In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 juli 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) over de jaren 2011, 2012 en een (primitieve) aanslag over 2013. De inspecteur van de Belastingdienst had belanghebbende aangemerkt als resultaatgenieter en niet als ondernemer voor de inkomstenbelasting, ondanks dat er een vennootschap onder firma (VOF) was opgericht voor de omzetbelasting. Het hof oordeelde dat de inspecteur terecht had gehandeld, omdat de VOF voor de inkomstenbelasting niet als zodanig kon worden geaccepteerd. Belanghebbende had niet aangetoond dat zijn activiteiten de gebruikelijke bijstand tussen samenwonende partners te boven gingen. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De rechtbank had eerder geoordeeld dat belanghebbende niet als zelfstandige ondernemer kon worden aangemerkt, omdat hij niet voldeed aan de vereisten voor ondernemerschap. Het hof concludeerde dat de verschillen in kwalificatie tussen de inkomstenbelasting en de omzetbelasting geen reden waren om de VOF voor de inkomstenbelasting te accepteren. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen.