ECLI:NL:GHSHE:2022:2150

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 juni 2022
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
BKDH-21/00825 t/m BKDH-21/00828
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2014 en 2015 met betrekking tot mensensmokkel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2014 en 2015 zijn opgelegd. De belanghebbende, die geen aangifte heeft gedaan, is beschuldigd van mensensmokkel, wat heeft geleid tot een omkering en verzwaring van de bewijslast. De inspecteur heeft de aanslagen gebaseerd op een rapport van de Koninklijke Marechaussee, waarin het wederrechtelijk verkregen voordeel van de belanghebbende is berekend op € 181.958,33. De rechtbank heeft geoordeeld dat de aanslagen terecht zijn opgelegd en dat de boetes, die zijn opgelegd wegens het niet indienen van aangiften, passend zijn. De belanghebbende heeft in hoger beroep betoogd dat de schatting van de inspecteur niet redelijk is, maar het Hof heeft geoordeeld dat de inspecteur voldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn schatting. De rechtbank heeft de vergrijpboetes gematigd, maar het Hof heeft deze beslissing bevestigd. De uitspraak van de rechtbank is op 14 juni 2022 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’S-HERTOGENBOSCH
Zittingsplaats Den Haag
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BKDH-21/00825 tot en met BKDH-21/00828
Uitspraak van 14 juni 2022
in het geding tussen:
[X]te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: J.H. Sligchers)
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 9 juli 2021, nummers BRE 18/6426 tot en met BRE 18/6429.
Procesverloop
1.1.1. Belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 111.884. Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen is € 5.013 aan belastingrente in rekening gebracht en is een vergrijpboete opgelegd van € 24.830.
1.1.2. Belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 109.175. Aangezien het maximum bijdrage-inkomen voor 2014 € 51.414 bedraagt en over € 2.709 reeds een bijdrage Zvw is geheven, is de bijdrage Zvw uiteindelijk berekend over € 48.705. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is € 267 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.2.1. Belanghebbende is voor het jaar 2015 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 72.783. Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen is € 1.849 aan belastingrente in rekening gebracht en is een vergrijpboete opgelegd van € 14.177.
1.2.2. Belanghebbende is voor het jaar 2015 een aanslag Zvw opgelegd naar een maximaal bijdrage-inkomen van € 51.976. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is € 164 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.3. Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar afgewezen.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. De Rechtbank heeft een griffierecht geheven van € 46. De beslissing van de Rechtbank luidt:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover die ziet op de boetebeschikkingen;
- vermindert de boetebeschikking 2014 tot € 16.884;
- vermindert de boetebeschikking 2015 tot € 9.640;
- veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van de immateriële schade van € 210,53;
- veroordeelt de minister tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 1.789,47;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.761;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 46 aan hem vergoedt.”
1.5. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 134. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6. In de Tijdelijke aanwijzing gerechtshof Den Haag voor hoger beroepszaken rijksbelastingen van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (Stcrt. 2021, 9365) is het gerechtshof Den Haag aangewezen als gerechtshof waarvan de zittingsplaats tijdelijk mede wordt aangemerkt als zittingsplaats van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Op grond van voornoemde regeling heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden in Den Haag op 3 mei 2022. Partijen zijn verschenen. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
2.1. Belanghebbende is uitgenodigd, herinnerd en aangemaand om aangifte IB/PVV te doen voor de jaren 2014 en 2015. Belanghebbende heeft voor beide jaren geen aangifte gedaan.
2.2. Naar aanleiding van een proces-verbaal van het Team Criminele Inlichtingen is op 19 september 2014 een strafrechtelijk onderzoek ingesteld naar belanghebbende. Er bestond een verdenking dat belanghebbende zich schuldig maakte aan mensensmokkel.
2.3. De bevindingen van het strafrechtelijk onderzoek zijn onder meer neergelegd in een “Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict ex artikel 36e, 2e lid Sr” (het rapport WVV), opgesteld door de Koninklijke Marchaussee. Het rapport WVV vermeldt, voor zover van belang, het volgende:
“Uit het onderzoek [onderzoek 1] bleek dat bij deze smokkels de verdachte [belanghebbende] een prominente rol had in de smokkels vanuit Italië, Hongarije en Oostenrijk. Met name uit de afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken bleek dat de verdachte [belanghebbende] telefonisch zaken regelde met betrekking tot de smokkels. Een groot aantal telefoongesprekken gingen met name over de (verdere) smokkel van personen van Syrische afkomst naar Europese landen. Voor deze smokkels benaderde hij in de beginperiode personen in Nederland om tegen betaling naar Italië, Oostenrijk of Hongarije te rijden om deze gesmokkelden op te halen en naar hun eindbestemming te brengen. Later maakte [belanghebbende] gebruik van "regelaars" die het transport en chauffeurs regelden. Deze personen kwamen tijdens het onderzoek ook naar voren in de afgeluisterde telefoongesprekken
(…)
Voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachte [belanghebbende] zal per feit berekend worden wat het voordeel van de verdachte [belanghebbende] is geweest. Deze feiten zijn reeds uitgebreid gerelateerd in het strafdossier [onderzoek 1] .
5.1.1 Uitgangspunten berekening wederrechtelijk verkregen voordeel
Mensensmokkel
Voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is gebruik gemaakt van onder andere afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken, afgelegde verklaringen, politie-informatie en overige bevindingen met betrekking tot inkomsten en uitgaven.
Eveneens zijn in de berekening meegenomen de eventuele kosten die de verdachte [belanghebbende] heeft gehad.
Periode berekening wederrechtelijk verkregen voordeel:
De datum van
01-04-2014zal in de berekening gebruikt worden als beginperiode van het smokkelen van personen:
Deze datum komt voort uit het feit dat er in 2014 informatie was (o.a. afgeluisterde telefoongesprekken) er smokkels waren gepleegd waarvan het vermoeden bestaat dat de verdachte [belanghebbende] deze regelde en het onderzoek [onderzoek 2] ook opgestart is in 2014.
De datum van
11-09-2015zal in de berekening gebruikt worden als eindperiode zijnde de datum van aanhouding van de verdachte [belanghebbende].
Betalingen gesmokkelden
Uit onderzoek is vast komen te staan dat verdachte [belanghebbende] personen vanuit Italië, Hongarije en Oostenrijk naar overige West-Europese landen smokkelde.
De bedragen die de gesmokkelden dienden te betalen varieerden per land.

