3.1.2Op 11 april 2018 is [geïntimeerde] door [appellant] naar huis gestuurd. Twee dagen later, op 13 april 2018, zond [geïntimeerde] een e-mailbericht aan [appellant] met de navolgende inhoud:
"Beste [appellant] ,
Afgelopen woensdag 11 april 2018 heb jij in ons gesprek laten weten dat je op donderdag 12 april contact met mij zou opnemen over wat de vervolg stappen zullen zijn. Helaas heb ik niks van je gehoord of gezien.
Nogmaals wil ik je mededelen dat ik het niet eens ben om het feit dat je mij naar huis gestuurd hebt. Ik ben dan ook bereid en beschikbaar om mijn werkzaamheden op je eerste afroep te verrichten.".Vervolgens heeft [appellant] op 28 april 2018 per mail aan [geïntimeerde] een schikkingsvoorstel gedaan.
3.1.4.Bij brief d.d. 30 mei 2018, als door [appellant] als indirect bestuurder van Mega Parket [locatie] B.V. ontvangen, heeft [geïntimeerde] zijn arbeidsovereenkomst opgezegd tegen 1 juli 2018, alsook verzocht om een eindafrekening per die datum en een overzicht bijgevoegd van zijn vakantie-uren.
3.1.5.Bij brief d.d. 5 juni 2018, als door [appellant] als indirect bestuurder van Mega Parket [locatie] B.V. ontvangen, heeft [geïntimeerde] aan Mega Parket [locatie] B.V. verzocht het loon over de maand mei 2018 uit te betalen.
Betaling van enig bedrag is vervolgens uitgebleven.
3.2.1.In de onderhavige procedure heeft [geïntimeerde] in eerste aanleg het volgende gevorderd ten laste van [[Y]] Beheer BV, [appellant] en [appellante] .
[geïntimeerde] wenst primair een verklaring voor recht dat [[Y]] Beheer B.V., de enig aandeelhouder en bestuurder van het per 24 september 2019 failliet verklaarde Mega Parket [locatie] , alsmede de enig aandeelhouder en bestuurder van [[Y]] Beheer B.V., [appellant] , onrechtmatig hebben gehandeld jegens [geïntimeerde] in de zin van artikel 6:162 BW door namens Mega Parket [locatie] BV een arbeidsovereenkomst aan te gaan en de daaruit voorvloeiende schulden onbetaald te laten en derhalve in privé jegens [geïntimeerde] schadeplichtig te zijn.
[geïntimeerde] wenst voorts dat de kantonrechter [[Y]] Beheer B.V. en [appellant] hoofdelijk zal veroordelen tot betaling van de volgende aanspraken, en subsidiair [appellante] te veroordelen tot betaling van deze bedragen .
[geïntimeerde] vordert loonbetaling over de maanden mei en juni 2018, uitbetaling van opgebouwde niet-genoten vakantiedagen, alsmede vakantiegeld vanaf juni 2017 tot en met juli 2018 te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50% wegens te late loonbetaling (artikel 7:625 BW) ad in totaal € 12.709,82 bruto. De pensioenpremie is over de maand mei 2018 door werkgever nog betaald en daarna niet meer. [geïntimeerde] vordert dat de pensioenpremie volgens een door het pensioenfonds op te maken berekening, wordt betaald tot 1 juli 2018.
3.2.2.Aan deze vorderingen heeft [geïntimeerde] , zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag gelegd.
3.2.2.1. Gedaagden [appellant] (sub 2) en [appellante] (sub 4) zijn de enige aandeelhouders en bestuurders van hun respectieve vennootschappen [[Y]] Beheer B.V. [[X]] Beheer BV en hebben de volledige zeggenschap over de vennootschappen. Sterker nog, zowel [appellant] als [appellante] runden de door [geïntimeerde] en (mede - eiser bij aanvang van de procedure in eerste aanleg, vóór splitsing in twee procedures, zie HD 200.306.320) [persoon A] genoemde drie winkels persoonlijk, gaven persoonlijk leiding aan alle voornoemde werknemers en waren vrijwel dagelijks aanwezig op de werkvloer. Gedaagden sub 2 en 4 zijn echtgenoten, zij en hun ondernemingen werken nauw samen, er worden werknemers zowel door gedaagde sub 1 als door gedaagde sub 3 (zijnde in hoger beroep niet betrokken vennootschappen, GHSHE) ingezet en betaald etc. Vaststaat dat er nauwe verwevenheid is tussen de activiteiten van de gedaagden sub 1, 2, 3 en 4.
3.2.2.2. [geïntimeerde] was verkoper bij de parketwinkels in [plaats] . Hij had in die hoedanigheid enig zicht op de verkopen en inkopen van voornoemde winkels. Derhalve is [geïntimeerde] de mening toegedaan dat zijn werkgever hem in mei en juni 2018 wel kon betalen, maar dat er sprake is van betalingsonwil. Immers, alle andere werknemers, alsmede leveranciers zijn destijds wel betaald. Bovendien heeft [appellant] gezegd de kwestie met [geïntimeerde] goed te willen oplossen. Hieronder valt in ieder geval niet in het geheel niet reageren op brieven en voorstellen van [geïntimeerde] .
