ECLI:NL:GHSHE:2022:2690

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 augustus 2022
Publicatiedatum
2 augustus 2022
Zaaknummer
200.291.326_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst na aantreffen hennepkwekerij in huurwoning

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontbinding van een huurovereenkomst tussen [onderbewindgestelde 1] en Woonstichting Joost. De zaak betreft een huurwoning waar op 29 januari 2020 door de politie een hennepkwekerij werd aangetroffen. Woonstichting Joost vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning, wat door de kantonrechter werd toegewezen. [onderbewindgestelde 1] voerde aan dat zijn gezinssituatie zwaarder zou moeten wegen dan de overtreding van de huurovereenkomst. Het hof oordeelde dat de tekortkoming van [onderbewindgestelde 1] in zijn verplichtingen als huurder, door het hebben van een professioneel ingerichte hennepkwekerij, niet van geringe betekenis was. Het hof erkende de impact van de uitspraak op het gezin, maar oordeelde dat de belangen van Woonstichting Joost en de maatschappij zwaarder wogen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde [onderbewindgestelde 1] in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.291.326/01
arrest van 2 augustus 2022
in de zaak van
[bewindvoerder] in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [onderbewindgestelde 1] en [onderbewindgestelde 2] ,kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [onderbewindgestelde 1] ,
advocaat: mr. J.P. Arts te Best,
tegen
Woonstichting Joost,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als Woonstichting Joost,
advocaat: mr. W.J. Aardema te Heerenveen,
op het bij exploot van dagvaarding van 5 maart 2021 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 11 februari 2021, door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, gewezen tussen [onderbewindgestelde 1] als gedaagde en Woonstichting Joost als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 8449535 \ CV EXPL 20-1622)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en het tussenvonnis van 6 augustus 2020 waarmee een mondelinge behandeling is bepaald.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met grieven en producties, tevens inhoudende een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging;
  • een antwoordconclusie in het incident;
  • een H16-formulier van 12 april 2021 waarmee namens [onderbewindgestelde 1] is medegedeeld dat het incident met instemming van Woonstichting Joost kan worden doorgehaald;
  • de memorie van antwoord van Woonstichting Joost;
  • de akte met een aanvullende productie van de zijde van [onderbewindgestelde 1] ;
  • de op 7 juli 2022 gehouden mondelinge behandeling, waarbij partij [onderbewindgestelde 1] een pleitnotitie heeft overgelegd.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3. De beoordeling

De kern van het geschil
3.1.
[onderbewindgestelde 1] huurt een woning van Woonstichting Joost. Op 29 januari 2020 heeft de politie een inval gedaan in de woning en is een hennepkwekerij aangetroffen. Dit is voor Woonstichting Joost reden om de huurovereenkomst te willen ontbinden. [onderbewindgestelde 1] erkent dat hij een hennepkwekerij in de woning heeft gehad, maar hij vindt dat zijn persoonlijke situatie en met name de situatie van zijn gezin, maakt dat zijn belang bij het behoud van de woning zwaarder moet wegen dan het belang van Woonstichting Joost bij vertrek van hem en zijn gezin uit de woning.
De feiten
3.2.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.2.1.
Woonstichting Joost verhuurt sinds 16 maart 2006 de woning aan het adres [adres] te [plaats] (hierna: de woning) aan [onderbewindgestelde 1] en [onderbewindgestelde 2] . Ook hun twee zonen van 9 en 20 jaar wonen op dit adres.
3.2.2.
Op de huurovereenkomst zijn de algemene voorwaarden Woonruimte van 17 september 2003 van toepassing. Daarin is, voor zover in deze procedure van belang, het volgende bepaald:
“8.1 Huurder zal het gehuurde gebruiken en onderhouden zoals het een goed huurder betaamt.
8.2
Huurder is verplicht de nodige maatregelen te treffen ter voorkoming van (dreigende) schade aan het gehuurde, (…)
8.4
Huurder zal het gehuurde gedurende de huurtijd zelf bewonen en er onafgebroken zijn hoofdverblijf hebben. Het is huurder verboden in het gehuurde een bedrijf, ambacht of winkelnering uit te oefenen.