Smokkels vanuit Italië:

Vanuit Italië naar Duitsland of een ander West-Europees land betaalden de klanten (gesmokkelden) afhankelijk van de plek waar ze naar toe gebracht wilden worden een geldbedrag van
500 euro tot 700 euro per persoon afhankelijk van de plaats van bestemming.

Smokkels vanuit Oostenrijk (Wenen) en Hongarije (Boedapest):

Vanuit Oostenrijk en Hongarije betaalden de klanten (gesmokkelden) tussen de
400 en 1200 euroafhankelijk van of ze naar
Nederland, België, Duitsland en of Denemarkenwilden reizen. Ook was de periode van smokkelen van belang. In de beginperiode waren de prijzen lager dan aan het einde van de periode.
Resume:
Voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel worden de navolgende betalingen per persoon gehanteerd:
Landen
Euro per persoon
Gemiddeld bedrag WVV
Italie
500 en 700 euro
600 euro per persoon
Oostenrijk / Hongarije
400 en 1200 euro
800 euro per persoon
Aantal gesmokkelde personen:
Uit het onderzoek [onderzoek 1] is vastgesteld dat een groot aantal smokkels hebben plaatsgevonden vanuit bovengenoemde landen. Deze smokkels vonden plaats met gebruikmaking van personenauto’s en zogenoemde mini-busjes geschikt voor het vervoer van 8 personen. Omdat niet vast te stellen is bij elke smokkel die plaats heeft gevonden of er gebruik is gemaakt van een personenauto of een zogenoemd mini-busje is voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel een gemiddelde genomen
van het aantal personen per smokkel gedurende de onderzoeksperiode.
Vast is komen te staan dat in een
personenauto minimaal 3 gesmokkeldenvervoerd werden.
(
Uit diverse zaakdossiers en afgeluisterde telefoongesprekken bleek dat er in meerdere smokkels ook meer dan 3 personen in een personenauto zaten)
Vast is komen te staan dat in een
mini-bus minimaal 7 gesmokkeldenvervoerd werden.
(
Uit diverse zaakdossiers en afgeluisterde telefoongesprekken bleek dat er geregeld meer dan 7 personen gesmokkeld werden met name als er kinderen bij aanwezig waren)
Voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachte [belanghebbende] wordt per smokkel uitgegaan van een gemiddelde van
5 personen per smokkel.
Uit afgeluisterde telefoongesprekken en verklaringen van verdachten is naar voren gekomen dat er evenredig met zowel mini-busjes als met personenauto's personen gesmokkeld werden.
Resume:
Voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel worden de navolgende betalingen per smokkel gehanteerd:
Land(en)
Euro per smokkel
Totaal WVV
Italie
5x 600 euro
3000 euro per smokkel
Oostenrijk / Hongarije
5x 800 euro
4000 euro per smokkel
Kosten:
Uit het onderzoek [onderzoek 1] blijkt dat de verdachte [belanghebbende] ook kosten had met het smokkelen van de personen. Dit waren onder andere de kosten voor de chauffeurs, het transport en transportmiddel. Verder had hij kosten voor de persoon die er voor zorgde dat de personen ingeladen werden in de auto’s die gestuurd werden.