3.2.2.3. [persoon A] en [geïntimeerde] stellen zich op het standpunt dat gedaagden [appellant] en [appellante] in privé als bestuurders van [[Y]] Beheer B.V. respectievelijk [[X]] Beheer B.V. op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk zijn voor de door eisers geleden en te lijden schade. Zij doen daarbij een beroep op het arrest van de Hoge Raad van 3 april 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0564, NJ 1992,411 (Van Waning/Van der Vliet). i. In dat arrest bepaalde de Hoge Raad namelijk dat degene die volledige zeggenschap heeft over de vennootschap, jegens de schuldeiser onrechtmatig handelt door na te laten om ervoor te zorgen dat de vennootschap haar schuld betaalt. Die betaling hoeft volgens de Hoge Raad niet gedaan te worden uit voor verhaal vatbare vermogensbestanddelen (liquide middelen of andere goederen), maar kan ook plaatsvinden uit bijvoorbeeld een nog ter beschikking staande kredietfaciliteit. Maakt de bestuurder van die mogelijkheden geen gebruik, dan is dat mogelijk onrechtmatig.
ii. Daarnaast bepaalde de Hoge Raad dat in een geval dat er sprake lijkt te zijn van betalingsonwil, het voor de hand ligt dat de bestuurder aannemelijk maakt dat de vennootschap niet in staat is om te betalen: in tegenstelling tot de hoofdregel 'wie eist die bewijst', waaruit zou volgen dat de schuldeiser aantoont dat de vennootschap wel kan betalen, draait de Hoge Raad de bewijslast dus in zekere om. De Hoge Raad voegde daar nog aan toe dat in het geval de bestuurder erin zou slagen aan te tonen dat er wel sprake is van betalingsonmacht, nog niet vaststaat dat er niet óók sprake is van betalingsonwil, aldus [geïntimeerde] .
iii. Met betrekking tot de loonvordering van [geïntimeerde] geldt dat zijn werkgever destijds in mei en juni 2018 geen reden had om alleen [geïntimeerde] onbetaald te laten, terwijl alle anderen wel betaald werden. Dit is willekeur. Voorts deed [appellant] jegens [geïntimeerde] geen enkele moeite om tot een oplossing te komen, zoals het treffen van een betalingsregeling en reageerde hij nergens op. Er is jegens [geïntimeerde] sprake van betalingsonwil. Immers, de bestuurder heeft kennelijk wel de middelen om bestaande ondernemingen draaiend te houden en nieuwe ondernemingen te starten, als door [geïntimeerde] gesteld. De laatste loonbetaling in april 2018 is verricht door [[X]] Beheer B.V., hetgeen in ieder geval aangeeft dat de heer en mevrouw [appellant] nauw samenwerken en samen hun ondernemingen runnen, aldus [geïntimeerde] .
3.2.3.[appellant] en [appellante] hebben vervolgens gemotiveerd verweer gevoerd, en onder meer betoogd dat van onrechtmatig handelen aan hun zijde geen sprake is geweest en dat [geïntimeerde] bovendien geen actie ondernomen heeft via een procedure of faillissementsaanvraag tegen zijn werkgever Mega Parket [locatie] BV tot aan het faillissement van laatstgenoemde in 2019. Er is aldus sprake van rechtsverwerking, aldus [appellant] en [appellante] .
3.2.4.In het tussenvonnis van 2 december 2020 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast, na de behandeling van de respectieve vorderingen van beide aanvankelijke eisers ( [geïntimeerde] en [persoon A] ) te hebben gesplitst.
3.2.5.In het eindvonnis van 16 juni 2021 heeft de kantonrechter de primaire vorderingen van [geïntimeerde] jegens onder meer [appellant] grotendeels toegewezen.
3.2.5.1. De kantonrechter heeft hiertoe overwogen
“4.10 [geïntimeerde] heeft onweersproken gesteld dat Mega Parket [locatie] B.V. in 2018 nog in staat was om haar vorderingen te voldoen. Daartoe heeft hij erop gewezen dat hij enig zicht had op de inkopen en verkopen van de winkels, alsmede dat alle andere werknemers en de leveranciers destijds wel werden betaald. Dit laatste is ter zitting door [appellant] bevestigd, toen hij desgevraagd verklaarde dat de directe collega van [geïntimeerde] , [persoon B] , nog heel het jaar 2018 door Mega Parket [locatie] B.V. is doorbetaald, alvorens hij - een aantal maanden voorafgaand aan zijn pensioen - werd uitgeleend aan de nieuwe huurder van het voormalige winkelpand. Onder deze omstandigheden is sprake van een selectieve (wan)betaling zonder dat daar een deugdelijke rechtvaardiging voor bestaat.In hun hoedanigheid van bestuurders van Mega Parket [locatie] B.V. valt [[Y]] Beheer B.V. en [appellant] te verwijten dat zij ervoor hebben gezorgd dat de loondoorbetaling aan [geïntimeerde] niet volledig is geschied. Als bestuurders dragen zij daar immers de verantwoordelijkheid voor. Het feit dat Mega Parket [locatie] B.V. de vorderingen van [geïntimeerde] thans niet meer kan betalen, is naar het oordeel van de kantonrechter gelegen in de betalingsonwil van [[Y]] Beheer B.V. en [appellant] , blijkend uit het hiervoor omschreven handelen. Dat dit anders zou zijn is door [appellanten] onvoldoende onderbouwd. Daarmee is het onrechtmatig handelen van de (middellijk) bestuurders van Mega Parket [locatie] B.V. gegeven”.
