ECLI:NL:HR:2002:AE2202
Hoge Raad
- Cassatie
- R. Herrmann
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- H.A.M. Aaftink
- D.H. Beukenhorst
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Aansprakelijkheid van de Staat voor schade door gladheid op ZOAB-wegdek
In deze zaak heeft eiser tot cassatie, aangeduid als [eiser], de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, aangeklaagd voor schadevergoeding na een auto-ongeluk op 1 januari 1996. Eiser reed met zijn auto over de rijksweg A16 te Dordrecht, waar hij door ijzel en gladheid tegen een vangrail botste, met een schade van ƒ 3.750,--. Eiser stelde dat de Staat als wegbeheerder aansprakelijk was voor de schade, omdat het ZOAB-wegdek niet voldeed aan de eisen en er geen waarschuwingsborden voor gladheid waren geplaatst. De Kantonrechter oordeelde in eerste instantie in het voordeel van eiser, maar de Rechtbank te 's-Gravenhage vernietigde dit vonnis in hoger beroep en wees de vordering af. Eiser ging in cassatie tegen dit vonnis.
De Hoge Raad heeft het beroep van eiser verworpen en geoordeeld dat de Staat niet tekortgeschoten was in zijn zorgplicht. De Rechtbank had terecht vastgesteld dat de aanwezigheid van ijzel op het wegdek geen gebrek in de zin van artikel 6:174 BW opleverde. De Hoge Raad benadrukte dat de weggebruiker zich bewust moest zijn van de weersomstandigheden en dat de Staat niet verplicht was om specifieke borden te plaatsen voor ZOAB-wegdek. De Staat had voldoende zorg betracht door tijdig met pekel de gladheid te bestrijden en er was via de media gewaarschuwd voor gladheid. De Hoge Raad bevestigde dat de nadelen van ZOAB-wegdek, zoals eerder gladheid bij ijzel, geen bijzondere zorgplicht met zich meebrachten. De beslissing van de Rechtbank was goed gemotiveerd en getuigde niet van een onjuiste rechtsopvatting.