ECLI:NL:GHSHE:2022:2433

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
19 juli 2022
Zaaknummer
200.274.974_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de gemeente voor schade aan woning door gebrekkige toestand van de weg

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de gemeente Drimmelen voor schade aan de woning van [geïntimeerden], gelegen aan een weg die door de gemeente wordt beheerd. De gemeente is in hoger beroep gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank die de gemeente aansprakelijk had gesteld op grond van artikel 6:174 BW en artikel 6:162 BW. De rechtbank had geoordeeld dat de gemeente niet voldoende maatregelen had getroffen om de gebrekkige toestand van de weg te verhelpen, wat had geleid tot schade aan de woning van [geïntimeerden]. De gemeente betwistte de aansprakelijkheid en voerde aan dat de schade niet het gevolg was van de toestand van de weg, maar van andere factoren, zoals de fundering van de woning en de situering in het dijklichaam. Het hof heeft de rapporten van verschillende deskundigen in overweging genomen, waaronder die van Fugro en KOAC, die concludeerden dat de toestand van de weg en het gebruik ervan door zwaar verkeer bijdroegen aan de schade aan de woning. Het hof oordeelde dat de gemeente aansprakelijk was voor de schade, omdat zij niet tijdig en adequaat had gereageerd op de gebreken aan de weg. De gemeente werd veroordeeld tot het vergoeden van de schade, maar het hof vernietigde de eerdere toewijzing van een voorschot van € 50.000,--, omdat de omvang van de schade niet voldoende was onderbouwd. De zaak werd verwezen naar de schadestaatprocedure voor verdere beoordeling van de schade.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.274.974/01
arrest van 19 juli 2022
in de zaak van
Gemeente Drimmelen,
zetelend te Made, gemeente Drimmelen,
appellante in principaal hoger beroep, geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als de gemeente,
advocaat: mr. S.A.L. van de Sande te Breda,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden in principaal hoger beroep, appellanten in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [geïntimeerden] .,
advocaat: mr. F. Wubbena te Oosterhout NB,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 19 mei 2020 in het hoger beroep van het door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, onder zaaknummer C/02/344815 / HA ZA 18-317 gewezen vonnis van 24 december 2019.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 19 mei 2022;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling na aanbrengen;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord in principaal appel tevens inhoudende memorie van grieven in incidenteel appel met producties;
  • de memorie van antwoord in incidenteel appel tevens akte overlegging producties;
  • de mondelinge behandeling na antwoord, waarbij partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd;
- de bij H-12 formulier van 13 mei 2022 door [geïntimeerden] toegezonden producties, die [geïntimeerden] bij de mondelinge behandeling bij akte in het geding heeft gebracht.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6.De beoordeling

6.1.
De feiten
6.1.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten:
a. [geïntimeerden] heeft een vrijstaand woonhuis in eigendom gelegen aan de [adres] te [plaats] . [geïntimeerden] bewoont het pand sinds 1993. De achterzijde van de woning is in 3 fasen uitgebouwd. De eerste uitbreiding vond plaats achter de woonkamer, vervolgens is achter de keuken een aanbouw gerealiseerd. Als laatste is op de hoek van de linker zijgevel (gezien vanaf de openbare weg) en de achtergevel een schuur opgetrokken. De woning is gelegen aan een geasfalteerde openbare weg en staat op korte afstand hiervan. Tot oktober 2017 was de geasfalteerde weg aan beide zijden voorzien van een klinkerstrook. De straat waaraan het woonhuis is gelegen is een ontsluitingsweg tussen [plaats] en [plaats] en ligt grotendeels op een dijk. Het huis van [geïntimeerden] ligt aan de buitenzijde van een haakse bocht in de dijk;
b. De gemeente is wegbeheerder van [straatnaam] .
c. Er geldt een vrachtwagenverbod voor de hele doorgaande route door [plaats] en [plaats] , met uitzondering van bestemmingsverkeer. Op het wegvak geldt een maximum snelheid van 30 km/u.
d. Op 16 oktober 2010 heeft [geïntimeerden] , naar aanleiding van een artikel over
grondtransport door de gemeente van het gebied Prinsenpolder naar [plaats] , naar de gemeente de hoop uitgesproken dat het transport niet over de [straatnaam] zal plaatsvinden en een alternatieve route voorgesteld.
e. Op 21 en 22 oktober 2010 heeft het grondtransport over de [straatnaam] plaatsgevonden.
Op 21 oktober heeft [geïntimeerden] hiervan melding gemaakt. Op 22 oktober
hebben bewoners van de [straatnaam] en [straatnaam] de vrachtwagens tegengehouden. Na tussenkomst van de politie en de gemeente zijn de vrachtwagens een andere route gaan rijden.
f. [geïntimeerden] heeft melding gemaakt van schade aan de woning. De gemeente heeft op 22 oktober 2010 een bouwkundige opname laten maken van de woning.
g. In mei 2011 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [geïntimeerden] en [de wethouder] waarbij [geïntimeerden] onder andere het vrachtverkeer en de scheuren in de woning ter sprake heeft gebracht.
h. In 2013 hebben er wederom, zonder aankondiging, grondtransporten over de dijk plaatsgevonden. Ditmaal werd in opdracht van het waterschap Brabantse Delta grond getransporteerd. Op de eerste dag, 30 oktober 2013, heeft [geïntimeerden] bij de politie en de gemeente melding gemaakt van overlast. Het transport is doorgegaan tot 8 november 2013. [geïntimeerden] heeft nadien contact gehad met de gemeente en aangegeven dat er schade is aan de woning.
i. Op 11 maart 2014 heeft Megaborn Traffic Development (hierna “Megaborn”) in opdracht van de gemeente een rapport uitgebracht met als doel probleemverkenning doorgaand verkeer [plaats] .
j. Op 17 september 2014, en bij herhaling op 7 juli 2015, heeft [geïntimeerden] de gemeente aansprakelijk gesteld voor de schade die is ontstaan door de grondtransporten in de periode van 30 oktober 2013 tot en met 8 november 2013.
De gemeente heeft de aansprakelijkstelling bij brief van 27 juli 2015 afgewezen.
Op 2 december 2015 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [geïntimeerden] ,
de gemeente en de politie. Besproken is dat ingezet zou worden op handhaving.
k. Fugro GeoServices B.V. (hierna: “Fugro”) heeft op verzoek van de gemeente op 28
april 2016 een rapport betreffende een trillingsonderzoek en reducerende
maatregelen uitgebracht. Fugro concludeert onder meer:
“De meetresultaten (van de gevel meetpunten,.) zijn beoordeeld (en getoetst) aan de grenswaarde conform SBR-richtlijn A “Schade aan bouwwerken”. De meetresultaten (van de vloermeetpunten,) zijn beoordeeld (en getoetst) aan de streefwaarden conform SBR richtlijn B “Hinder voor personen in gebouwen”. Het volgende wordt geconcludeerd.
T.a.v. SBR A
De grenswaarden aan de draagconstructie en voor trillingsgevoelige hinderingen wordt niet overschreden. Geconcludeerd wordt dat het risico op schade door passerend (vracht) verkeer aanvaardbaar klein is. In deze wordt opgemerkt dat beide woningen ingedeeld zijn in categorie 2. Indien de woningen ingedeeld zouden zijn in categorie 3, wordt de grenswaarde overschreden en is het risico op schade niet aanvaardbaar klein.
T.a.v. SBR B
Streefwaarde Al op de vloeren wordt ruim overschreden. Omdat streefwaarde A2 en A3 eveneens worden overschreden, wordt geconcludeerd dat hinderbeleving zeer aannemelijk is. Qua perceptie worden de trillingen als “hinder” tot “zeer ernstige hinder” omschreven. De trillingen zijn goed voelbaar. (…)
Bij de analyses is een huidige situatie van een asfalt weg in redelijke staat (met klinkers ernaast) op een zandlaag beschouwd. Omdat hinderbeleving geconstateerd is, worden trillingsreducerende maatregelen geadviseerd. De beleving van de rijsnelheid is dat deze hoger ligt dan 30 kin/uur (er zijn geen snelheidsmetingen uitgevoerd). De rijsnelheid en de gladheid van de weg leveren de grootste bijdrage op de trillingsintensiteiten.
Bij een eerstvolgend onderhoud zouden de volgende maatregelen overwogen kunnen
worden:
1. (B1, rijsnelheid) De rijsnelheid terugbrengen tot 15 km/uur.
2. (M2.2, wegvlakheid,) Het toekomstige asfalt in goede conditie houden. Dit is zonder craquelé, rafeling en gaten/oneffenheden. Eventueel is het asfalt van een “streetprint” te voorzien.
3. (M2.4, wegversmalling.) Voorbij de woningen zou een slingering in de weg aangebracht kunnen worden door plaatsen van b.v. bloembakken.
4. (M3, afschermen c.q. opsluiten wegconstructie) Door direct naast de weg een
trillingscherm te plaatsen worden in de wegconstructie opwekte trillingen gereflecteerd/gedempt, waardoor deze niet meer bij de woningen tot overlast kunnen leiden. Verwacht wordt dat met toepassen van een trillingscherm met dimensies van 0,35 m dik, aangebracht tot 1,5 m diep en dat is doorgetrokken tot circa 7,5 m voorbij de zijgevels, dat de trillingen zodanig gereduceerd worden dat de perceptie van trillingen geminimaliseerd is.
5. Het toepassen van een geogrid als wapening van de fundering(sdikte,) van de weg.
Omdat het grid ervoor zorgt dat de funderingslaag niet meer gaat leunen tegen de rand van de weg, wordt hiermee de aanstoot bij de woningen verminderd.
Een combinatie van de opties zou eveneens mogelijk zijn.
Relatie stabiliteit waterkering
Volgend uit de zichtbare schadebeelden (lokaal opgetreden langsscheuren / craquelé in het asfalt,) van de waterkering, bestaat het vermoeden dat door de hoge belasting van het verkeer de waterkering lokaal niet voldoende standzekerheid heeft. Mede omdat de klinkers aan de rand van het asfalt “uitgedrukt” worden leunen deze tegen de woning aan.