Inladen gesmokkelden vertreklocatie ("INLADER"):

Uit de opgemaakte zaakdossiers in het onderzoek [onderzoek 1] blijkt dat medeverdachte [A] voor het inladen van de auto's op de locatie (Italië, Hongarije) de navolgende vergoedingen ontving:
€ 250,00 tot € 300,00voor het inladen van een grote bus (mini-bus) (gemiddeld € 275,00)
€ 150,00 voor het inladen van een personenauto (gemiddeld € 150,00)
Voor de berekening van de kosten van de verdachte [belanghebbende] aan de medeverdachte [A] zal het gemiddelde bedrag per smokkel gehanteerd worden. Dit betreft een bedrag van
€ 212,50 per smokkel.
(€ 275,00 + € 150,00 :2 = € 212,50)
Deze kosten zuilen in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel worden meegenomen.
(…)
5.2
Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel:
Naar aanleiding van de feiten en omstandigheden genoemd in het einddossier van het onderzoek [onderzoek 1] , de telefoongesprekken, de verklaringen van verdachte(n) / getuige(n), ontvangen en verzonden moneytransfers, de legale inkomsten en overige bevindingen is het
zeer aannemelijk dat verdachte [belanghebbende] wederrechtelijk voordeel heeft gehad van mensensmokkel.
Voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt uitgegaan van het aantal gesmokkelde personen, de verdiensten van [belanghebbende] minus zijn gemaakte kosten over een periode van:
01-01-2014 tot 11-09-2015
Bovengenoemde periode wordt verdeeld in twee hoofdstukken. De periode dat hij smokkelde vanuit Italie en de periode dat hij smokkelde vanuit Oostenrijk/Hongarije.
PERIODE ITALIË
In de periode dat verdachte [belanghebbende] personen smokkelde vanuit Italië maakte hij gebruik van een aantal ronselaars die de voertuigen voor de verdachte [belanghebbende] op de locatie in Italië deden inladen.
Gedurende het onderzoek zijn twee van deze zogenoemde ronselaars gehoord en tevens zijn over deze periode een groot aantal telefoongesprekken tussen de diverse verdachten opgenomen en weergegeven.
De navolgende ronselaars werden tijdens het onderzoek [onderzoek 1] gehoord en hebben over het aantal smokkels vanuit Italië het navolgende verklaard:

[A]

Verdachte wordt op 17 december 2015 omstreeks 10.11 uur te München gehoord in Duitsland middels rechtshulpverzoek. Hij verklaarde onder andere dat:
-
Mijn taak was de mensen naar de auto's brengenhet geld in ontvangst nemen en naar [B] overmaken
- Hij
6 of 7 auto's geladen heeft voor [belanghebbende] in dat jaar
- Het kan zijn dat hij
voor [belanghebbende] tussen de 25 en 30 auto's geladen heeft voor de periode in Italië
Naar aanleiding van deze verklaring zal voor de berekening het gemiddelde aantal auto's (smokkels) in deze periode vanuit Italië gebruikt worden. Dit betreft het gemiddelde van 25 en 30 auto's. Dit is een
gemiddeld aantal auto's van 27 auto'sen voor de periode daarvoor
6 auto's. Dit betreft een totaal van auto's die
[A] geladen heeftvan 27 en 6 auto's.

Totaal: 33 auto's.

Naar aanleiding van bovenstaande is het aannemelijk dat de verdachte [belanghebbende] wederrechtelijk verkregen voordeel heeft gehad van de smokkel van
33 auto's vanuit Italië.
Het is aannemelijk dat gemiddeld per smokkel een bedrag werd betaald van
€ 3000,00.
Voor de periode Italië met als ronselaar [A] betreft dit een totaalbedrag van
33 x € 3000. Dit is een totaalbedrag van € 99.000.
De verdachte [belanghebbende] heeft ten behoeve van deze smokkels voor de periode Italië
kosten gemaaktzoals de betaling van de chauffeur en de ronselaar.

