6.2.De vaststaande feiten - voor zover relevant - zijn de volgende:
a. [werknemer] is geboren op 23 juli 1964. Hij is van 3 september 1984 tot l december 2012 krachtens arbeidsovereenkomst bij [werkgever ] in dienst geweest in de functie van wikkelaar.
[werknemer] heeft tussentijds kort een paar andere functies binnen [werkgever ] vervuld (werkzaamheden
in de buitendienst, monteur proefstand, chef werkplaats).
b. Op 30 november 2010 is [werknemer] arbeidsongeschikt geraakt als gevolg van ziekte.
c. In het intakeverslag van de bedrijfsarts van 11 juli 2011 staat voor zover relevant vermeld: (productie 2 bij inleidende dagvaarding):
“(...)Relevante gegevens anamnese
(…) slaapproblemen (voornamelijk doorslapen), vermoeidheid, somberheid, aandacht- en concentratieproblemen, een verdoofd gevoel in de vingertoppen, verkrampte spieren, prikkelbaarheid (en vooral daardoor behoefte aan ruimte en rust), paniekgevoelens en niemand meer vertrouwen. (…) Waarschijnlijk zijn de klachten ongeveer twee jaar geleden ontstaan, nadat de huidige manager de sterfgevallen waarmee cliënt in de periode hiervoor geconfronteerd was, heeft opgerakeld. Desgevraagd geeft hij aan dat vanaf die tijd het wantrouwen in mensen is ontstaan, iets dat hij niet van zichzelf herkent. Over het verloop van de klachten rapporteert cliënt dat in mei 2010 een hoge bloeddruk is geconstateerd en dat hij zich in de zomer van 2010 bewust werd van een aantal fysieke klachten. Eind november 2010 is hij door de rug gegaan, waarna hij tevens rugklachten had. Omstreeks januari 2011 zouden de klachten verder verergerd zijn. Desgevraagd geeft hij aan dat hij zich sinds die periode bewust is van zijn somberheid. Een factor die hiermee verband houdt, is dat hij in deze periode een gesprek heeft gehad met zijn fysiotherapeut en zijn bedrijfsarts, hetgeen hem bewust heeft gemaakt van het feit dat hij ook psychische klachten heeft.
Het ontstaan van de klachten is volgens cliënt het gevolg van een combinatie van factoren op het werk en privé, te weten: op het werk in de vorm van twee overnames van het bedrijf. Bij de eerste overname in 2006 was er sprake van dat cliënt het bedrijf zou overnemen, maar de concurrent heeft het bedrijf destijds overgenomen. In 2007 werd het bedrijf weer overgenomen. (…) Cliënt was destijds werkzaam als bedrijfsleider, maar heeft door de verschillende veranderingen in de loop van 2007 ervoor gekozen om deze functie niet meer uit te voeren. (…) Daarnaast noemt cliënt factoren in de privésfeer in de vorm van ziekte en vervolgens overlijden van verschillende familieleden in 2006 zijn schoonvader, in 2007 zijn vader en in 2008 zijn schoonbroer. Na het overlijden van zijn schoonbroer ontstond een conflict omtrent de erfenis, dat tot op heden voor spanningen zorgt. In 2009 heeft zijn schoonzus een hersenbloeding gehad, waardoor zij nu deels verlamd is. Cliënt geeft aan dat hij op een gegeven moment voor drie huishoudens zorgde (zijn eigen, dat van zijn schoonmoeder en dat van zijn schoonzus) (…) Een andere privéfactor (…) die van invloed is op zijn klachten, zijn de psychische klachten ("ernstig in de put zitten") van zijn echtgenote (…) Als gevolg van de psychische klachten van beiden zouden er thuis sprake zijn van forse spanningen in de gezinssituatie. (…)
Speciële Anamnese
Depressieve stoornis
Depressieve kenmerken, namelijk somberheid, een afgenomen belangstelling en een afgenomen activiteitenniveau zijn in symptomatische toestand bijna iedere dag en in een periode van minimaal twee weken aanwezig, zodat van een depressie in engere zin sprake is. (…).