Bij enkele dijkwoningen (niet alleen nr. 17) is scheurvorming (deels gerepareerd,) zichtbaar in (zij,)gevels. Het patroon van de scheurvormning is dusdanig dat het lijkt alsof de woningen “van de dijk” afgedrukt / onderuit gerukt worden. In deze wordt geadviseerd een bouwkundig adviseur bij de problematiek te betrekken en deze o.a. de situatie bij nr. 17 te laten onderzoeken. Vanuit geotechnisch oogpunt wordt sterk geadviseerd de bovenbelasting op de weg te minimaliseren (weren van zwaar verkeer). Daarbij wordt tevens geadviseerd de weg te wapenen (geogrids), waarmee de verkeersbelasting eerder “in de weg” dan “naar het talud” blijft en het risico op uitzakken geminimaliseerd wordt.”
l. Op verzoek van [geïntimeerden] heeft [[S]] Expertise (hierna: “ [[S]] ”) op 10 mei 2016 een rapport uitgebracht. [[S]] concludeert onder meer:
“Wij zijn van mening dat het woonhuis en de schuur/berging niet verzakt zijn. Er zijn geen zettingsscheuren geconstateerd die vanuit de fundatie ontstaan zijn. De gemetselde gevels van de schuur/berging zijn richting achtertuin afgeschoven waardoor eveneens de linkerzijgevel van het woonhuis, vanwege de aangebrachte ankers, is gescheurd.
Naar onze mening is de geconstateerde schade aan de schuur/berging en linkerzijgevel woonhuis een gevolg van het wegdrukken van het wegdek tot tegen het woonhuis aan. De klinkerbestrating zat opgesloten tussen het asfaltwegdek en het woonhuis waardoor deze ten gevolge van het zware verkeer komende vanuit de bocht kern [plaats] wordt weggereden”.
De klinkerbestrating met onderliggende grondslag wordt reeds jaren achtereen de richting van het woonhuis en schuur/berging “opgeduwd” waardoor er schade aan het onroerend goed is ontstaan.”
m. Bij brief van 26 mei 2016 en 4 juli 2016 heeft [geïntimeerden] de gemeente wederom aansprakelijk gesteld voor de schade aan hun woning.
n. KOAC-NPC (hierna: “KOAC”) heeft op verzoek van de gemeente een draagkrachtonderzoek verricht en op 1 augustus 2016 een rapport uitgebracht. KOAC constateert onder meer:
“Sub-wegvak 6: 260 tot 503 in (asfalt)
- Licht tot matige rafeling in grote omvang en plaatselijk ernstige rafeling
- Enkele langsscheuren in de ernstklasse licht
- Enkele dwarsscheuren in de ernstklasse licht
- Reparatievlakken
- Randschade
(...)
Op de oostelijke rijstrook is de structurele levensduur van 11 in tot ca. 450 in en van 593 m tot 925 m onvoldoende (varieert van 3,6 tot 12,4 jaar) en is een versterkingsmaalregel nodig. (…)
Op de westelijke rijstrook is de structurele levensuur van 133 in tot ca. 450 in en van 593 m tot 794 in onvoldoende (varieert van 0 tol 13,5 jaar) en is een versterkingsmaatregel nodig.
(...)
Op basis van de berekende structurele restlevensduur en de visuele inspectie is het
noodzakelijk om het grootste deel van het onderzochte wegvak, namelijk van 0 tot 925 m, te reconstrueren. Het gedeelte van 925 meter tot einde wegvak behoeft geen versterking dan wel onderhoud.
De klinkerconstructies gelegen tussen 0 m en 11 m, 572 m en 593 m en 794 m en 814 m als ook de klinkerconstructies gelegen naast de asfaltverhardingen, dienen in zijn geheel herstraat te worden.”
o. De gemeente heeft op 10 november 2016 [geïntimeerden] bericht dat zij de
aansprakelijkheid nog niet erkent en dat zij eerst een expert zal inschakelen, die de
situatie nader in beeld moet brengen.
p. [de expert] B.V. (hierna: “ [de expert] ”) heeft op 7 december 2016
een rapport uitgebracht. Zij bericht onder meer:
“Voor de doorgjfte van trillingen is met name de wegvlakheid relevant. Hiervan stelden wij vast dat deze in het bereik van de woning van wederpartij voldoet aan de daaraan overeenkomstig de inspectierichtlijn van het kennisinstituut CROW te stellen eisen. Wel troffen wij enkele langsscheuren en randschade in het asfalt aan, maar deze hebben niet geleid tot oneffenheden die binnen de onderhoudsrichtlijn vallen. De klinkerstrook bij de voorgevel van de woning van wederpartij vertoont vervormingen (klinkers verplaatst, licht verzakt) als gevolg van de verkeersbewegingen.
(...)
Opvallend is dat [[S]] Expertise van mening is dat de woning niet verzakt zou zijn. Duidelijk waarneembaar is namelijk dat de linker zijgevel een forse zetting onderging die in het verre verleden al is ingeleid [[S]] Expertise verklaart dan ook niet waarom rond de sparingen in de zijgevel spievormige specieranden en kozijnhout te zien zijn.
Wederpartij toonde ons foto van de zijgevel uit 1996 waarop de huidige scheur
waarneembaar lijkt. (...)
De situering in de dijk leidt tot een statische belasting van het gebouw die al vele tientallen
jaren aan de orde is en het staat vast dat wederpartij tot dusver geen maatregelen nam om
de zetting van de zijgevel te keren. Bij de passages van zwaar verkeer kan aanvullend en
kortstondig sprake zijn van een dynamische puntbelasting. Verder kon de invloed van de
boom op de hoek van de linker zijgevel van de schuur niet uitgesloten worden. Bekend is
dat bomen de grondwaterstand plaatselijk verlagen en spanning op de constructie
veroorzaken. De inmiddels fors ontwikkelde stam en het wortelpakket oefenen druk uit op
de fundering van de schuur, zie de enigszins bolle lijn van de voorgevel op foto 18.
De conclusie van [[S]] Expertise dat de schade aan de woning van wederpartij in zijn
geheel toe te schrijven zou zijn aan verkeerspassages (extra aandeel in 2010 en 2013) is te
kort door de bocht. Hierboven is vermeld dat meerdere oorzaken een rol spelen. Het
verkeer kan hierbij een katalysator zijn, maar de trillingen bereiken geen intensiteit die
volgens de geldende richtlijn als schade wordt gezien. Hetzelfde geldt voor de druk die het
verkeer in horizontale richting uitoefent; deze kan bijdragen aan de reeds aanwezige
statische belasting die het dijklichaam uitoefent, maar is niet de oorzaak van het aanwezige
schadebeeld.”
q. Op 10 januari 2017 heeft de gemeente de aansprakelijkheid afgewezen. Bij brief
van 16 februari 2017 heeft [geïntimeerden] daarop gereageerd. Deze reactie is
door de gemeente aan [de expert] voorgelegd, waarna [de expert]
rapporteert dat zij – kort gezegd – vasthoudt aan haar eerdere conclusies.
De gemeente heeft haar afwijzende standpunt bij e-mail van 17 mei 2017
gehandhaafd.
r. [geïntimeerden] heeft op 26 juli 2017 de gemeente nogmaals aangeschreven.
Wederom is de aansprakelijkheid afgewezen per e-mail van 10 augustus 2017.
s. De gemeente heeft Royal HaskoningDHV ingeschakeld om een
draagkrachtonderzoek te laten verrichten. Doel van het onderzoek was te
beoordelen of er op basis van de geotechnische situatie ter plaatse aanleiding is en
wettelijk gronden zijn om een as-last beperking in te stellen. Royal HaskoningDHV
bericht op 19 oktober 2017 onder meer als volgt:
Geotechnisch onderzoek
Het wordt niet voor de hand liggend gevonden dat het zandpakket de trillingen doorzet
naar de woningen. Het ligt meer voor de hand dal deze trillingen veroorzaakt worden door
de bovenliggende lagen van de bestrating en de fundatie daarvan, welke horizontaal
worden doorgezet naar de woningen. Bij het opstellen van deze notitie was de constructie
van de funderingen (op staal of palen) van de woningen niet bekend.
Trillingsonderzoek
Naar aanleiding van de voorliggende geotechnische gegevens (Fugro rapport) is
geadviseerd geen aanvullende maatregelen te nemen voor wat betreft de woningen. De in
juli 2017 uitgevoerde sonderingen geven hierin geen nieuwe inzichten. We sluiten ons aan
bij het geadviseerde om een keuze te maken uit de mogelijkheden welke werden voorgesteld
in het Fugro-rapport.
Op diverse plaatsen zijn verkeersremmende maatregelen in de vorm van versmallingen
waarneembaar.
De bestrating in voornoemd plangebied loopt van gevel tot gevel. Een mogelijke oplossing
voor de trillingsoverlast is om de gevels van de woningen (in dien deze op staal gefundeerd
zijn) los ie maken van de bestrating en de fundering daarvan, door het plaatsen van een
polystreen plaat of ander trillingsdempend materiaal tussen de bestrating inclusief
funderingslaag en de fundering van de woning.
Echter wordt wel aanbevolen om te inventariseren welke woningen de meeste overlast
hebben van voornoemde trillingen. Deze woningen kunnen vervolgens in aanmerking
komen om deel te nemen aan de proef met trillingsdempend materiaal. De kosten voor
voornoemde proef lijken relatief laag en zijn wellicht door de bewoners zelf uit te voeren.
Conclusie
De geotechnische gegevens zijn gebaseerd op de eerder genoemde sonderingen en het
Fugro-rapport. Nader onderzoek van deze gegevens toont aan dat de ondergrond van de
weg voldoende draagkracht biedt, waardoor er geen aanleiding is om een as-last beperking
door te voeren.”
t. Eind oktober 2017 is de [straatnaam] opnieuw geasfalteerd. Er is een nieuwe
reflecterende deklaag aangebracht over de gehele breedte van de weg. De
klinkerstroken aan weerszijde van de weg ter plaatse van de woning van [geïntimeerden]
zijn eveneens geasfalteerd.
u. Op verzoek van [geïntimeerden] heeft [[S]] bij brief van 15 november 2017
een reactie gegeven op het rapport van KOAC en het volgende geconcludeerd:
“Onder het zandbed is kleigrond aanwezig. Kleigrond is slecht waterdoorlatend en heeft
weinig draagkrachtig vermogen. In combinatie mei het zware vrachtverkeer zijn wij van
mening dat het wegdek hierdoor beschadigd is geraakt, mede vanwege het feit dat er de
laatste jaren geen of weinig onderhoud aan het wegdek is uitgevoerd. Door het zware
vrachtverkeer is de klinkerbestrating zodanig opgereden (wat bij opdooi na een
vorstperiode wordt versterkt), dat ten gevolge hiervan schade aan de woning van de heer
en mevrouw [geïntimeerden] is ontstaan.
(...)
Wij zijn van mening dat hel in zeer slechte staat verkerende wegdek in combinatie met het
toenemende zware vrachtverkeer, schade heeft veroorzaakt aan de woning van [geïntimeerden]
.”
v. Quattro Expertise (hierna “Quattro”) heeft de schade in opdracht van de gemeente beoordeeld. In zijn rapport van 17 februari 2020 concludeert Quattro:
“De conclusies van het trillingsonderzoek van Fugro staven wat wij in het algemeen zien bij gelijksoortige trillingsonderzoeken. De gemeten trillingsintensiteit, van 2,48 mm/s bij 12 Hz voor de draagconstructie en 4,83 mm/s bij 19 Hz bij de fundering, valt conform de rapportage van Fugro onder de grenswaarden die in de SBR-Richtlijnen deel A is opgenomen. Wanner die grenswaarde niet overschreden wordt is de kans dat daardoor wel bouwkundige schade ontstaan kleiner dan 1%. Voor ons staat daarom vast dat de trillingen door verkeer geen oorzaak kunnen zijn voor bouwkundige schade. (…)
Op basis van onze bevindingen concluderen wij dat een zeer groot deel van de schade aan de woningdelen vanuit de fundering van de woning zelf is ontstaan. Het is op basis van herleiden van de bewegingsrichtingen van scheuren zeer aannemelijk dat verkeerstrillingen en horizontale belasting vanuit de weg in combinatie met zwaar verkeer in ieder geval aan de achterzijde van de woning geen invloed op de schade heeft gehad. (…)
De diagonale scheur boven het rechter kozijn (…) kan wel een relatie hebben met zwaar verkeer (…)
w. Geofunda heeft in opdracht van [geïntimeerden] onderzoek
gedaan naar de oorzaak van de schade. In zijn rapport van 20 december 2020 concludeert Geofunda:
“Door Fugro is de woning ingedeeld in categorie 2. Echter op het moment van de grondtransporten (21 en 22 oktober 2010) was reeds scheurvorming aanwezig zichtbaar in het metselwerk van de woning (zie foto 10 oktober 1993). Deze scheurvorming was ook zichtbaar tijdens het trillingsonderzoek. De scheurvorming geeft aan dat onderdelen van de draagconstructie van de woning niet in goede staat verkeren. Indeling van de woning in categorie 2 was onjuist. Fugro had de woning in gebouwcategorie 3 moeten indelen. Bij indeling van de woning in categorie 3 had de toetsing uitgevoerd op pagina 16 voor meetpunt 3V moeten zijn: voldoet niet. Fugro had moeten concluderen dat het risico op schade niet aanvaardbaar klein is. Door Fugro wordt op pagina 23 hiervan zelfs melding gemaakt. (…)
Het is derhalve zeer aannemelijk dat additionele schade is ontstaan aan de woning ten gevolge van verkeerstrillingen tijdens het grondtransport op 21 en 22 oktober 2010 en de periode hierna.(…)
Door Fides Expertise is gedurende de periode van 2-12 tot 9-12 2020 een indicatieve trillingsmeting uitgevoerd conform SBR-deel A waarbij de verkeerstrillingen 24 uur per dag zijn gemeten. Hierbij is de trillingsopnemer geplaatst aan de linker (oostelijke) gevel van de woning gelijk aan de positie van meetpunt 3V van Fugro. (…) Gedurende de meetperiode zijn enkele overschrijdingen van de grenswaarden geregistreerd hetgeen aangeeft dat overschrijdingen nog geregeld aan de orde zijn. (…)
Toestand van de weg
(…) De weg wordt door het verkeer overwegend verticale belasting. Tijdens het optrekken en remmen zal de verharding ook horizontaal belast worden. Hoe zwaarder het verkeer des te hoger deze krachten zullen zijn. Deze verticale en horizontale belasting zal aan de verhardingsconstructie en de aanwezige bodemopbouw hieronder worden afgedragen welke overwegend bestaan uit redelijk slappe kleilagen.
De woning is gelegen in een scherpe bocht waarbij door optrekkend en met name remmend verkeer sprake zal zijn van horizontale krachten welke aan de ondergrond afgedragen moeten worden. Mogelijk is de sterkste (draagvermogen) van de ondergrond onvoldoende. Door deze krachten kan dan het horizontaal draagvermogen worden overschreden hetgeen vervolgens zal leiden tot een horizontale verplaatsing van de verhardingsconstructie. (…)
Gedurende een natte periode kan door de aanwezige scheuren het water in de verhardingsconstructie lopen wat bij onvoldoende afstroming kan leiden tot wateraccumulatie in de verhardingsconstructie. Indien in dergelijke periodes sprake is van horizontale krachten is het niet ondenkbaar dat tussen de verhardingsconstructie en de kleilagen glijvlakken ontstaan welke tot horizontaal verplaatsen kan leiden van de verhardingsconstructie bij remmend verkeer.
In beide gevallen zal door het verplaatsen va de verhardingsconstructie de woning horizontaal worden belast wat kan leiden tot verplaatsen van de woning en of (horizontale) scheurvorming. (…)
De verhardingsconstructie lijkt onvoldoende te zijn gedimensioneerd om de horizontale krachten aan de ondergrond te kunnen afdragen. Het is derhalve zeer aannemelijk dat de woning horizontaal wordt belast tijdens zware verkeerspassages met additionele schade tot gevolg (…)
Rapportage Quattro Expertise
Door Quattro worden de conclusies van het trillingsonderzoek van Fugro gestaafd, dus ook de indeling van de woning in gebouwcategorie 2.Op de laatste pagina van het schrijven van Quattro wordt gesproken over een scheur welke al zeer lang in de constructie aanwezig is (…) Door Quattro worden hiermede de scheuren bedoeld zoals te zien op de foto van 10 oktober 1993. Quattro had de gebouwcategorie ter discussie moeten stellen. (…)
Het is echter te kortzichtig om te stellen dat een zeer groot deel van de scheuren vanuit de fundering zijn ontstaan. Op 10 oktober 1993 was er weliswaar scheurvorming aanwezig (…) maar het is niet aannemelijk dat hierdoor horizontale scheurvorming ontstaat en dat scheurvorming exponentieel toeneemt. De tussen 2010 en heden waargenomen scheurvorming staat namelijk in geen enkele verhouding tussen de scheurvorming opgetreden tussen 1965 en 1993.”
x. Quattro heeft op verzoek van de gemeente de bevindingen van Geofunda en Fides beoordeeld en concludeert in zijn rapport van 8 februari 2021:
“(…) naar onze mening valt of staat deze zaak niet bij een categorie indeling. De kans is uiterst klein (5%-15%), zo blijkt ook weer uit de meting die Fides Expertise BV heeft uitgevoerd, dat daadwerkelijke bouwkundige schade aan de woning ontstaat door het verkeer. Categorie 2 of 3 doet in dit geval niet erg ter zake (..)
Wij stellen ook zeker niet dat er geen trillingen zijn of dat deze niet voelbaar zijn, doch wel dat de constructie de trillingen van het verkeer zeer goed kan weerstaan, de ordegrootte van de kans op schade is slechts 5-15%.(…)
De indeling categorie 2 of 3 is zeer arbitrair en doet eigenlijk in het geheel van deze casus niet echt terzake. De grenswaarde voor de fundering (die niet onderhevig is aan categorie indeling) wordt ruimschoots niet overschreden. De conclusie: “het is dus zeer aannemelijk dat de woning additionele schade heeft opgelopen als gevolg van zwaar verkeer vanaf 21 oktober 2010” kunnen wij niet staven. Constructieve schade, zoals de schadebeelden tonen, kan simpelweg niet door de door Fugro en Fides gemeten trillingsintensiteiten van zwaar verkeer ontstaan. (…)
Er blijkt nergens uit dat de draagkracht/verhardingsconstructie van de weg onvoldoende is. De rapportage van Royal HaskoningDHV beaamt dit op basis van de sonderingen van Inpijn Blokpoel van 2017 (…).
Wij herhalen onze conclusie: (…)
Alleen de scheurvorming aan de straatzijde van de linkerzijgevel zou enige relatie met verkeersbelasting kunnen hebben.
Daar voegen wij aan toe:
De bodemdalingsproblematiek is in dit geval te duiden als primaire oorzaak van de forse gebreken aan de woning.”
6.2.
De procedure in eerste aanleg
6.2.1.
In de onderhavige procedure vorderde [geïntimeerden] in eerste aanleg:
I. te verklaren voor recht dat de gemeente op grond van artikel 6:174 BW en/of
artikel 16 Wegenwet en/of artikel 6:162 BW aansprakelijk is voor de door [geïntimeerden] geleden schade en nog te lijden schade;
II. de gemeente te veroordelen tot vergoeding van de door [geïntimeerden] geleden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet en te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na de datum van het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
III. de gemeente te veroordelen tot betaling van een voorschot op de schadevergoeding ter hoogte van € 50.000,00;
IV. de gemeente op grond van artikel 6:174 BW en/of artikel 16 Wegenwet en/of
artikel 6:162 8W te veroordelen om binnen drie maanden na betekening van
het in deze procedure te wijzen vonnis, althans een door uw rechtbank in
goede justitie te bepalen termijn, de oorzaak weg te nemen waaruit de geleden en nog te lijden schade ontstaat, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 voor elke dag of een gedeelte hiervan dat de gemeente in gebreke blijft aan vorenbedoelde veroordeling te voldoen, met een maximum van € 250.000,00 dan wel een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen dwangsom.
Alles met de veroordeling van de gemeente in de kosten van dit geding, waaronder
begrepen het salaris van de advocaat van [geïntimeerden] en de nakosten.
6.2.2.
Aan deze vordering heeft [geïntimeerden] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. De gemeente is op grond van artikel 6:174 BW jo. artikel 16 Wegenwet aansprakelijk voor de geleden en nog te lijden schade. De gemeente heeft als overheidslichaam en wegbeheerder de zorgplicht om de weg zodanig te onderhouden dat deze geen gevaar voor personen of zaken oplevert. Deze zorgplicht volgt ook uit artikel 16 Wegenwet, waarin is bepaald dat de gemeente zorg heeft te dragen dat de binnen haar gebied liggende wegen in goede staat verkeren. [geïntimeerden] heeft zich op het standpunt gesteld dat de gemeente niet aan haar zorgplicht heeft voldaan. De weg voldoet niet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, zodat sprake is van een gebrekkige opstal. Dat de weg gebreken vertoont wordt onderkend door het rapport van Fugro van 28 april 2016 (productie 14 bij dagvaarding) en het draagkrachtonderzoek uitgevoerd door KOAC (productie 15 bij dagvaarding). Dat de weg slecht onderhouden is wordt bovendien bevestigd door de rapportages van [[S]] (producties 16 en 24 bij dagvaarding). [geïntimeerden] heeft aangevoerd dat uit het rapport van Megaborn (productie 8 bij dagvaarding) en KOAC blijkt dat meer dan 10% van het verkeer dat over de dijk rijdt vrachtverkeer is. Gezien het feit dat er veel zwaar verkeer door de straat komt, al dan niet bestemmingsverkeer, mogen er hoge eisen aan de weg worden gesteld en dient de weg goed te worden onderhouden. Door zwaar vrachtverkeer wordt de kans op schade immers vergroot. Voorts heeft [geïntimeerden] betoogd dat de opstal naar haar aard niet geschikt is voor zwaar vrachtverkeer. De [straatnaam] ligt aan een dijk, hetgeen een zachte ondergrond betekent, waardoor trillingen extra gevoeld worden. Er is niet voor niets een vrachtwagenverbod ingesteld. De gemeente wist dat ten gevolge van de slechte toestand van de weg schade aan de woning van [geïntimeerden] was ontstaan. Desondanks heeft zij geenszins tijdig doeltreffende maatregelen getroffen. Volgens [geïntimeerden] blijkt de noodzaak daartoe uit het rapport van KOAC en het rapport van [[S]] van 16 november 2017. De gemeente had tevens trillingsreducerende maatregelen kunnen treffen en dienen te treffen hetgeen Fugro in haar rapport heeft geconcludeerd. Voorts heeft de gemeente geen handhavende maatregelen getroffen. Sterker nog, de gemeente heeft vergunningen afgegeven aan grote landbouwbedrijven, terwijl zij wist dat de straat dergelijk zwaar verkeer niet aan kan. Blijkens het rapport van [[S]] is door het in zeer slechte staat verkerende wegdek en met name doordat de klinkerbestrating reeds jaren achtereen in de richting van het woonhuis en de schuur/berging is opgeduwd de gehele woning ontzet. Er zitten vele scheuren in de woning en de schuur/berging. [geïntimeerden] heeft tevens aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat de gemeente aansprakelijk is voor de geleden schade op grond van artikel 6:162 BW. Met de overtreding van artikel 6:174 BW jo. artikel 16 Wegenwet staat de onrechtmatigheid vast. Daarnaast heeft de gemeente in strijd gehandeld met hetgeen in het maatschappelijk verkeer wordt betaamd. De gemeente heeft immers een gevaarzettende situatie in het leven geroepen voor zowel personen als zaken.
6.2.3.
De gemeente heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
6.2.4.
In het tussenvonnis van 25 juli 2018 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast.
6.2.5.
In het eindvonnis van 24 december 2019 heeft de rechtbank de vordering van [geïntimeerden] tot veroordeling van de gemeente om de schadeoorzaak weg te nemen afgewezen, de vordering van [geïntimeerden] voor recht te verklaren dat de gemeente aansprakelijk is voor de door [geïntimeerden] geleden en te lijden schade toegewezen en de gemeente veroordeeld tot vergoeding van die schade op te maken bij staat alsook tot betaling aan [geïntimeerden] van een voorschot van € 50.000,-- als voorschot op de totale kosten. De gemeente is in de proceskosten en de nakosten veroordeeld.
6.3.
De procedure in hoger beroep
in principaal appel
6.3.1.
De gemeente heeft in hoger beroep negen grieven aangevoerd. De gemeente heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis, tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van [geïntimeerden] , met (hoofdelijke) veroordeling van [geïntimeerden] tot terugbetaling van al hetgeen de gemeente ter uitvoering van het bestreden vonnis heeft voldaan en in de kosten in beide instanties.
6.3.2.
[geïntimeerden] heeft de grieven bestreden. Hij heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep, eventueel onder verbetering en/of aanvulling van rechtsgronden met veroordeling van de gemeente in de proceskosten.
in incidenteel appel
6.3.3.
[geïntimeerden] heeft in incidenteel appel één grief aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis voor zover daarin zijn vorderingen zijn afgewezen en tot het alsnog toewijzen opnieuw rechtdoende van zijn afgewezen vorderingen met veroordeling van de gemeente in de proceskosten.
6.3.4.
De gemeente heeft de grief bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis uitsluitend voor zover het meer of anders gevorderde door [geïntimeerden] daarbij is afgewezen en tot (hoofdelijke) veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van het incidenteel appel.
6.4.
Alvorens het hof de grief van [geïntimeerden] in incidenteel appel beoordeelt, zal het hof de grieven 1 t/m 7 in principaal appel gezamenlijk behandelen. Deze grieven strekken tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van [geïntimeerden] uit hoofde van de aansprakelijkheid van de gemeente als wegbeheerder.
Aansprakelijkheid wegbeheerder voor zaakschade: maatstaf beoordeling
6.5.1.
Bij de beoordeling van de grieven in principaal appel stelt het hof het volgende voorop.
6.5.2.
Op de wegbeheerder rust de plicht ervoor te zorgen dat de toestand van de weg de veiligheid van personen en zaken niet in gevaar brengt (vgl. onder meer het nog onder het oude recht gewezen HR 20 maart 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0549,
NJ1993/547 (
Bussluis)). Deze verplichting is in art. 6:174 leden 1 en 2 BW verwoord als een risicoaansprakelijkheid. Deze aansprakelijkheid dient te worden beoordeeld aan de hand van de maatstaven die zijn ontwikkeld in HR 17 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN6236,
NJ2012/155 (Wilnis), rov. 4.4.3 (vgl. HR 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:831,
NJ2014/368 (Reaal/Deventer)).
Bij het antwoord op de vraag of de weg voldoet aan de eisen die daaraan in de gegeven omstandigheden mogen worden gesteld, en dus niet gebrekkig is, komt het derhalve aan op de – naar objectieve maatstaven te beantwoorden – vraag of deze, gelet op het te verwachten gebruik of de bestemming daarvan, met het oog op voorkoming van gevaar voor personen en zaken deugdelijk is, waarbij ook van belang is hoe groot de kans op verwezenlijking van het gevaar is en welke onderhouds- en veiligheidsmaatregelen mogelijk en redelijkerwijs te vergen zijn (het arrest Wilnis, rov. 4.4.4). Deze maatstaven komen overeen met de ‘kelderluikcriteria’ (HR 5 november 1965, ECLI:NL:HR:1965:AB7079,
NJ1966/136 (Kelderluik) en HR 28 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:47,
NJ2013, 366).
De aansprakelijkheid van de wegbeheerder op grond van art. 6:174 BW betreft (de toestand van) de openbare weg, waaronder ingevolge art. 6:174 lid 6 BW mede zijn te verstaan het weglichaam en de weguitrusting. Die aansprakelijkheid is beperkt tot gebreken die samenhangen met de verkeersfunctie van de openbare weg. De aanwezigheid op een openbare weg van een voorwerp dat niet behoort tot de weg in de zin van art. 6:174 BW en dat gevaar schept voor personen of zaken, is derhalve niet een gebrek van de weg als bedoeld in art. 6:174 lid 1 BW (vgl. met betrekking tot ijzel op de weg HR 3 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE2202,
NJ2002/465 (Rook/Staat), rov. 3.3).
De wegbeheerder kan, mede uit hoofde van zijn algemene zorgplicht ten aanzien van de veiligheid van weggebruikers, ook aansprakelijk zijn voor de aanwezigheid van – niet van de weg, het weglichaam of weguitrusting deel uitmakende – voorwerpen op de weg op grond van art. 6:162 BW. Terzake zal hem dan het verwijt moeten kunnen worden gemaakt dat hij in de nakoming van deze plicht is tekortgeschoten.
Indien de wegbeheerder bekend is met de aanwezigheid van het voorwerp op de weg zijn voor de beoordeling van zijn aansprakelijkheid voor schade die ontstaat door verwezenlijking van het gevaar dat van die aanwezigheid uitging, van belang in hoeverre niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid waarschijnlijk is, hoe groot de kans is dat daaruit ongevallen ontstaan, hoe ernstig de gevolgen kunnen zijn, en in hoeverre het nemen van veiligheidsmaatregelen bezwaarlijk is (de ‘kelderluikcriteria’). Daarbij kunnen ook de herkomst, aard en functie van een dergelijk voorwerp een rol spelen, alsmede de ligging, functie, fysieke toestand en het te verwachten gebruik van de weg.
(HR 7 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2283,
NJ2017/73).
Stelplicht en bewijslast m.b.t. de feiten en omstandigheden die ten grondslag worden gelegd aan een op art. 6:174 lid 1 BW gebaseerde vordering, rusten in beginsel op de eiser. Indien de eiser stelt dat de schade is ontstaan doordat de openbare weg gebrekkig is, en het aangesproken overheidslichaam (in dit geval: de Gemeente) zich als verweer (mede) erop beroept dat de financiële middelen te beperkt waren om de vereiste maatregelen te treffen, ligt het op de weg van dat overheidslichaam dit verweer voldoende te onderbouwen; het gaat daarbij immers om feiten en omstandigheden die in zijn domein liggen. De enkele stelling van het overheidslichaam dat de financiële middelen ontoereikend waren, zal in de regel niet volstaan. Indien het desbetreffende overheidslichaam zijn verweer onvoldoende motiveert en de eiser aldus onvoldoende aanknopingspunten biedt voor een meer specifieke onderbouwing van zijn stelling, zal de rechter voorshands moeten oordelen dat de eiser op dat punt aan zijn stelplicht heeft voldaan en het gestelde, bij gebreke van een voldoende gemotiveerd verweer, voorshands als vaststaand moeten aannemen, of zelfs de bewijslast op dat punt kunnen omkeren (HR 04-04-2014, ECLI:NL:HR:2014:831,
NJ2014/368 m.nt. Hartlief).
onjuiste maatstaf gehanteerd door rechtbank?
6.5.3.
Met de grieven 1 tot en met 3 in principaal appel betoogt de gemeente dat de rechtbank niet de juiste maatstaf heeft gehanteerd bij de beoordeling van de aansprakelijkheid van de gemeente als wegbeheerder. Het hof zal bij zijn beoordeling de maatstaf zoals hiervoor weergegeven in rov. 6.5.2. hanteren. Gelet daarop volgt het hof, voor zover de gemeente beoogt te betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de in acht te nemen maatstaven bij het bepalen van de aansprakelijkheid van de wegbeheerder op grond van artikel 6:174 BW en artikel 6:162 BW niet of nauwelijks verschillen, haar daarin niet. Grieven 2 en 3 in principaal appel falen in zoverre deze ertoe strekken te betogen dat door de rechtbank een onjuiste maatstaf is toegepast. Wat hier verder ook van zij, het hof zal in het navolgende de juiste, hiervoor in rov. 6.5.2 weergegeven, maatstaf hanteren.
Evenmin volgt het hof de beperkte uitleg van de gemeente van artikel 6:174 BW. Noch uit de tekst noch uit de strekking van de bepaling blijkt dat de aansprakelijkheid van artikel 6:174 BW slechts strekt ter bescherming van de veiligheid van weggebruikers en de zaken waarmee zij zich over de weg begeven en dat het ontstaan van zaakschade bij niet-weggebruikers niet onder het bereik van deze bepaling valt. Evenmin volgt die restrictieve uitleg uit de door de gemeente aangehaalde jurisprudentie. Daaruit blijkt dat de aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door zaken (losse voorwerpen in dezen elektricteitskabels) die niet in verband staan met de weg of anderszins ten dienste van het verkeer zijn bestemd niet onder het bereik van artikel 6:174 BW vallen (HR 7 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2283), dit brengt evenwel niet met zich dat schade veroorzaakt door de (toestand) van de weg en weguitrusting aan zaken van anderen dan weggebruikers niet onder het bereik van 6:174 BW zou vallen. [geïntimeerden] heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd ten eerste dat sprake is van zaakschade als gevolg van gebreken in de toestand van de weg, die samenhangen met de verkeersfunctie van de weg, en ten tweede dat de gemeente haar zorgplicht als wegbeheerder heeft geschonden. Dat brengt met zich dat in dit geval artikel 6:174 BW én artikel 6:162 BW van toepassing zijn. De stelling van de gemeente dat de rechtbank de aansprakelijkheid voor de schade die [geïntimeerden] stelt te hebben geleden niet mede had moeten beoordelen aan de hand van de maatstaven van artikel 6:174 BW en die aansprakelijkheid uitsluitend had moeten beoordelen aan de hand van artikel 6:162 BW kan derhalve niet worden gevolgd. Grief 1in principaal appel faalt dan ook.
Het hof honoreert evenmin het beroep van [geïntimeerden] op de omkeringsregel. De stelling van [geïntimeerden] dat het in strijd met de redelijkheid en billijkheid is degene die (mogelijk) de dupe is geworden van de normschending te belasten met soms moeilijk te leveren bewijs van het causaal verband en het in dat soort gevallen als vertrekpunt mag worden aangenomen dat dat specifieke gevaar is veroorzaakt door de schending en het aan de andere partij is uit te leggen (en te bewijzen) dat dat niet klopt, volgt immers niet uit voormelde maatstaf. [geïntimeerden] heeft geen feiten en omstandigheden gesteld die leiden tot een andere verdeling van de bewijslast dan die uit artikel 150 Rv volgt. Bij het navolgende gaat het hof er dus vanuit dat de stelplicht en bewijslast op [geïntimeerden] rusten.
De toestand en/of gebruik van de weg: gebrek?
6.6.1.
De grieven 2 t/m 4 en 6 in principaal appel zijn gericht tegen de beslissing van de rechtbank dat de gemeente als wegbeheerder aansprakelijk is voor de door [geïntimeerden] geleden schade als gevolg van de toestand en/of het gebruik van de weg.
6.6.2.
Het hof overweegt daartoe als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat in de woning van [geïntimeerden] scheurvorming is opgetreden. Eveneens staat tussen partijen vast dat deze scheurvorming in de loop van de tijd is verergerd. [geïntimeerden] heeft het beloop van de schade in de vorm van scheurvorming met foto’s onderbouwd. Uit de foto’s van de scheuren gedurende verscheidene jaren, waarop de steeds verder optredende scheurvorming duidelijk zichtbaar is, blijkt dat na de opname van de scheuren door de gemeente in 2010 meer scheuren zijn ontstaan en/of dat de scheurvorming is verergerd. Door de gemeente is de scheurvorming en het beloop van de schade niet betwist. Tussen partijen is in geschil of de scheurvorming is ontstaan als gevolg van gebreken in de toestand van de weg in beheer bij de gemeente.
6:174 BW: risicoaansprakelijkheid
6.6.3.
[geïntimeerden] betoogt in de kern dat de gemeente aansprakelijk is op grond van artikel 6:174 BW omdat de toestand van de weg heeft geleid tot de door hem geleden schade. Volgens [geïntimeerden] is de kwaliteit van de weg onvoldoende en treft de gemeente niet of nauwelijks enige maatregelen. [geïntimeerden] stelt dat de gemeente niet voldoende heeft onderbouwd dat zij een tekort op de begroting zou hebben van circa € 184.000,-- zoals de gemeente stelt. [geïntimeerden] betoogt voorts dat het gebruik van de weg heeft geleid tot de ontstane schade. Volgens [geïntimeerden] is de weg niet geschikt voor zwaar vrachtverkeer, maar wordt deze desondanks structureel als doorgaande weg gebruikt door zwaar vrachtverkeer. Ook vinden dagelijks zware transporten plaats waarbij de massa van met name het landbouwverkeer vaak meer is dan hetgeen wettelijk is toegestaan.
[geïntimeerden] heeft aan zijn stelling dat sprake is van een gebrek aan de weg ten grondslag gelegd dat diverse (grotendeels door de gemeente zelf ingeschakelde) deskundigen stuk voor stuk aangeven dat de weg in zeer slechte staat verkeert. Daartoe doet [geïntimeerden] een beroep op de rapporten van de deskundigen Fugro, KOAC, [[S]] en Geofunda (hiervoor weergegeven in rov. 6.1.1. onder k., l., n., u. en w.). Uit het onderzoek van Fugro blijkt dat de klinkers naast het asfalt duidelijk door scheve belasting zijn verplaatst/verzakt en dat er langsscheuren zijn in het asfalt, hetgeen duidt op instabiliteit. Het patroon van de scheurvorming van enkele dijkwoningen, waaronder die van [geïntimeerden] , is dusdanig dat het lijkt alsof de woningen van de dijk afgedrukt/onderuit gedrukt worden. Dat de geconstateerde schade een gevolg is van het wegdrukken van het wegdek tegen het woonhuis aan, waarbij de klinkerbestrating zat opgesloten tussen het asfwaltwegdek en het woonhuis waardoor deze ten gevolge van het zware verkeer, komend vanuit de bocht wordt “
weggereden” wordt ook door [[S]] expertise geconcludeerd. Ook uit het draagkrachtenonderzoek uitgevoerd door KOAC werd bij de klinkerstrook naast de asfaltverharding plaatselijke vervorming, verzakking en openstaande voegen geconstateerd. Uit het rapport van KOAC blijkt dat de structurele levensduur van het gedeelte van de weg alwaar de woning van [geïntimeerden] zich bevindt 0 jaar betreft en dat een versterkingsmaatregel en de reconstructie van de weg (fundering, asfaltlagen en klinkerconstructie naast de asfaltverharding) noodzakelijk zijn.
Volgens [geïntimeerden] blijkt uit die onderzoeken voorts dat ter plaatse van zijn woning sprake is van trillingsschade. Uit de rapportage van Geofunda blijkt dat zijn woning valt in categorie 3 van de SBR-A richtlijn en ten onrechte door Fugro in categorie 2 is ingedeeld, zodat wel degelijk – zoals ook de deskundige van Fugro erkent – in dat kader de grenswaarde wordt overschreden en het risico op schade niet aanvaardbaar klein is, steeds aldus [geïntimeerden]
6.6.4.
De gemeente heeft aan haar betwisting dat sprake is van een gebrekkige toestand van de weg ten grondslag gelegd dat uit het rapport van [de expert] blijkt dat de weg verkeerde in toereikende toestand omdat de weg voldoet aan de CROW-publicatie 146a, welke bevinding steun vindt in de gegevens van de jaarlijkse inspectie van het wegdek: er was slechts sprake van schade in de categorie ‘licht 1’, die niet noopte tot direct herstel.
De gemeente stelt daarnaast dat slechts relevant is of het gebruik van de weg te veel trillingen veroorzaakt als gevolg van een gebrek aan de weg en of daardoor schade aan de woning van [geïntimeerden] is ontstaan. De gemeente stelt dat de rechtbank ten onrechte betekenis heeft toegekend aan de aanbevelingen van KOAC en Fugro, omdat die aanbevelingen geen verband houden met trillingsschade maar met trillingshinder.
Volgens de gemeente volgt uit de aanbevelingen van KOAC niet dat deze enig verband houden met de noodzaak om schade door trillingen te voorkomen vanwege het gebruik van de weg en dat deze aanbevelingen strekken ter verbetering van de verkeersveiligheid en de hinderbeleving. Royal HaskoningDHV concludeert in haar rapport van 19 oktober 2017 op basis van door haar verricht draagkrachtonderzoek dat de ondergrond van de weg voldoende draagkracht biedt en er geen grond bestaat voor het instellen van een aslastbeperking en daarmee het weren van zwaar verkeer ter plaatse van de (woning aan de) [straatnaam] .
De gemeente stelt dat op basis van het rapport van Fugro niet aannemelijk is dat snelheidsovertredingen ter plaatse hebben geleid tot of bijgedragen aan een zodanige toename van het trillingsniveau dat daardoor (de) schade is ontstaan omdat Fugro in haar trillingsonderzoek op basis van de feitelijk gereden snelheden heeft geconstateerd dat de kans op schade aanvaardbaar klein is.
Volgens de gemeente is geen sprake van trillingsschade, omdat op basis van de metingen van Fugro vaststaat dat het risico op de schade als gevolg van verkeersbewegingen volgens de Meet- en beoordelingsrichtlijn SBR-A aanvaardbaar klein is voor een gebouw type 2. Het rapport van Quattro van 17 februari 2020 bevestigt dat de trillingen geen oorzaak kunnen zijn voor de bouwkundige schade omdat uit het trillingsonderzoek van Fugro volgt dat de grenswaarde voor de draagconstructies en de fundering uit de SBR-richtlijn A niet wordt overschreden, waarmee de kans op het ontstaan van schade door trillingen kleiner is dan 1%. De schade wordt niet veroorzaakt door de druk die het verkeer uitoefent op de woning, maar dient te worden gezocht in andere invloeden dan de weg waaraan de woning onderhevig is, waaronder de situering in het dijklichaam, zetting, alsook de boom en funderingsproblematiek ter plaatse, zoals blijkt uit de rapporten van [de expert] (hiervoor weergegeven in rov. 6.1.1. onder p. en q.), steeds aldus de gemeente.
6.6.5.
Het hof overweegt daarover als volgt. Voor zover [geïntimeerden] zijn stellingen onderbouwt met een beroep op de rapporten van Fugro en KOAC, kan de gemeente bezwaarlijk de bevindingen van die deskundigen in twijfel trekken, nu deze deskundigen door de gemeente zelf ingeschakeld, zodat hun deskundigheid op zichzelf niet in geschil is. De deskundigheid van de door partijen in deze zaak ingeschakelde deskundigen staat voor het hof verder ook niet ter discussie. De deskundigen komen echter niet geheel tot dezelfde bevindingen, waarbij van belang is dat er ruimte is voor nader onderzoek. Naar het oordeel van het hof kunnen uit de partijdeskundigenrapporten in het kader van deze procedure wel de nodige conclusies worden getrokken, zoals hierna zal blijken. Uit de rapporten van Fugro en KOAC blijkt dat de toestand van de weg (mede) de schade die in het woonhuis van [geïntimeerden] is opgetreden heeft veroorzaakt. Fugro constateert enerzijds dat door de hoge belasting van het verkeer ter plaatse instabiliteit optreedt en dat de klinkers aan de rand van het asfalt “uitgedrukt” worden tegen de woning van [geïntimeerden] aan. Ook KOAC concludeert dat bij de klinkerstrook naast de asfaltverharding plaatselijke vervorming en verzakking is opgetreden. De aanbevelingen van beide deskundigen strekken tot het treffen van maatregelen ter plaatse. Door Fugro wordt “
sterk geadviseerd de bovenbelasting van de weg te minimaliseren (weren van zwaar verkeer)”en
“de weg te wapenen (geogrids), waarmee de verkeersbelasting eerder ‘in de weg’ dan ‘naar het talud’ blijft en het risico op uitzakken geminimaliseerd wordt”.Het advies van KOAC strekt tot de gehele reconstructie van de weg (inclusief fundering) en de klinkerbestrating. De rapporten van de door [geïntimeerden] ingeschakelde deskundige [[S]] bevestigen het reeds door Fugro en KOAC geconstateerde schademechanisme van het wegdrukken van de weg en klinkerbestrating tegen de gevel van de woning van [geïntimeerden]
In onderling verband en in samenhang bezien volgt naar het oordeel van het hof uit deze rapporten dat de weg niet in een goede staat van onderhoud verkeerde en dat de toestand van de weg de schade in de vorm van scheurvorming in het huis van [geïntimeerden] mede veroorzaakt. Uit verschillende rapporten blijkt dat (als gevolg van de belasting) van de weg de klinkerbestrating die direct naast de asfaltverharding ligt weg wordt gedrukt tegen de gevel van de woning van [geïntimeerden]
6.6.6.
Voldoende aannemelijk is op basis van voormelde rapporten voorts dat de schade ter plaatse mede wordt veroorzaakt door het gebruik van de weg door (zwaar) verkeer. [de expert] constateert dat sprake is van meerdere (andere) schadeoorzaken, maar sluit niet uit dat de schade aan de woning ook is toe te schrijven aan verkeerspassages. Ook Quattro en Royal Haskoning DHV bevestigen dat sprake is van trillingen veroorzaakt door het verkeer, zij het dat zij op basis van de bevindingen van Fugro constateren dat de kans op schade aan de woning van [geïntimeerden] als gevolg van die trillingen aanvaardbaar klein is. Door [geïntimeerden] is echter onderbouwd dat zijn woning, gelet op de staat daarvan, ten onrechte in categorie 2 van de SBR-richtlijn A (in plaats van categorie 3) is ingedeeld, hetgeen blijkt uit onderzoek van Geofunda. Dat Quattro in zijn rapport van 8 februari 2021 (hiervoor weergegeven in rov. 6.1.1. onder v.) tot een andersluidende conclusie komt, maakt het voorgaande niet anders. Quattro bevestigt dat sprake is van trillingen door het verkeer en dat discussie mogelijk is over de categorisering van de woning van [geïntimeerden] in categorie 2 of 3 van de SBR-richtlijn A. Quattro stelt echter dat op grond van het onderzoek van Fides zou blijken dat die categorisering “
in dit geval niet erg ter zake” doet omdat “
de constructie de trillingen van het verkeer zeer goed kan weerstaan,
de ordegrootte van de kans op schade is slechts 5-15%.” Deze stelling van Quattro is niet voldoende onderbouwd. Reeds uit het door Fugro uitgevoerde trillingsonderzoek blijkt immers dat het risico op schade als gevolg van trillingen van de weg niet aanvaardbaar klein is indien de woning van [geïntimeerden] zou worden ingedeeld in categorie 3, omdat dan de grenswaarde van de SBR-richtlijn A voor schade aan gebouwen wordt overgeschreden. Quattro heeft zelf geen trillingsonderzoek uitgevoerd, maar baseert zich op de meetgegevens van Fugro. In haar eerst rapportage van 17 februari 2020 (productie 12 bij memorie van antwoord in incidenteel appel) heeft zij ten aanzien van de metingen van Fugro geconcludeerd dat deze staven wat Quattro in het algemeen ziet bij gelijksoortige trillingsonderzoeken. Nu reeds op grond van het onderzoek van Fugro vaststaat dat met indeling van het huis van [geïntimeerden] in categorie 3 de grenswaarde voor schade aan gebouwen als gevolg van trillingen wordt overschreden en de kans op schade aan de woning van [geïntimeerden] door trillingen van het verkeer onaanvaardbaar wordt vergoot, is de niet door eigen metingen onderbouwde stelling van Quattro – dat de categorisering niet relevant zou zijn – onvoldoende om de bevindingen van Fugro te weerspreken. Dat er slechts sprake zou zijn van een kans van 5 tot 15% op bouwkundige schade als gevolg van trillingen, door Quattro ingeschat als “
zeer klein”, laat verder onverlet dat bij overschrijding van de toepasselijke grenswaarde, sprake is van normschending en van een
niet aanvaardbarekleine kans op schade. Dat uit het onderzoek van Fugro blijkt dat ten aanzien van de fundering de grenswaarde niet is overschreden, zoals Quattro stelt, leidt evenmin tot een ander oordeel. De SBR-richtlijn A kent onweersproken aparte grenswaarden voor gebouwen (ten tijde van de meting door Fugro onderverdeeld in 3 categorieën), die juist ertoe strekken schade aan gebouwen als gevolg van trillingen te voorkomen. In dit geval wordt de toepasselijke grenswaarde overschreden voor zover de woning van [geïntimeerden] is ingedeeld in categorie 3. Dat de kans op schade aan de fundering aanvaardbaar klein is, doet er niets aan af dat in dit geval aannemelijk is dat de kans op schade aan de woning zélf juist niet aanvaardbaar klein is. De conclusie van Quattro dat de constructieve schade niet door de gemeten trillingsintensiteiten van zwaar verkeer kan ontstaan is voorts in tegenspraak met zijn conclusie dat de scheurvorming aan de straatzijde aan de linkerzijgevel enige relatie met verkeersbelasting kan hebben. Door de gemeente is gelet op het voorgaande dan ook onvoldoende weersproken dat de belasting van de woning tijdens zware verkeerspassages de geleden schade (mede) veroorzaakt.
6.6.7.
Dat uit de rapporten van [de expert] blijkt dat sprake is van andere schadeoorzaken, laat onverlet dat de toestand van de weg ook een oorzaak is die tot de door [geïntimeerden] geleden schade heeft geleid. Die oorzaak kan de gemeente toegerekend worden, zodat daarmee de aansprakelijkheid van de gemeente vaststaat.
Ook het advies van Fugro om een bouwkundig adviseur te betrekken bij de problematiek omtrent de scheurvorming bij het huis van [geïntimeerden] , staat los van haar bevindingen met betrekking tot de schadebeelden ter plaatse van de weg en aanbevelingen vanuit geotechnisch oogpunt. In elk geval maakt die aanbeveling niet dat onvoldoende vaststaat dat de weg gebrekkig is op grond waarvan de gemeente aansprakelijk is voor de door [geïntimeerden] geleden schade.
Dat de klinkerbestrating ter plaatse van de gevel van [geïntimeerden] er sinds 2017 niet meer is, zoals de gemeente stelt, maakt niet dat het wegdrukken van die klinkerbestrating tegen de woning van [geïntimeerden] niet reeds voor die tijd tot schade aan de woning heeft geleid. Dat het wegdrukken van de klinkerbestrating tegen de gevel van [geïntimeerden] sinds de herprofilering ter plaatse de schade niet heeft verergerd, zoals de gemeente stelt, laat verder onverlet dat ook de trillingen van het verkeer voor schade aan de woning van [geïntimeerden] hebben kunnen leiden. Zoals het hof reeds heeft overwogen is het gelet op de bevindingen van diverse door partijen in het geding gebrachte deskundigenrapporten voldoende aannemelijk dat de trillingen van het verkeer ter plaatse de kans op schade aan de woning van [geïntimeerden] onaanvaardbaar vergroten.
6.6.8.
Niet in geschil is dat de door Fugro en KOAC aanbevolen maatregelen niet tijdig zijn opgevolgd, zodat de geconstateerde gebreken niet zijn weggenomen. Door de gemeente is niet voldoende onderbouwd waarom zij voornoemde aanbevelingen niet (geheel) heeft opgevolgd. Daartoe is niet voldoende dat zij gedurende vele verschillende jaren onderzoeken heeft laten uitvoeren naar de toestand van de weg en de uitkomsten van die onderzoeken heeft afgewacht. Voor zover zij na de eerste opname van de schade in 2010 nog niet bekend was met de schadeoorzaak, had in elk geval de publicatie van de bevindingen van Fugro en KOAC in 2016, voor de gemeente aanleiding moeten zijn voor het treffen van maatregelen ter plaatse zodanig dat (verdere) schade als gevolg van de gebrekkige weg wordt voorkomen dan wel beperkt.
Evenmin is voldoende dat zij op basis van de jaarlijkse weginspectie zou hebben geconstateerd dat geen noodzaak was tot herstel en de weg (verder) voldoet aan de CROW richtlijn 146a. De gemeente was in elk geval na kennisname van de bevindingen van KOAC en Fugro ermee bekend dat de toestand van de weg en de belasting ervan door (zwaar vracht)verkeer mede de door [geïntimeerden] geleden schade veroorzaakt. Dat had aanleiding moeten zijn voor het opvolgen van de aanbevelingen van de door haar ingeschakelde deskundigen, hetgeen zij onweersproken niet heeft gedaan.
Dat ter plaatse een vrachtwagenverbod geldt en inmiddels een 30 km/u markering is aangebracht op het wegdek en de gemeente en de politie binnen hun beperkte capaciteit zoveel mogelijk daadwerkelijk toezien op naleving van de verkeersregels, maakt niet dat de gemeente alles heeft gedaan wat ze kon, zoals zij ter onderbouwing van grief 4 stelt. De gemeente is er onweersproken mee bekend dat zwaar verkeer, zoals vrachtverkeer, lijnbussen en landbouwvoertuigen, gebruik maakt van de weg en dat het vrachtwagenverbod voor dit (bestemmings)verkeer niet geldt. Uit de eigen verkeerstelling van de gemeente blijkt dat op werkdagen 305 zware voertuigen passeren. Niet uitgesloten is dan ook dat reeds die belasting heeft bijgedragen aan het schademechanisme bestaande uit het wegdrukken van de klinkerbestrating tegen de gevel van [geïntimeerden] Voldoende aannemelijk is voorts dat de door Fugro geregistreerde trillingen ter plaatse ook mede door dit bestemmingsverkeer is veroorzaakt. Zoals het hof reeds heeft overwogen is aannemelijk dat de geregistreerde trillingen ter plaatse de toepasselijke grenswaarde overschrijden hetgeen tot gevolg heeft dat het risico op schade aan gebouwen in dit geval niet aanvaardbaar klein is. Dat trillingen ter plaatse onvermijdelijk zijn, zoals de gemeente stelt, maakt evenmin dat de weg niet gebrekkig is dan wel dat de gemeente ontheven zou zijn van de plicht ter plaatse tijdig en adequate maatregelen te treffen ter voorkoming van de schade (of verergering daarvan).
Ook het rapport van Royal HaskoningDHV vormt onvoldoende onderbouwing voor het betoog van de gemeente dat zij niet gehouden was ten aanzien van de weg in geschil maatregelen te treffen. Royal HaskoningDHV baseert zich immers op het trillingsonderzoek van Fugro waaruit blijkt dat indien de woning van [geïntimeerden] in categorie 3 in de zin van de SBR-richtlijn A is ingedeeld, ter plaatse de grenswaarde wordt overschreden en het risico op schade aan de woning als gevolg van de trillingen door het verkeer niet aanvaardbaar klein is. Daarmee is niet voldoende weersproken dat de aanbevelingen van Fugro en KOAC, waaronder het weren van zwaar verkeer en de volledige reconstructie van de weg (inclusief fundering), niet opgevolgd hadden moeten worden ter verhelping van het geconstateerde gebrek.
6.6.9.
Op grond van het voorgaande staat voldoende vast dat de weg gebrekkig is en een gevaar voor zaken oplevert, welk gevaar zich in dit geval heeft verwezenlijkt, terwijl de gemeente niet voldoende (tijdig en) adequate maatregelen heeft getroffen ter voorkoming van de schade (dan wel verergering daarvan). De gemeente is dan ook aansprakelijk voor de door [geïntimeerden] geleden schade als gevolg van de toestand van de weg op grond van artikel 6:174 BW.
6:162 BW: zorgplicht
6.6.10.
Voor zover de gemeente met grief 3 beoogt te betogen dat geen sprake is van aansprakelijkheid harerzijds omdat voor de vaststelling daarvan op grond van artikel 6:162 BW bekendheid met het gevaar een vereiste is, volgt het hof haar hierin evenmin. Zoals het hof reeds heeft overwogen was de gemeente in elk geval nadat zij bekend werd met de conclusies van Fugro en KOAC, ermee bekend dat het wegdrukken van de klinkerbestrating tegen de gevel van [geïntimeerden] als gevolg van de belasting (door het verkeer) ter plaatse, de door [geïntimeerden] geleden schade mede veroorzaakt. Zoals het hof reeds heeft overwogen is niet komen vast te staan dat de gemeente zich voldoende (tijdig) heeft ingespannen om de schade aan de woning van [geïntimeerden] als gevolg van de haar bekende gebrekkige weginrichting en verkeerstrillingen te voorkomen.
6.6.11.
De gemeente heeft door het niet treffen van tijdige en adequate maatregelen ter voorkoming van de schade (en/of verergering daarvan) gehandeld in strijd met haar zorgplicht als wegbeheerder. Ook uit dien hoofde is zij aansprakelijk voor de door [geïntimeerden] geleden schade.
6.6.12.
Gelet op het voorgaande falen grieven 2 t/m 4 en 6 in principaal appel.
Causaal verband
6.7.1.
De gemeente betoogt met grief 5 in principaal appel dat het causaal verband tussen de toestand en/of het gebruik van de weg enerzijds en de gestelde schade anderzijds ontbreekt. De gemeente heeft aan de hand van de bevindingen van de deskundigen [de expert] en Quattro (hiervoor weergegeven in rov. 6.1.1. onder p., q., v. en x.) betoogd dat de trillingen door het verkeer geen oorzaak kunnen zijn van de bouwkundige schade en dat de situering en fundering van de woning de schadeoorzaak is, waaraan (het gebruik van) de weg niet (in rechtens relevante mate) heeft bijgedragen.
6.7.2.
[geïntimeerden] weerspreekt dat het causaal verband in dit geval ontbreekt en onderbouwt dit standpunt aan de hand foto’s en met een beroep op de rapporten van de deskundigen [[S]] , Geofunda, Fugro en KOAC (hiervoor weergegeven in rov. 6.1.1. onder k., l., n., u. en w.).
6.7.3.
In het licht van hetgeen het hof hiervoor in rov. 6.6.5. heeft overwogen heeft de gemeente onvoldoende onderbouwd betwist dat de schade ter plaatse in het geheel niet zou zijn ontstaan door de gebrekkige toestand van de weg of de trillingen ter plaatse. Deze betwisting van de gemeente rijmt niet met de bevindingen van de deskundigen op grond waarvan moet worden aangenomen dat de toestand van de weg en de trillingen ter plaatse (mede) de schade aan de woning van [geïntimeerden] mede hebben veroorzaakt. Het hof verwijst verder naar al hetgeen hiervoor over de schadeoorzaak is overwogen. Deze overwegingen dienen als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd. Voor zover de gemeente tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep nieuwe causaliteitsverweren heeft aangevoerd, is dit in strijd met de tweeconclusieregel. Nu gesteld noch gebleken is dat zich een in de rechtspraak aanvaarde uitzondering op die regel voordoet, gaat het hof daaraan voorbij. Overigens acht het hof de causaliteitsverweren van de gemeente niet steekhoudend in het licht van hetgeen het hof hiervoor in rov. 6.6.5. heeft overwogen.
6.7.4.
Ook wegens het vereiste causaal verband tussen de geleden schade en de geschonden norm is de gemeente aansprakelijk voor de schade aan de woning van [geïntimeerden] Grief 5 faalt dus.
Bezemgrief
6.8.
Grief 7 in principaal appel is een bezemgrief, heeft geen zelfstandige betekenis en behoeft daarom geen afzonderlijke bespreking.
Omvang schade en voorschot
6.9.1.
Grief 8 in principaal appel strekt ertoe het bestreden vonnis te vernietigen voor zover de gemeente is veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerden] van een voorschot van € 50.000,--. De gemeente betoogt daartoe dat het vonnis innerlijk tegenstrijdig is en de toekenning van dit voorschot bij eindvonnis in deze zaak niet samengaat met de verwijzing naar de schadestaatprocedure. De gemeente heeft voorts de omvang van de gevorderde schade betwist alsook het causaal verband tussen de totale schade aan de woning zoals [expertisebureau] in het rapport van 10 mei 2019 heeft begroot en de toerekening van de schade aan de toestand en het gebruik van de weg. Volgens de gemeente wijzen alle deskundigenrapporten erop dat hooguit een klein deel van de schade daaraan kan worden toegerekend.
6.9.2.