Kosten inlader / ronselaar:

Voor de berekening van de kosten van de verdachte [belanghebbende] aan de medeverdachte [A] zal het gemiddelde bedrag per smokkel gehanteerd worden. Dit betreft een bedrag van
€ 212,50 per smokkel. (€ 275,00 + € 150,00 :2 = € 212,50)

Dit betreft een bedrag van 33 x 212,50 = totaal € 7012.50

Kosten chauffeur:

Uit afgeluisterde telefoongesprekken en verklaringen van verdachte(n) blijkt dat de kosten voor de chauffeur een bedrag van tussen de 300 en 400 waren afhankelijk van de afstand die afgelegd diende te worden. Zo zat er een verschil tussen een rit vanuit Italië naar Duitsland of naar Denemarken.
Voor de berekening zal als gemiddelde bedrag aan kosten van de chauffeur een bedrag van
€ 350,00 gehanteerd worden.
Dit betreft voor de periode Italië een bedrag van 33x € 350,00 =totaal € 11.550.00.
Periode
Aantal smokkels
Opbrengst
Kosten chauffeur
Kosten ronselaar
WVV (excl regelaar)
Italië
33
€ 99.000,00
€ 11.550,00
€ 7.012,50
€ 80.437,50

Kosten regelaar:

Uit het onderzoek kwamen de kosten voor de regelaars [B] en [C] niet duidelijk naar voren. Deze regelaars regelden het transport. Deze regelaars regelden ook de betaling aan de chauffeurs zoals hierboven is omschreven. Wat de regelaars ontvingen dient als kosten in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel van [belanghebbende] te worden meegenomen. berekend.
Uit het onderzoek [onderzoek 1] komt duidelijk naar voren dat [belanghebbende] de persoon was die alles coördineerde en ook het grootste gedeelte van de opbrengst ontving. [Belanghebbende] was ook de persoon die de prijs bepaalde.
Gezien het feit dat de kosten aan de regelaars niet duidelijk naar voren is gekomen zal voor de berekening een bedrag van 1/3 deel van het wederrechtelijk verkregen voordeel als kosten worden meegenomen.
Dit betreft
1/3 deel van € 80.437,50 = 26.812,50 aan kosten voor de "regelaar".
Periode
Aantal smokkels
Opbrengsten
Kosten chauffeur
Kosten ronselaar
Kosten regelaar
WVV
Italië
33
€ 99.000,00
€ 11.550,00
€ 7.012,50
€ 26.812,50
€ 53.625,00
Naar aanleiding van bovenstaande is het aannemelijk dat de verdachte [belanghebbende] voor de periode Italië een
wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten van € 53.625,00
PERIODE OOSTENRIJK / HONGARIJE
In de periode dat verdachte [belanghebbende] personen smokkelde vanuit Oostenrijk en Hongarije maakte hij gebruik van een aantal ronselaars die de voertuigen voor de verdachte [belanghebbende op de locatie in Oostenrijk deden inladen.
Gedurende het onderzoek zijn een aantal van deze zogenoemde ronselaars gehoord en tevens zijn over deze periode een groot aantal telefoongesprekken tussen de diverse verdachten opgenomen en weergegeven.
De navolgende ronselaars werden tijdens het onderzoek [onderzoek 1] gehoord en hebben over het aantal smokkels vanuit Oostenrijk het navolgende verklaard:

[C]