8.5
Als uitvloeisel van het voorgaande artikel is het huurder nadrukkelijk verboden in het gehuurde hennep te kweken, dan wel andere activiteiten te verrichten die op grond van de Opiumwet strafbaar zijn gesteld.”
3.2.3.
Als bijlage bij de huurovereenkomst is een brief van Woonstichting Joost gehecht over het kweken van hennep. In die brief is de volgende passage opgenomen:
“Ingeval geconstateerd wordt dat in een huurwoning een (bedrijfsmatige) hennepkwekerij, in welke vorm dan ook, aanwezig is, zal Woonstichting St. Joseph onverwijld ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning vorderen. Alle kosten die aan deze procedure zijn verbonden, komen in dat geval voor rekening van de huurder. Tevens zal alle schade die hieruit voor Woonstichting St. Joseph voortvloeit op de huurder worden verhaald.”
3.2.4.
Op 29 januari 2020 heeft de politie in de woning een hennepkwekerij aangetroffen. In de politierapportage van 12 februari 2020 is daarover het volgende vermeld:
“Op 29 januari werd het pand aan de [adres] te [plaats] op grond van artikel 9 van de Opiumwet betreden. In het pand werd op de zolderverdieping een volledig ingerichte en in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. (…)
Hierbij werden de kweekapparatuur en de hennepplanten in beslag genomen, te weten:
- 120 hennepplanten
- 10 armaturen met assimilatielampen in de kweekruimte
- 10 transformatoren
- 1 koolstoffilter in de kweekruimte en 2 koolstoffilters buiten de kweekruimte
- 3 slakkenhuis afzuigingen
- 2 airco’s
- diverse groei, voedingsmiddelen en verwerkingsmaterialen zoals scharen, latex handschoenen en gripzakken.
(…)
Op 29-01-2020 werd door de fraude-inspecteur (…) van Enexis BV een onderzoek ingesteld naar de elektriciteitsmeter van het genoemde perceel. Uit dit onderzoek bleek dat de verzegeling van de hoofdzekering verbroken was en dat er een illegale aansluiting was aangelegd tussen de hoofdkabel en de hoofdzekering in de meterkast. Er was daarom sprake van diefstal stroom.
(…)
Verdachte [onderbewindgestelde 1] en diens partner verklaarden kennis te dragen van de hennepkwekerij welke gevestigd was op de zolder van hun woning. (…)”.
De vorderingen van Woonstichting Joost, het oordeel van de kantonrechter daarover, de gang van zaken na het vonnis
3.3.1.
Woonstichting Joost heeft (kort gezegd) ontbinding gevorderd van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. Ook heeft Woonstichting Joost gevorderd dat [onderbewindgestelde 1] de woning in goede en oorspronkelijke staat moet opleveren en dat hij een gebruiksvergoeding moet betalen voor de periode tussen de ontbindingsdatum en de datum van de ontruiming. Volgens Woonstichting Joost moet [onderbewindgestelde 1] worden veroordeeld in de proceskosten.
3.3.2.
De kantonrechter heeft de vorderingen van Woonstichting Joost toewezen.
3.3.3.
Door het vonnis van de kantonrechter van 11 februari 2021 moest [onderbewindgestelde 1] de woning verlaten. Dat is niet gebeurd. [onderbewindgestelde 1] woont met zijn gezin nog in de woning, omdat Woonstichting Joost ermee heeft ingestemd dat eerst de uitkomst van dit hoger beroep wordt afgewacht.
Een korte samenvatting van het oordeel van de kantonrechter en het oordeel van het hof
3.4.1.
Kort gezegd komt de uitspraak van de kantonrechter neer op het volgende.
- Vaststaat dat [onderbewindgestelde 1] is tekortgeschoten in zijn verplichtingen als huurder. Hij mocht geen hennepkwekerij in de woning hebben.
In beginsel rechtvaardigt dat een ontbinding van de huurovereenkomst.
- Op die regel is een uitzondering mogelijk wanneer de tekortkoming vanwege de bijzondere aard of geringe betekenis de ontbinding niet rechtvaardigt. [onderbewindgestelde 1] heeft een beroep gedaan op die uitzondering.
- De kantonrechter is van oordeel dat het hebben van een hennepkwekerij in de woning niet een tekortkoming is van geringe betekenis.
- [onderbewindgestelde 1] heeft aangevoerd dat vooral zijn gezinssituatie maakt dat de ontbinding niet gerechtvaardigd is. [onderbewindgestelde 1] en met name zijn partner en zijn kinderen hebben een groot belang bij het behoud van de woning. De kantonrechter ziet dat belang ook, maar is van oordeel dat dit belang niet opweegt tegen het belang van Woonstichting Joost om op te treden tegen illegale hennepkwekerijen.
- De conclusie van de kantonrechter is dus dat de door [onderbewindgestelde 1] aangevoerde omstandigheden niet zwaar genoeg wegen voor het maken van zo’n uitzondering.
3.4.2.
Het hof is het eens met de uitspraak van de kantonrechter en ook met de door de kantonrechter gegeven motivering. Het hof vindt met name van belang dat er niet zo maar sprake is geweest van het kweken van een paar plantjes, maar dat [onderbewindgestelde 1] een professioneel ingerichte hennepkwekerij op zolder had. Daarbij is sprake geweest van brandgevaar en Woonstichting Joost hecht terecht groot belang aan haar ‘zero tolerance’ beleid. De gevolgen van het verlies van de woning zullen groot zijn voor [onderbewindgestelde 1] en zijn gezinsleden, maar de situatie van dit gezin is niet zo heel anders dan de meeste gevallen waarin ontbinding en ontruiming wordt gevraagd in een situatie waarin sprake is geweest van een hennepkwekerij in de woning van een gezin (of andere situaties met betrekking tot drugs).
3.4.3.
De hulpverlenende instanties hebben aangegeven dat zij het van groot belang vinden dat [onderbewindgestelde 1] de woning kan behouden. Het hof begrijpt dat en realiseert zich dat deze beslissing er waarschijnlijk toe zal leiden dat op korte termijn extra hulp nodig is voor dit gezin en dat dit ook zal leiden tot extra kosten voor de maatschappij, zoals door [onderbewindgestelde 1] aangevoerd. Toch leidt dat niet tot een ander oordeel.
3.4.4.
Het hof zal in het hierna volgende nader motiveren waarom het hoger beroep niet slaagt.
Het criterium
3.5.1.
Artikel 6:265 lid 1 BW bepaalt dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van zijn verbintenissen, aan de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te (doen) ontbinden, tenzij de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. De hoofdregel en de tenzij-bepaling brengen tezamen de materiële rechtsregel tot uitdrukking dat, kort gezegd, slechts een tekortkoming van voldoende gewicht recht geeft op (gehele of gedeeltelijke) ontbinding van de overeenkomst (HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1810 ‘Eigen Haard-uitspraak’).
Ten aanzien van de ontbinding van een overeenkomst van huur en verhuur van woonruimte gelden geen bijzondere regels. Het is aan de feitenrechter om te beoordelen of de tekortkoming, gelet op de omstandigheden van het geval, waaronder het concrete belang van de huurder bij het voortduren van de huurovereenkomst, van voldoende gewicht is om de overeenkomst te ontbinden.
3.5.2.
Hoewel [onderbewindgestelde 1] heeft aangevoerd dat het hof dit criterium moet toepassen, heeft hij ook verwezen naar een conclusie van de advocaten-generaal Widdershoven en Wattel van 7 juli 2021 met betrekking tot het bestuursrechtelijke Damoclesbeleid (ABRvS 7 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1468 bij ABRvS 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285). Woonstichting Joost heeft daar terecht tegen ingebracht dat de beslissing van de burgemeester om niet over te gaan tot sluiting van de woning maar te volstaan met het geven van een bestuurlijke waarschuwing aan [onderbewindgestelde 1] , niets afdoet aan haar recht op ontbinding van de huurovereenkomst. Het gaat hier om een civielrechtelijk geschil waarop het hiervoor onder 3.5.1 vermelde criterium van toepassing is. De burgemeester heeft een eigen, andere, verantwoordelijkheid.
De tekortkoming (grief 1)
3.6.1.
[onderbewindgestelde 1] heeft een hennepkwekerij gehad op de zolder van de woning. De politie heeft een rapportage van bevindingen opgesteld op 12 februari 2020 (zie 3.2.4). Daaruit blijkt dat een volledig ingerichte en in werking zijnde hennepkwekerij is aangetroffen. Daarbij werd ook illegaal stroom afgetapt. Bij vonnis van de politierechter van 10 juni 2020 is [onderbewindgestelde 1] daarvoor strafrechtelijk veroordeeld.
3.6.2.
Zoals hiervoor al is vermeld, is het hof van oordeel dat van een geringe tekortkoming geen sprake is. Integendeel. Het hof acht van belang dat de hennepkwekerij op professionele wijze was ingericht en dat door de manier waarop illegaal stroom werd afgetapt sprake was van een bandgevaarlijke situatie. Daardoor heeft [onderbewindgestelde 1] niet alleen een gevaarlijke situatie gecreëerd voor zichzelf en voor zijn gezin, maar ook voor omwonenden.
De omstandigheden en het woonbelang van [onderbewindgestelde 1] (grief 2)
3.7.
[onderbewindgestelde 1] heeft aangevoerd wat zijn persoonlijke situatie is en die van zijn gezin.
3.7.1.
[onderbewindgestelde 1] heeft aangevoerd dat hij licht verstandelijk beperkt is. Het hof is van oordeel dat dit onvoldoende blijkt. [onderbewindgestelde 1] heeft een afdruk overgelegd van een vragenlijst waarop een score staat vermeld. Woonstichting Joost heeft terecht aangevoerd dat niet blijkt door wie en hoe de zogenaamde SKILL test is afgenomen en wat de betekenis is van de uitkomst. Dat is op de zitting ook niet nader toegelicht door [onderbewindgestelde 1] . Overigens valt niet te begrijpen hoe [onderbewindgestelde 1] zo’n professionele hennepkwekerij heeft opgezet wanneer hij een verstandelijke beperking zou hebben. Hij heeft niet aangevoerd dat een ander dat voor hem heeft gedaan, geregeld of daarbij heeft geholpen. Het hof kan er dus niet vanuit gaan dat [onderbewindgestelde 1] verstandelijk beperkt is.
3.7.2.
Van [onderbewindgestelde 2] staat vast dat zij licht verstandelijk beperkt is. Ook zoon [persoon A] , die nu 20 jaar oud is, is verstandelijk beperkt. Dat geldt niet, althans dat is niet aangevoerd en ook niet gebleken, voor de jongste zoon [persoon B] , die nu 9 jaar oud is.
3.7.3.
[onderbewindgestelde 1] en [onderbewindgestelde 2] hebben geen mentor. Wel hebben zij een bewindvoerder. Zij hadden schulden. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat de schulden zijn afgelost. Wel is het zo dat [onderbewindgestelde 1] en [onderbewindgestelde 2] nog steeds behoefte hebben aan een bewindvoerder.
3.7.4.
[onderbewindgestelde 1] en [onderbewindgestelde 2] hebben geen betaalde baan. Zij ontvangen een bijstandsuitkering. [persoon A] volgt een beschut werk traject. Hij heeft intensieve begeleiding nodig die hij in dit traject krijgt. Volgens [onderbewindgestelde 1] zal die begeleiding naar alle waarschijnlijkheid komen te eindigen. Volgens [onderbewindgestelde 1] zal [persoon A] zijn werkplek verliezen bij het verlies van de woning. Dat blijkt echter niet uit de productie waarnaar [onderbewindgestelde 1] heeft verwezen. Het is niet zo dat [persoon A] zijn werkplek zal verliezen vanwege het verlies van de woning. Wel blijkt uit die productie dat het risico bestaat dat het verlies van de woning leidt tot een onbalans en dat die onbalans kan leiden tot het verlies van dat werk. Het is aan [onderbewindgestelde 1] om dat als ouder goed te begeleiden en ook om ervoor te zorgen dat [persoon A] (blijvend) hulp krijgt van professionals zoals ook nu het geval is.
3.7.5.
Vanwege de strafrechtelijke veroordeling heeft [onderbewindgestelde 1] twee jaar toezicht gehad van de reclassering. Via de reclassering heeft het gezin hulp gekregen van Humanitas-DMH. Ook vanuit de gemeente is gekeken naar de situatie van het gezin. [onderbewindgestelde 1] heeft verslagen overgelegd van de reclassering, van zijn begeleiders van Humanitas-DMH en van ambtenaren van de gemeente [plaats] . Uit die documenten komt naar voren dat er grote zorgen zijn over het gezin wanneer zij de woning moeten verlaten. De hulpverleners pleiten voor behoud van de woning zodat op alle levensgebieden gewerkt kan worden en er rust en stabiliteit ontstaat. Wanneer het gezin de woning moet verlaten dan zal dat op allerlei levensgebieden tot onstabiliteit leiden en dan zal het ingezette traject stagneren. De kans is aanwezig dat dit bij [persoon A] leidt tot baanverlies en het risico dat hij zich gaat inlaten met verkeerde mensen. Een huisuitzetting zal naar verwachting leiden tot een uitgebreidere problematiek, aldus Humanitas-DMH.
Uit de stukken blijkt dat [onderbewindgestelde 1] aanvankelijk goed heeft meegewerkt aan de door de reclassering in gang gezette hulpverlening. Uit de eindevaluatie lijkt te volgen dat de vooruitgang stagneert. Weliswaar heeft de begeleidster van [onderbewindgestelde 1] tijdens de zitting verklaard dat dit vooral te maken heeft met de onzekerheid over de uitkomst van dit hoger beroep, maar die onzekerheid was er ook tijdens het tussentijdse verslag van 26 februari 2021, dus kort na het bestreden vonnis.
Volgens [onderbewindgestelde 1] ligt het gevaar op de loer dat het gezin ‘van de radar verdwijnt’ wanneer het de woning verliest. Het hof verwerpt dat standpunt. Uit de stukken blijkt dat er vanuit verschillende instanties hulp wordt geboden aan het gezin. Dat [onderbewindgestelde 1] volgens het eindverslag van de reclassering moeilijker te bereiken is, wil niet zeggen dat dit ook geldt voor zijn gezinsleden. Daarvoor is geen reden en daarvoor zijn geen aanwijzingen. Tijdens de zitting is gebleken dat [onderbewindgestelde 1] goede ondersteuning heeft van de begeleiders van Humanitas-DMH. Het is zijn keuze en zijn verantwoordelijkheid als hij van die ondersteuning geen gebruik maakt. Zoals hiervoor is vermeld volgt het hof niet zijn standpunt dat hij een verstandelijke beperking heeft.
De afweging (grief 3)
3.8.
Het hof onderkent dat [onderbewindgestelde 1] en zijn gezinsleden een zwaarwegend belang hebben bij behoud van de woning. Het verlies van de woning zal een forse impact hebben op het hele gezin. [onderbewindgestelde 1] heeft overigens niet aangevoerd waarom juist deze woning voor hem van belang is. [onderbewindgestelde 1] heeft ook niet aangevoerd dat of waarom hij is aangewezen op een woning in [plaats] . Het hof begrijpt dat het er met name om gaat dat het voor [onderbewindgestelde 1] uiterst moeilijk zal zijn om in de huidige woonmarkt andere woonruimte te vinden, omdat hij geen positieve verhuurdersverklaring van Woonstichting Joost zal krijgen en ook vanwege zijn beperkte financiële middelen en het belang van [persoon A] bij een stabiele omgeving. [onderbewindgestelde 1] heeft echter nog niets gedaan om andere woonruimte te vinden.
De door [onderbewindgestelde 1] geschetste omstandigheden zijn niet zodanig dat deze de ontbinding van de huurovereenkomst niet rechtvaardigen. Het hof acht de tekortkoming te ernstig, in verhouding tot het belang van [onderbewindgestelde 1] en van zijn gezinsleden (ieder voor zich en ook hun gezamenlijke belang) bij het behoud van de woning. Woonstichting Joost voert, zoals alle sociale woningbouwverenigingen, een ‘zero tolerance’ beleid ten opzichte van het kweken van hennep in haar woningen. Daarop is [onderbewindgestelde 1] bij het aangaan van de huurovereenkomst gewezen en hij was zich hiervan voldoende bewust. Dat beleid moet overigens inmiddels als algemeen bekend worden verondersteld aangezien dit al jaren het beleid is van alle woningbouwverenigingen, waaraan op verschillende manieren veel publiciteit is gegeven. Dit ‘zero tolerance’ beleid heeft niet alleen te maken met het risico op brand, maar ook met het risico op overlast en criminaliteit in de woonomgeving. Van Woonstichting Joost hoeft niet te worden verlangd dat zij erop wacht totdat dergelijke risico’s zich verwezenlijken. Van Woonstichting Joost hoeft ook niet te worden verlangd dat zij voor een gezin als dat van [onderbewindgestelde 1] een uitzondering maakt. De situatie van [onderbewindgestelde 1] en zijn gezinsleden is namelijk niet uitzonderlijk, zoals blijkt uit de omvangrijke rechtspraak op dit terrein. Woonstichting Joost heeft onder verwijzing naar diverse uitspraken er terecht op gewezen dat het heel vaak gaat om de door [onderbewindgestelde 1] geschetste negatieve gevolgen en risico’s op onstabiliteit op meerdere levensgebieden. In dat verband heeft Woonstichting Joost aangevoerd dat een ander oordeel kan leiden tot het signaal dat iedereen zich kan verschuilen achter zijn gezinssituatie en het tonen van berouw. Het hof volgt Woonstichting Joost daarin. Het hof moet de belangen van [onderbewindgestelde 1] en zijn gezinsleden afwegen ten opzichte van de belangen van Woonstichting Joost. [onderbewindgestelde 1] heeft erop gewezen dat ook de maatschappij er belang bij heeft dat hij de woning kan behouden. Uit de door [onderbewindgestelde 1] overgelegde stukken blijkt dat meerdere instanties dat belang onderschrijven. Voor zover het belang van de maatschappij al kan worden betrokken in deze beoordeling (die uitsluitend [onderbewindgestelde 1] en Woonstichting Joost betreft) dan heeft de maatschappij ook een ander belang, namelijk het voorkomen van gevaarlijke en overlastgevende situaties. Dit belang valt samen met het beleid van Woonstichting Joost. Het beleid van Woonstichting Joost strekt niet uitsluitend tot bescherming van haar eigen woningen en haar huurders, maar van de maatschappij als geheel (de gehele keten van politie en justitie die in actie moet komen, kosten van illegaal afgetapte stroom die door anderen worden opgebracht, risico op brand, onveiligheid, verloedering). Woonstichting Joost heeft tijdens de zitting aangevoerd dat zij duidelijk wil zijn dat zij geen hennepkwekerij tolereert in haar huurwoningen en dat daarover met haar niet valt te marchanderen. Het hof kan Woonstichting Joost daarin volgen. Zoals hiervoor al is vermeld, zal het verlies van de woning voor [onderbewindgestelde 1] en zijn gezin ernstig zijn, maar niet zodanig dat deze de ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigen.
De conclusie
3.9.
[onderbewindgestelde 1] heeft nog aangevoerd dat door de coronapandemie er allerlei beperkingen gelden die maken dat niet ontruimd kan worden (grief 4). Hoewel de coronapandemie nog niet voorbij is, zijn de beperkingen waarop wordt gedoeld inmiddels niet meer aan de orde. Bewijslevering is niet aan de orde. De vier grieven van [onderbewindgestelde 1] slagen niet. Het hof zal het vonnis van de kantonrechter van 11 februari 2021 bekrachtigen en [onderbewindgestelde 1] (zijn bewindvoerder) veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep. Woonstichting Joost heeft verzocht om vergoeding van de proceskosten met nakosten te vermeerderen met wettelijke rente. Volgens vaste rechtspraak (zie HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853) levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten en de wettelijke rente daarover omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten en de wettelijke rente daarover, met dien verstande dat de wettelijke rente over de nakosten die zijn verbonden aan noodzakelijke betekening van de uitspraak, is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. Het hof zal de nakosten en de wettelijke rente daarover niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 11 februari 2021;
veroordeelt de bewindvoerder van [onderbewindgestelde 1] en [onderbewindgestelde 2] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van Woonstichting Joost op € 772,- aan griffierecht en op € 2.228,- aan salaris advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente daarover indien [onderbewindgestelde 1] niet binnen veertien dagen na betekening van dit arrest heeft voldaan;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M. van Ham, M.E. Smorenburg en J.J.M. Saelman en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 2 augustus 2022.
griffier rolraadsheer