[geïntimeerden] heeft betwist dat de rechtbank het verzochte voorschot ten onrechte heeft toegekend. Daartoe stelt [geïntimeerden] dat aan de beslissing tot verwijzing naar de schadestaatprocedure geen strenge eisen worden gesteld, het aan de rechter is de schade zelf te begroten en het gebruikelijk is dat naast verwijzing naar de schadestaatprocedure een voorschot wordt toegekend. [geïntimeerden] heeft voorts betoogt – kort samengevat – dat de vragen van de gemeente inzake de omvang van de schade en het causaal verband zich bij uitstek lenen voor de schadestaatprocedure
6.9.3.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Voldaan is aan de vereisten voor verwijzing naar de schadestaatprocedure. De grondslag voor de aansprakelijkheid van de gemeente staat immers vast, het vereiste causaal verband is aanwezig en de mogelijkheid van schade is door [geïntimeerden] aannemelijk gemaakt. Het hof acht zich niet in staat het beloop van de schade in zijn arrest te bepalen. Ter toelichting dient het volgende.
Voor de begroting van de schade beschikt het hof alleen over voornoemd rapport van [expertisebureau] . Gelet op de verschillende schadeoorzaken die door [expertisebureau] ter onderbouwing van de schadevaststelling in dat rapport zijn opgenomen, kan niet zonder meer worden aangenomen dat de schade waarvoor de gemeente aansprakelijk wordt gesteld enkel op basis van dat rapport in elk geval € 50.000,- bedraagt. Het hof kan op basis van de beschikbare gegevens dan ook niet de omvang van de schade voor zover toe te rekenen aan de gemeente bepalen of het gevorderde (en door de rechtbank toegewezen) voorschot van € 50.000,-- toewijzen. Gezien de onzekerheid over welke schadeoorzaken in welke mate hebben bijgedragen aan de schade is er in deze zaak geen grond om vooruit te lopen op de schadebegroting in de schadestaatprocedure. Grief 8 in principaal appel slaagt voor zover deze is gericht tegen de toewijzing van het voorschot door de rechtbank. Gelet op het voorgaande verwijst het hof de zaak voor het bepalen van het beloop van de schade naar de schadestaatprocedure.
Wegnemen schadeoorzaak
6.10.1.
Met zijn grief in incidenteel appel, komt [geïntimeerden] op tegen de afwijzing door de rechtbank van zijn vordering tot veroordeling van de gemeente tot het wegnemen van de oorzaak waaruit de geleden en nog te lijden schade ontstaat (binnen drie maanden na wijzen vonnis en op straffe van verbeurte van een dwangsom). Volgens [geïntimeerden] is het onbegrijpelijk dat de rechtbank tot het oordeel is gekomen dat [geïntimeerden] niet specifiek heeft aangegeven welke maatregelen de gemeente moet treffen.
6.10.2.
De gemeente betwist dat een grond bestaat om haar te veroordelen tot het wegnemen van de schadeoorzaak nu die oorzaak niet aan de gemeente kan worden toegerekend. Tevens betoogt zij dat de formulering en onderbouwing van het gevorderde bevel meebrengen dat de veroordeling niet kan worden uitgesproken.
6.10.3.
Het hof overweegt daarover als volgt. In tegenstelling tot hetgeen [geïntimeerden] aanvoert is het niet aan de gemeente om de benodigde maatregelen ter uitvoering van het door [geïntimeerden] gevorderde gebod zelf aan te dragen. Op [geïntimeerden] rust de plicht zijn petitum voldoende duidelijk te formuleren en te onderbouwen. De door [geïntimeerden] gevorderde maatregelen zoals opgenomen in zijn petitum, zijn te onbepaald en algemeen geformuleerd. Ter onderbouwing van zijn vordering heeft [geïntimeerden] toegelicht dat hij van de gemeente verlangt onder meer de maatregelen die zijn genoemd in de rapportages en die door de gemeente uitgevoerd moeten worden. Door [geïntimeerden] is niet voldoende duidelijk onderbouwd dat met de uitvoering van deze maatregelen het probleem is opgelost en de oorzaak van de schade geheel wordt weggenomen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [geïntimeerden] als mogelijke maatregelen de realisatie van een rondweg ter plaatse en de volledige reconstructie van de weg (zoals blijkt uit het rapport van KOAC) voorgesteld. De gemeente dient bij de uitvoering van haar taken als wegbeheerder de verschillende bij haar beleid betrokken belangen en haar beperkte middelen te betrekken. Een gebod tot de aanleg van een rondweg grijpt te zeer in in de beleidsvrijheid van de gemeente als wegbeheerder, temeer nu in dit geval de raad in een eerder stadium heeft besloten niet tot aanleg van een rondweg over te gaan. De aanleg van de rondweg is een ingrijpende maatregel waarmee hoge kosten zijn gemoeid. Door [geïntimeerden] is de noodzaak van de realisatie van die rondweg niet aangetoond, en voor het overige onvoldoende onderbouwd dat het treffen van andere veel minder ingrijpende maatregelen dan de aanleg van de rondweg niet ook tot de mogelijkheden behoort. Ten aanzien van de door KOAC aanbevolen volledige reconstructie van de weg, heeft [geïntimeerden] onvoldoende toegelicht welke oorzaak precies op welke manier bijdraagt aan de schade en op welke wijze de reconstructie bijdraagt aan de oplossing van het ontstane probleem. Voor het overige heeft [geïntimeerden] onvoldoende concreet en specifiek toegelicht wat de gemeente precies moet doen om de schadeoorzaak weg te nemen. Daartoe is niet voldoende dat [geïntimeerden] ter toelichting van haar vordering heeft verwezen naar de rapporten van Fugro en KOAC en de daarin opgenomen aanbevelingen. Ondubbelzinnig en bepaalbaar dient te zijn waartoe de gemeente wordt veroordeeld indien de vordering zou slagen. Daarvan is geen sprake, zodat de vordering zal worden afgewezen. De grief van [geïntimeerden] in incidenteel appel faalt.
Slotsom
6.11.
Deze zaak kenmerkt zich door het grote aantal partijdeskundigenrapporten die partijen hebben laten opmaken om duidelijkheid te verkrijgen. Het hof heeft deze partijdeskundigenrapporten hiervoor gewaardeerd rekening houdend met de stellingen en weren van partijen. Op basis van deze rapporten staat naar het oordeel van het hof voldoende vast dat de gemeente aansprakelijk is, dat er sprake is van causaal verband en dat de mogelijkheid van schade aannemelijk is. Dat er ruimte is voor nader onderzoek, doet daaraan niet, althans onvoldoende, af. De rechtbank heeft de gevorderde verklaring voor recht dus terecht toegewezen en de zaak ook terecht verwezen naar de schadestaatprocedure. In verband met dat laatste is van belang dat partijen naar het oordeel van het hof niet voldoende gegevens hebben verstrekt om te bepalen wat de omvang van de schade is (het partijdebat was ook niet gericht op het bepalen van de omvang van de schade). Daarbij is mede in aanmerking genomen dat er meerdere schadeoorzaken kunnen zijn die niet alle toe te rekenen zijn aan de gemeente. Dit betekent dat de schade niet in deze procedure kan worden begroot, en ook dat geen voorschot kan worden toegekend. Verder kan het hof op basis van de rapporten niet met voldoende zekerheid vaststellen of en zo ja welke maatregelen de gemeente (precies) moet nemen, ook gelet op de financiële implicaties. De daarop gerichte vordering van [geïntimeerden] kan het hof dan ook niet toewijzen. Ook hier is ruimte voor nader onderzoek.
Partijen hebben geen feiten en omstandigheden te bewijzen aangeboden die indien bewezen tot andere beslissingen zouden leiden. Het hof ziet ambtshalve geen aanleiding om een deskundige te benoemen en zelf deskundigenonderzoek te laten verrichten. Partijen hebben daar ook niet om verzocht.
in principaal appel
6.12.1.
Het principaal appel van de gemeente slaagt ten dele. Grief 8 in principaal appel slaagt, zodat het hof het bestreden vonnis voor zover de gemeente is veroordeeld tot de betaling van een voorschot vernietigt. De andere grieven van de gemeente falen.
6.12.2.
Gelet op de uitkomst van de procedure is de gemeente terecht in de proceskosten in eerste aanleg veroordeeld. Als gevolg daarvan is de vordering van de gemeente tot terugbetaling van het door haar aan [geïntimeerden] betaalde bedrag aan proceskosten niet toewijsbaar. De gemeente heeft onbetwist gesteld dat zij het voorschot van € 50.000,-- heeft betaald aan [geïntimeerden] Nu het hof het vonnis waarvan beroep voor zover de gemeente is veroordeeld tot de betaling van een voorschot vernietigt, is de terugbetalingsvordering wat dit betreft toewijsbaar. Het hof zal [geïntimeerden] daarom veroordelen tot terugbetaling van het bedrag van € 50.000,--, en wel vermeerderd met wettelijke rente vanaf 6 januari 2020 zoals door de gemeente onbetwist gevorderd. Daarmee slaagt grief 9 in principaal appel ten dele. De gemeente zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het principaal appel worden veroordeeld.
in incidenteel appel
6.12.3.
Het incidenteel appel van [geïntimeerden] is ongegrond. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [geïntimeerden] in de proceskosten van het incidenteel appel worden veroordeeld in overeenstemming met het liquidatietarief.

7.De uitspraak

Het hof:
in principaal en incidenteel appel
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover de gemeente is veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerden] van een bedrag van € 50.000,-- als voorschot op de totale schade;
veroordeelt [geïntimeerden] , uitvoerbaar bij voorraad, tot terugbetaling van het bedrag van € 50.000,-- aan de gemeente, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 6 januari 2020 tot de dag der terugbetaling;
bekrachtigt voor het overige het vonnis waarvan beroep;
in principaal appel
veroordeelt de gemeente, uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerden] op € 760,-- aan griffierecht en op € 2.785,-- aan salaris advocaat;
en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
wijst af het meer of anders gevorderde;
in incidenteel appel
veroordeelt [geïntimeerden] , uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van de gemeente op € 1.114,-- aan salaris advocaat, en voor wat betreft de nakosten op € 163,-- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 248,-- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
en bepaalt dat het bedrag van € 1.114,-- binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak en het bedrag van € 163,-- binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak dan wel het bedrag van € 248,-- vermeerderd met explootkosten binnen veertien dagen na de dag van betekening moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.P. de Haan, Z.D. van Heesen-Laclé en P.S. Kamminga en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 19 juli 2022.
griffier rolraadsheer