Verdachte wordt op woensdag
07 oktober 2015, omstreeks 10.55 uurgehoord. Hij verklaarde onder andere dat:
Opmerking tijdens verhoor:
Op 26 augustus 2015 omstreeks 05.25 uur heeft een controle plaatsgevonden te Venlo. Hierbij werd een auto gecontroleerd met het kenteken (…). In deze auto zaten 4 volwassen Syrische illegalen. Bij controle bleek dat jij de huurder van deze auto was en [D] was de bestuurder van deze auto.
V: Wat kun je ons hierover vertellen.
A: Ik kan mij herinneren dat deze rit gemaakt is
in opdracht van [belanghebbende]. De chauffeur was om 3 uur s' nachts aangekomen in Venlo. De chauffeur heeft mij gebeld dat hij een controle had gehad. Na deze controle is hij met passagiers terug naar Duitsland gereden. Hij heeft toen deze mensen gebracht naar het centraal station te Mönchengladbach.
Ik weet niet wat deze mensen aan [belanghebbende] hebben betaald. [Belanghebbende] heeft € 300 aan de chauffeur gegeven voor de onkosten voor onderweg zoals benzine. De chauffeur zelf heeft hier ongeveer € 100 aan deze rit overgehouden. Ikzelf heb hem nog
€ 300,- gegeven in [woonplaats] waar ik woonachtig ben. De chauffeur had de mensen volgens mij opgehaald in Wenen Oostenrijk.
De verdiensten van [belanghebbende] zijn mij niet bekend. De auto waarmee gereden werd was door mij gehuurd. Deze auto had ik voor één of twee weken gehuurd en deze heeft in die periode ongeveer 2 tot 3 van dit soort ritten gemaakt.
De personen die vervoerd werden waren illegale mensen van Syrische afkomst. Ondanks dat er verschillende nationaliteiten in
[Hotel 1] zaten in Hongarijehebben wij hoofdzakelijk Syrische mensen vervoerd. Dit had ermee te maken dat Syrische mensen eerlijk zijn en betrouwbaar.
V: Met deze smokkel activiteiten is geld verdiend kunt u een inschatting maken hoeveel dit geweest is en waar dat geld op dit moment is.
A: Een groot deel van het geld is nog bij [belanghebbende]. Ik denk dat ik over de gehele periode in Hongarije ongeveer € 15.000,- verdiend heb. Er ging een groot deel op aan de huur van auto's, betaling van de chauffeurs, hotelkosten, aanschaf van auto's en het verblijf in Hongarije.
U kunt zich voorstellen dat ik ongeveer 250 illegale mensen vervoerd heb. Gemiddeld hield ik per auto van 4 personen € 300,- over.
Dat wil zeggen 250 gedeeld door 4 is ongeveer 63 dit is ongeveer € 18.000 tot € 19.000 euro wat ik gekregen heb. Met aftrek van de kosten bleef ongeveer € 15.000.- over. Hiervan moet ik nog € 10.000 krijgen van [belanghebbende].
V: Wat kun je zeggen over de inkomsten, door de smokkel van [belanghebbende] in periode dat hij in Hongarije was.
A:
Bij de onderhandelingen tussen de illegale vluchtelingen en [belanghebbende] was ik nooit aanwezig. Ik kan dus moeilijk zeggen wat hij heeft verdiend aan deze smokkelzaken.Hij heeft natuurlijk ook zijn onkosten gehad maar ik denk dat hij meer verdiend heeft dan ik maar ik zou geen inschatting kunnen maken. Ik weet dat [belanghebbende] zijn geld bewaarde bij zijn schoonmoeder en dat [E] zijn neef het geld kwam halen in Hongarije. Over hoeveel geld het ging is nooit gesproken.
[E] Heeft ook een tijdje voor het [Hotel 1] zelf het geld geïnd van de illegale vluchtelingen. Vervolgens heeft hij gezorgd dat deze mensen vervoerd werden naar landen in West Europa.
Voor de berekening wordt uitgegaan van de
63 smokkelswaarover [C] verklaard. [C] verklaard dat hij ongeveer
250 personen gesmokkeldheeft en deelt het bedrag door 4 in verband met het aantal passagiers van 4 personen in een auto. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat er ook personenauto's gebruikt werden die meer passagiers konden vervoeren. Gezien bovenstaande zal
voor de berekening uitgegaan worden van een gemiddelde van 5 personen per auto. Het betreft dan in dit geval een aantal auto's (smokkels) van 50.

[E]

O: Het valt op dat jij bij iedere smokkel aanwezig bent. Als dat niet nodig zou zijn dan is dat wel vreemd.
A: Hij zei mij dat ik kon gaan reizen. Ik zou daar op mijn broer wachten. Hij vroeg mij toen dingen voor hem te doen en dan zou hij mij betalen.
V.
Bij het inladen of betalen van hoeveel auto's ben jij betrokken geweest?
A: ongeveer 5 auto's. Het waren er 6 maar 1 was kapot gegaan. Nee....wacht even (denkt na).
Het waren er 6. De planning was meer dan 6.
[Belanghebbende] stelde mij van te voren steeds in kennis.
V: Hoeveel personen zijn dat geweest?
A: 2 x 7 en 4 x 4, dan is het dus 30 personen. Ik weet niet waar deze naar toe gingen
V: Welke periode is dat geweest?
A: Over de 4 dagen dat ik daar zat
V: Maar de bedragen die jij kreeg waren toch veel hoger? Bijvoorbeeld die 4 personen naar Venlo, die moesten 750 euro per persoon betalen.
A: Ik zei misschien 750 euro.
V: Wat waren jou taken toen jij in Boedapest was die 4 dagen?
A:1 x heb ik een chauffeur verteld waar hij naar toe moest, dat was Venlo, ik moest geld aan de chauffeurs geven, geld in ontvangst nemen van [F] , [belanghebbende] vroeg duizenden dingen aan mij, het geld mee nemen naar Nederland. Eén keer is iemand bij mij geweest in [Hotel 2] , een chauffeur, om zich op te frissen. Ik bracht geen chauffeurs naar [Hotel 1] . Ik ben ook met een chauffeur naar de garage geweest om de auto te laten maken in Boedapest, ik ben ook met een chauffeur naar western Union geweest om geld over te maken naar [C] maar dat is niet gelukt.
Voor de berekening wordt uitgegaan van de
6 auto's (smokkels)waarover [E] verklaard.
Naar aanleiding van deze verklaringen zal voor de berekening het aantal auto's (smokkels) gehanteerd worden waarover [C] en [E] hebben verklaard.
Het betreft hier een totaal van 50 + 6 auto's zijnde 56 auto's.