Psychotische symptomen
Cliënt geeft aan dat er sprake is van auditieve hallucinaties, wanen en waanachtige belevingen in die zin dat het is alsof zijn vader of schoonvader toekijken, maar soms ook meer onverklaarbare schimmen. (…)”
d. In het huisartsenjournaal staat voor zover relevant (productie 3 bij inleidende dagvaarding):
“ (...) 07-02-2013 Nog last van depressie, geheugen- en concentratiestoornissen, is jarenlang blootgesteld aan oplosmiddelen door lakbaden (wikkelfabriek)
07-02-2013 (...) Intoxicatie andere chemische stof
07-02-2013 verwijzen Soventeam AMC
01-01-2012 (...) in aanraking gekomen met Tolueen. (...)”
e. Neuroloog [neuroloog 1] concludeert na neurologisch onderzoek op 8 maart 2012 (productie 4 bij inleidende dagvaarding):
“(...) Cognitieve klachten, diffentiaal diagnostisch bij depressieve stoornis danwel bij als neurotoxisch effect van tolueen na chronische blootstelling. (...)”
f. Op 11 mei 2012 concludeert neuroloog [neuroloog 2] (productie 4 bij inleidende dagvaarding):
“- Chronische dagelijkse hoofdpijn met verbetering sinds behandelen depressie, meest waarschijnlijk spierspanningshoofdpijn.
-
- Duizeligheidsklachten, meest passend bij orthostatische hypotensie.”
g. Uit het verslag van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) van 23 oktober 2012 en opgesteld door verzekeringsarts [persoon A] blijkt (productie 8 bij inleidende dagvaarding):
“(…) De huidige klachten bestaan uit stemmingsstoornissen, slaapstoornissen, ernstige cognitieve beperkingen. Deze laatste zijn in een NPO geobjectiveerd. Er werd onderzoek gedaan naar de mogelijke invloed van neurotoxische stoffen maar dat leverde niets op.(...)”
h. Bij besluit van 31 oktober 2012 heeft UWV ingevolge de WIA met ingang van 27 november 2012 aan [werknemer] een loongerelateerde WGA-uitkering naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100% toegekend.
i. Uit medische informatie van de bedrijfsarts van ArboNed van 27 november 2012 volgt (productie 7 bij inleidende dagvaarding):
“(…) De verzuimsituatie is ontstaan door aanhoudende beperkingen en klachten ten gevolge van een matige tot ernstige depressie met randpsychotische symptomen. Forse geheugenproblemen gaan daarmee gepaard (zie brief psychiater [psychiater 2] ).
Vanwege de laagfrequente behandeling door Prima en stagnatie in herstel is betrokkene verwezen nar HSK. Conclusie: ernstige depressieve stoornis met psychotische kenmerken (zie rapportage HSK). (…)”
[persoon B] , werkzaam als klinisch arbeidsgeneeskundige bij Solvent Team van het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (hierna: het Solvent Team), rapporteert na neuropsychologisch en neurologisch onderzoek van [werknemer] op 13 augustus 2013
(productie 5 bij inleidende van dagvaarding):
“(…)Neuropsychologisch onderzoek:Milde cognitieve functiestoornissen: beperkingen op het gebied van geheugen, volgehouden aandacht, snelheid van informatieverwerking en handvaardigheid. De psychische klachten domineren het beeld (zie bijgaand neuro-psychologisch rapport [persoon C] , neuropsycholoog en [persoon D] , Gezondheidszorgpsycholoog/ neuropsycholoog)
Blootstelling aan neurotoxische stoffen:Op grond van de arbeidsanamnese werd de blootstelling vergeleken met meetgegevens uit analoge werksituaties; de blootstelling aan organische oplosmiddelen werd als waarschijnlijk matig hoog geschat. ( [persoon E] , arbeidshygienist)
Neurologisch onderzoek:Bij oriënterend neurologisch onderzoek werden geen neurologische afwijkingen in engere zin gevonden (…) ( [neuroloog 3] , neuroloog) (…)
Beschouwing:
48-jarige man met klachten van somberheid, rug- en hoofdpijn en vergeetachtigheid. Omdat hij door zijn werk bij de reparatie en revisie van elektromotoren waarschijnlijk een relevante blootstelling aan oplosmiddelen heeft gehad, wordt een chronische toxische encefalopathie overwogen. Bij neuropsychologisch onderzoek werden milde cognitieve functiestoornissen gevonden. De spanningsklachten en somberheid staan zo op de voorgrond dat de mogelijke rol van oplosmiddelen niet gedetecteerd kan worden. Behandeling van de psychische klachten is geïndiceerd. Desgewenst kan t.z.t. een herhaald neuropsychologisch onderzoek worden verricht, maar pas dan wanneer de stemmingsklachten zijn verbeterd en cognitieve klachten mochten blijven persisteren.”