3.2.5.2. Aan de subsidiair ingestelde vorderingen van [geïntimeerde] jegens mevrouw [appellante] is de kantonrechter niet toegekomen en deze zijn afgewezen.
3.2.5.3. Op grond daarvan heeft de kantonrechter als volgt beslist ten aanzien van [appellant] :
“5. De beslissing
De kantonrechter:
verklaart voor recht dat [[Y]] Beheer B.V., de enig aandeelhouder en bestuurder van het per 24 september 2019 failliet verklaarde Mega Parket [locatie] , alsmede de enig aandeelhouder en bestuurder van [[Y]] Beheer B.V., [appellant] , onrechtmatig hebben gehandeld jegens [geïntimeerde] in de zin van artikel 6: 162 BW door een arbeidsovereenkomst aan te gaan en de daaruit voorvloeiende schulden onbetaald te laten en derhalve in privé jegens [geïntimeerde] schadeplichtig zijn;
veroordeelt (…) [appellant] hoofdelijk tot betaling aan [geïntimeerde] van het netto equivalent van het achterstallig loon ad € 4.050,00 bruto, te vermeerderen met wettelijke rente ex artikel 6: 119 BW vanaf de datum van opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt (…) [appellant] hoofdelijk tot betaling aan [geïntimeerde] van het netto equivalent van de achterstallige vakantietoeslag van 1 juni 2017 tot 1 juni 2018 ad € 1.944,00 bruto, te vermeerderen met wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de datum van opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt (…) [appellant] hoofdelijk tot betaling aan [geïntimeerde] van het netto equivalent van € 3.103,82 bruto ter zake opgebouwde niet-genoten vakantie uren, te vermeerderen met wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 1 april 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt (….) [appellant] hoofdelijk tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 4.548,91 bruto ter zake van de wettelijke verhoging over het te laat betaalde salaris van mei en juni 2018, vakantietoeslag en de niet genoten vakantiedagen;
veroordeelt (…) [appellant] hoofdelijk tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van E 829,89 aan buitengerechtelijke incassokosten;
veroordeelt (…) [appellant] hoofdelijk in de kosten van de procedure, aan de kant van [geïntimeerde] vastgesteld op E 1.305,22;
veroordeelt (…) [appellant] hoofdelijk in de nakosten, aan de zijde
van [geïntimeerde] begroot op € 124,00 aan salaris gemachtigde, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan, te vermeerderen met de exploot-kosten van betekening van dit vonnis, als er vervolgens betekening heeft plaatsgevonden.
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van de procedure, aan de kant van [appellante] vastgesteld op nihil.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.”
3.3.2.Tegen de beslissing van de kantonrechter betreffende [appellante] zijn geen grieven aangevoerd. Een belang harerzijds bij het hoger beroep tegen het vonnis waarbij de jegens haar subsidiair ingestelde vorderingen zijn afgewezen, is gesteld noch gebleken. Ook in het petitum van de memorie van grieven wordt zij of haar belang niet genoemd. Zij zal niet ontvankelijk worden verklaard in haar beroep.
3.4.1.Voorop staat dat in hoger beroep geen grieven zijn aangevoerd tegen de vaststelling door de kantonrechter van de aanspraken van [geïntimeerde] op Mega Parket [locatie] B.V. als zodanig, noch zijn er grieven aangevoerd tegen de afwijzing van het verweer van [appellant] dat [geïntimeerde] op staande voet was ontslagen en tegen de afwijzing van het verweer dat de termijn van artikel 7:686a lid 4 BW aan de loonaanspraak over de maanden mei en juni 2018, en de overige aanspraken, in de weg staat. Bij dit laatste punt begrijpt het hof dat de kantonrechter hier het niet vaststaan van het gestelde ontslag op staande voet als uitgangspunt heeft genomen, zodat zijn beslissing ziet op de vervolgens in het kader van een loonaanspraak in acht te nemen formaliteiten.
3.4.2.In hoger beroep staat slechts de vraag centraal of [appellant] als indirect bestuurder van Mega Parket [locatie] BV persoonlijk aansprakelijk kan worden gehouden voor het feit dat betreffende aanspraken van [geïntimeerde] nooit aan [geïntimeerde] zijn uitbetaald door Mega Parket [locatie] BV.
Algemeen beoordelingskader