Totaal: 56 auto's.

Naar aanleiding van bovenstaande is het aannemelijk dat de verdachte [belanghebbende] wederrechtelijk verkregen voordeel heeft gehad van de smokkel van
56 auto's vanuit Oostenrijk / Hongarije.
Het is aannemelijk dat gemiddeld per smokkel een bedrag werd betaald van € 4000,00.
Voor de periode Oostenrijk / Hongarije met als ronselaars [C] en [E] betreft dit een totaalbedrag van 56 x € 4000. Dit is een totaalbedrag van € 224.000.
De verdachte [belanghebbende] heeft ten behoeve van deze smokkels
kosten gemaaktzoals de betaling van de chauffeur en de ronselaar.

Kosten inlader / ronselaar:

Voor de berekening van de kosten van de verdachte [belanghebbende] aan de medeverdachte [C] en [E] zal het gemiddelde bedrag per smokkel gehanteerd worden. Dit betreft een bedrag van
€ 212,50 per smokkel. (€ 275,00 + € 150,00 :2 = € 212,50)

Dit betreft een bedrag van 56 x 212,50 = totaal € 11.900.00

Kosten chauffeur:

Uit afgeluisterde telefoongesprekken en verklaringen van verdachte(n) blijkt dat de kosten voor de chauffeur een bedrag van tussen de 300 en 400 waren afhankelijk van de afstand die afgelegd diende te worden. Zo zat er een verschil tussen een rit vanuit Hongarije/Oostenrijk naar Duitsland of naar een ander land zoals Nederland of Denemarken.
Voor de berekening zal als gemiddelde bedrag aan kosten van de chauffeur een bedrag van
€ 350,00 gehanteerd worden. Dit betreft voor de periode Oostenrijk / Hongarije een bedrag van 56x € 350,00 =totaal € 19.600,00.
Periode
Aantal
Opbrengst
Kosten chauffeur
Kosten ronselaar
WVV (excl regelaar)
Oostenrijk / Hongarije
56
€ 224.000,00
€ 19.600,00
€ 11.900,00
€ 192.500,00

Kosten regelaar:

