de zijde van [appellant] dat zodanig zwaar weegt dat het [x] niet zou vrijstaan haar artikel met een foto van [appellant] te illustreren. Voor [x] was het in het kader van de toegankelijkheid van de berichtgeving van belang dat zij haar berichtgeving met een foto kon illustreren en de door haar gekozen foto van [appellant] was relevant in relatie tot de inhoud van het opiniestuk. Het nalaten om toestemming te vragen of wederhoor toe te passen is niet onrechtmatig.
publicaties in onderlinge samenhang bezien
5.25
Ook indien beide publicaties in onderlinge samenhang worden bezien, geldt dat de afweging van alle relevante omstandigheden tot de conclusie leidt dat het recht op vrijheid van meningsuiting van [x] zwaarder weegt dan het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van [appellant] . De publicaties stellen gebeurtenissen in de lokale politiek aan de orde en leveren een bijdrage aan het publieke debat. [x] heeft daarbij binnen de haar toekomende marges keuzes gemaakt over de invalshoek en de inkleding van de artikelen, die niet onrechtmatig zijn jegens [appellant] . De op onrechtmatigheid van de publicaties gebaseerde rectificatievorderingen moeten dan ook worden afgewezen. Omdat de gevraagde verboden worden afgewezen, kan ook geen dwangsom worden opgelegd.
bewijs
5.26
Aan de bewijsaanbiedingen wordt voorbijgegaan omdat geen feiten en omstandigheden zijn aangevoerd die, indien deze worden bewezen, tot een ander oordeel zouden kunnen leiden.

6.De slotsom

6.1
De grieven I tot en met XI falen of kunnen niet tot een ander oordeel leiden. Het bestreden vonnis van 31 maart 2021 zal worden bekrachtigd.
6.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [x] zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 772,00
- salaris advocaat € 2.228,00 (2 punten x tarief II € 1.114,-)

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Zeeland- West-Brabant , locatie Breda, van 31 maart 2021;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [x] vastgesteld op € 772,00 voor verschotten en op € 2.228,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.A. van der Pol, O.G.H. Milar en D.E. Valle Robles-Roomer, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 27 september 2022.
Griffier rolraadsheer