k. Bedrijfsarts en klinisch arbeidsgeneeskundige [bedrijfarts] van het Solvent Team concludeert na neuropsychologisch onderzoek op 10 juni 2015 (productie 6 bij inleidende dagvaarding):
“(...) Al met al is dit cognitieve profiel, alsmede het geobjectiveerde beloop er van in de tijd, mogelijk passend bij een milde vorm van Chronische Toxische Encefalopathie (CTE), waarbij de blootstelling is gestaakt. ( . .) Ter monitoring van het verloop adviseren we het onderzoek over 5 jaar te herhalen. (...)”··
l. Op 18 apri1 2016 deelt [medisch adviseur] , de door de gemachtigde van [werknemer] ingeschakelde medisch adviseur, mee (productie 12 bij inleidende dagvaarding):
“(...) is er sprake van een matig tot ernstige depressie. Er zijn diverse factoren in de privésfeer die mogelijk een bijdrage hebben geleverd aan het ontstaan van depressieve klachten. (...) Depressie en CTE kunnen ook in combinatie voorkomen (...)
Conclusie
Er is sprake van gezondheidsklachten en neuropsychologische stoornissen passend hij CTE. Er is sprake van een relevante blootstelling die als matig hoog wordt ingeschat en met duidelijke aanwijzingen voor piekblootstelling in het verleden. (...) ”
m. In de door [persoon F] opgestelde rapportage vooronderzoek van het Bureau Beroepsziekten FNV (hierna: BBZ FNV), d.d. 2 juni 2016 staat onder meer (productie 1 bij inleidende dagvaarding): “
(…) In 2015 werd de diagnose CTE definitief gesteld. (...) [werknemer] verrichtte zelf geen spuitwerkzaamheden maar werkte door bovenbeschreven omstandigheden structureel in een werkomgeving vergeven van thinnerdampen. (...)”
n. Bij brief van 10 april 2019 heeft [werknemer] [werkgever ] aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden schade als gevolg van de blootstelling aan oplosmiddelen tijdens de uitvoering van zijn werkzaamheden bij [werkgever ] .
o. [verzekeraar] is de aansprakelijkheidsverzekeraar van [werkgever ] . Op grond van artikel 7:954 BW heeft [werknemer] [verzekeraar] in deze procedure betrokken.
p. De door de gemachtigde van [werkgever ] ingeschakelde medisch adviseur, [adviseur] , bericht op 7 mei 2020 (productie 2 bij akte ten behoeve van de comparitie eerste aanleg):
“(...) Wat opvalt is dat alleen afgegaan wordt op de arbeidsanamnese van een depressief persoon (...) en dat in het geheel geen wederhoor lijkt te zijn toegepast. (...) Ik kan dus geen adequaat oordeel geven over het al dan niet aanwezig zijn van relevante blootstelling. Voor zover ik kan nagaan kunnen ook de ingeschakelde medisch adviseur en de medewerkers van het Solvent Team dit niet, aangezien zij alleen de beschikking hebben gekregen over de arbeidsanamnese van een persoon die op dat moment leed aan een depressie met psychotische kenmerken. (...)
Alles overziend zijn we duidelijk te weinig geïnformeerd. We hebben meer informatie nodig (...). Daarnaast dienen we alle neuropsychologische onderzoeken die zijn afgenomen, zowel uit 2011, 2013 en 2015 in volledige vorm te ontvangen. Verder dient er meer informatie te komen over de daadwerkelijke belasting met toxische stoffen en de RI&E van het bedrijf waar betrokkene werkzaam was. Op zich kan ik uit de informatie die nu is aangevoerd niet afleiden dat betrokkene lijdend is aan CTE. Daarvoor is de informatie te veel gebaseerd op alleen de anamnese van betrokkene. (…)”
q. Daarop heeft medisch adviseur [medisch adviseur] op 5 juni 2020 een aanvullend advies uitgebracht (de aanvullende productie van [werknemer] voor de comparitie in eerste aanleg):
“(...) ik ben het eens met de medisch adviseur [adviseur] dat er informatie ontbreekt, zoals rapportages van het Neuropsychologisch Onderzoek (NPO) en -indien nog beschikbaar- informatie over de blootstelling en werksituatie van [werknemer] bij Electromotorenfabriek. Een optie om meer onderbouwing te verkrijgen voor het al dan niet bestaan van een causaal verband tussen de blootstelling en de klachten van [werknemer] zou kunnen zijn een expertise door deskundigen die niet bij het Solvent Team aangesloten zijn (geweest), waarbij ook de nog ontbrekende documentatie -indien beschikbaar- nog wordt opgevraagd. Dat zou betekenen een gezamenlijk onderzoek door een klinisch arbeidsgeneeskundige, een neuropsycholoog en arbeidshygiënist en eventueel een psychiater, allen met expertise op het terrein van CTE. ”
r. In hoger beroep hebben alle partijen aanvullende stukken overgelegd. Waar nodig zal het hof daarop ingaan in de navolgende overwegingen (zie rov. 6.5.2. en 6.8.3).
6.3.1.In de onderhavige procedure vordert [werknemer] (uitvoerbaar bij voorraad) dat:
- voor recht wordt verklaard dat [werkgever ] ex artikel 7:658 BW aansprakelijk is voor de schade van [werknemer] ;
- [werkgever ] en [verzekeraar] hoofdelijk veroordeeld worden tot betaling van een voorschot op de (materiële en immateriële) schade van € 75.000,00,
- [werkgever ] en [verzekeraar] hoofdelijk veroordeeld worden tot betaling van de door [werknemer] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
- [werkgever ] en [verzekeraar] hoofdelijk veroordeeld worden tot betaling van de proceskosten en nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
6.3.2.[werknemer] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [werkgever ] op de voet van artikel 7:658 BW wegens schending van haar zorgplicht aansprakelijk is voor de door [werknemer] in de uitoefening van zijn werkzaamheden geleden schade.
6.3.3.[werkgever ] en [verzekeraar] hebben ieder afzonderlijk verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
6.3.4.In het eindvonnis heeft de rechtbank - samengevat en voor zover van belang in hoger beroep - geoordeeld dat:
- het is aan [werknemer] is om feiten en omstandigheden met betrekking tot zijn werksituatie te stellen en te bewijzen, op grond waarvan kan worden aangenomen dat, en zo ja in hoeverre, hij gedurende zijn werkzaamheden is blootgesteld aan voor de gezondheid gevaarlijke stoffen en dat de ziekte waaraan hij lijdt of zijn gezondheidsklachten door die blootstelling (en niet door andere oorzaken) is veroorzaakt. Er moet derhalve een causaal verband zijn tussen de omstandigheden waarin de werknemer diende te werken en de schade (rov. 4.9);
- niet is gebleken dat bij [werknemer] de diagnose CTE is gesteld (rov. 4.15);
- het beroep van [werknemer] op de zogeheten arbeidsrechtelijke omkeringsregel bij gevaarlijke omstandigheden wordt afgewezen, omdat het verband tussen de gezondheidsklachten en de arbeidsomstandigheden te onbepaald en te onzeker is (rov. 4.17);
- [werknemer] , gelet op de betwisting door [werkgever ] en [verzekeraar] , onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat er een causaal verband is tussen zijn gezondheidsklachten, zijn werkzaamheden bij [werkgever ] en de door hem gestelde omstandigheden waaronder die werkzaamheden hebben plaatsgevonden. De kantonrechter komt niet toe aan verdere bewijslevering door [werknemer] (rov 4.18).
De vorderingen van [werknemer] zijn afgewezen en [werknemer] is in de proceskosten veroordeeld.