Uit het onderzoek kwamen de kosten voor de regelaars [C] en [E] niet duidelijk naar voren. Deze regelaars regelden het transport. Deze regelaars regelden ook de betaling aan de chauffeurs zoals hierboven is omschreven. Wat de regelaars na betaling aan de chauffeurs overhielden dienen als kosten te worden berekend.
Uit het onderzoek [onderzoek 1] kwam wel duidelijk naar voren dat [belanghebbende] de persoon was die alles coördineerde en ook het grootste gedeelte van de opbrengst ontving. [Belanghebbende] was ook de persoon die de prijs bepaalde.
Gezien het feit dat de kosten aan de regelaars niet duidelijk naar voren is gekomen zal voor de berekening een bedrag van 1/3 deel van het wederrechtelijk verkregen voordeel als kosten worden meegenomen.
Dit betreft
1/3 deel van € 192.500,00 = € 64.166,67 aan kosten voor de "regelaar".
Periode
Aantal
Opbrengsten
Kosten chauffeur
Kosten ronselaar
Kosten regelaar
WVV
Oostenrijk Hongarije
56
€ 224.000,00
€ 19.600,00
€ 11.900,00
€ 64.166,67
€ 128.333,33
Naar aanleiding van bovenstaande is het aannemelijk dat de verdachte [belanghebbende] voor de periode Oostenrijk / Hongarije een
wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten van € 128.333,33
(…)
VERKLARINGEN VERDACHTEN
[Belanghebbende]
Op 12 september 2015 omstreeks 10.30 uur verklaarde verdachte [belanghebbende] onder andere dat:
• Hij denkt bemiddeld te hebben bij de
smokkel van 150 tot 200 mensen
(…)
5.3
Recapitulatie wederrechtelijk verkregen voordeel
Op grond van het vorenstaande wordt gesteld, dat verdachte [belanghebbende] een wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen van
€ 181.958,33
(…)
7 Samenvatting / Conclusie
(…)
Uit de afgeluisterde telefoongesprekken blijkt dat de verdachte [belanghebbende] dit puur uit geldelijk gewin deed en hij hiermee geld verdiende. Binnen het onderzoek [onderzoek 1] zijn veel vermoedelijke smokkels naar voren gekomen maar de mogelijkheid bestaat dat dit alleen de smokkels zijn die het onderzoeksteam [onderzoek 1] wel mee kreeg via de afgeluisterde telefoongesprekken. De mogelijkheid bestaat dat er ook meer smokkels hebben plaatsgevonden ook buiten de onderzoeksperiode.”
2.4.
Het Openbaar Ministerie heeft op verzoek van de Inspecteur van 31 maart 2016 een afschrift van het rapport WVV aan de Inspecteur verstrekt.
2.5.
Op basis van het rapport WVV heeft de Inspecteur geconcludeerd dat belanghebbende in de periode van 1 januari 2014 tot en met 11 september 2015 inkomsten moet hebben genoten tot een totaalbedrag van € 181.958,33. Hij heeft een bedrag van € 109.175 aan het jaar 2014 toegerekend en een bedrag van € 72.783 aan het jaar 2015. De Inspecteur heeft deze inkomsten gekwalificeerd als resultaat uit overige werkzaamheden.
2.6.
Op respectievelijk 6 december 2017 en 6 januari 2018 heeft de Inspecteur de ambtshalve aanslagen IB/PVV en Zvw voor de jaren 2014 en 2015 vastgesteld met ter zake van de IB/PVV voor beide jaren een vergrijpboete van 50%.
2.7.1.
Bij vonnis van de Rechtbank Overijssel van 20 februari 2018 is belanghebbende onder meer voor het plegen van mensensmokkel veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaren.
2.7.2.
Bij beslissing van de Rechtbank Overijssel van eveneens 20 februari 2018 is belanghebbende verplicht tot voldoening van een bedrag van € 181.958,33 ter zake van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
2.7.3.
In hoger beroep heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bij arrest van 13 oktober 2020 belanghebbende eveneens voor het plegen van mensensmokkel veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren en zes maanden en het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 107.208,33.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft geoordeeld:

I. zijn de aanslagen tot de juiste bedragen vastgesteld?
4.1.
Niet in geschil is dat belanghebbende, na door de inspecteur te zijn uitgenodigd, herinnerd en aangemaand, geen aangiften IB/PVV over de jaren 2014 en 2015 heeft gedaan. Belanghebbende heeft dus niet de vereiste aangifte gedaan. Daarom wordt de bewijslast omgekeerd en verzwaard. Dit betekent dat belanghebbende moet doen blijken, dat wil zeggen overtuigend moet aantonen, dat en in hoeverre de aanslagen onjuist zijn.[3]
4.2.
De omkering en verzwaring van de bewijslast neemt niet weg dat de inspecteur de aanslagen moet baseren op een redelijke (niet-willekeurige) schatting.[4] Voor de beoordeling of de schatting redelijk is, dient mede in aanmerking te worden genomen in hoeverre de inspecteur beschikt over gegevens voor het opleggen van een aanslag en in hoeverre ervan mag worden uitgegaan dat de belastingplichtige in staat is opening van zaken te geven.[5] Daarvan uitgaande zal de inspecteur op basis van de feiten en omstandigheden van het geval aanknopingspunten dienen te verschaffen waaruit is af te leiden dat zijn berekening of schatting van de aanslag niet onredelijk en dus niet willekeurig is.[6] Indien de hoogte van de schatting wordt betwist, komt de belastingrechter de bevoegdheid toe de schatting op redelijkheid te toetsen en zo nodig door een eigen in goede justitie opgemaakte schatting te vervangen.[7] De rechtbank zal daarom eerst de schatting van de inspecteur beoordelen.
4.3.
De inspecteur heeft de schatting van het resultaat in 2014 en 2015 gebaseerd op de in het rapport wvv opgestelde berekeningen. Deze berekeningen zijn tot stand gekomen door te werken met gemiddelde opbrengsten per persoon en met een gemiddeld aantal personen per smokkel. Bij die berekeningen heeft de inspecteur ook rekening gehouden met mogelijk gemaakte kosten.
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat dat belanghebbende in 2014 en 2015 betrokken is geweest bij mensensmokkel. Gelet op de veroordelende uitspraken in de strafzaak en de beslissingen omtrent het ontnemingsvoordeel, acht de rechtbank aannemelijk, dat die mensensmokkel tot positieve resultaten heeft geleid. De afgeluisterde gesprekken en de afgelegde verklaringen van de verschillende betrokkenen in de strafzaak ondersteunen dit oordeel. De inspecteur heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende aanknopingspunten verschaft voor deze schatting. De schatting is verder naar het oordeel van de rechtbank eerder te laag dan te hoog omdat de inspecteur ondanks het voorschrift in artikel 3.14, lid 1 onder d, van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001), bij het opleggen van de aanslagen rekening heeft gehouden met een schatting van de kosten die belanghebbende heeft gemaakt.
4.5.
Op belanghebbende rust vervolgens de last te doen blijken dat het door de inspecteur geschatte inkomen onjuist is. Belanghebbende heeft daartoe – verkort weergegeven – aangevoerd dat:
- hij bij één feit in de strafzaak is vrijgesproken van het zich hebben laten betalen;
- hij in de strafzaak ‘slechts’ is veroordeeld ter zake van het zich hebben laten betalen van maximaal 56 personen;
- het hof in de strafzaak tot een lagere schatting is gekomen dan volgt uit het rapport wvv;
- de berekening in het rapport wvv dient te worden verlaagd omdat belanghebbende een gemiddelde van drie personen per smokkel en een gemiddelde opbrengst van € 500 per gesmokkeld persoon, ongeacht het land van vertrek hanteert, 10% van de bedragen uiteindelijk niet wordt geïnd en belanghebbende rekening houdt met brandstofkosten bij het bepalen van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- in 2015 beslag is gelegd op een bedrag aan contanten, waardoor dit bedrag als negatief inkomen moet worden aangemerkt.
4.6.
Belanghebbende is, met wat hij heeft aangevoerd, naar het oordeel van de rechtbank niet erin geslaagd om te doen blijken dat het belastbare inkomen uit werk en woning tot een te hoog bedrag is vastgesteld.
4.6.1.
De rechtbank stelt voorop dat de belastingrechter niet gebonden is aan de feitenvaststelling door een strafrechter in een tegen belanghebbende gevoerde strafzaak ter zake van hetzelfde feitencomplex, noch aan enig oordeel van de strafrechter in die strafzaak.[8] De belastingrechter dient zelfstandig een oordeel over het fiscale geschil te vormen. De omstandigheden dat de rechtbank en het hof in de strafzaak bij het eerste feit hebben geoordeeld dat niet bewezen is dat belanghebbende zich heeft laten betalen en dat het vonnis ziet op maximaal 56 personen betekent daarom niet dat de belastingrechter hier niet van kan afwijken. De rechtbank weegt daar nog bij mee dat de rechtbank en het hof in de strafzaak ten aanzien van alle overige feiten tot bewezenverklaring zijn gekomen dat belanghebbende zich heeft laten betalen en dat belanghebbende heeft bekend betrokken te zijn geweest bij de smokkel van tussen de 150 en 200 personen. De rechtbank acht aannemelijk dat hij zich hiervoor heeft laten betalen.
De omstandigheid dat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in de ontnemingsprocedure tot een lagere schatting van het voordeel is gekomen, brengt nog niet mee dat belanghebbende daarmee heeft doen blijken dat de schatting van de inkomsten door de inspecteur te hoog is.[9]
4.6.2.
De herberekening van belanghebbende baat hem voor het overige ook niet, omdat de herberekening en de daarmee verband houdende stellingnames niet zijn onderbouwd met objectief verifieerbare gegevens. Ook de stelling dat de inspecteur geen of onvoldoende rekening heeft gehouden met gemaakte kosten, slaagt niet. Belanghebbende is ook in hoger beroep door de strafkamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden veroordeeld voor mensensmokkel. Wanneer deze veroordeling onherroepelijk is geworden, staat artikel 3.14, lid 1, letter d Wet IB 2001 aan aftrek van deze kosten in de weg. Verder volgt uit het rapport wvv, waar de inspecteur de schatting op heeft gebaseerd, dat met de gemaakte kosten rekening is gehouden. Tot slot wordt in het rapport wvv gemotiveerd aangegeven waarom ten aanzien van bepaalde kosten géén rekening is gehouden bij het berekenen van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
4.6.3.
Wat belanghebbende heeft aangevoerd met betrekking tot negatief inkomen als gevolg van de beslaglegging in 2015 leidt ten slotte evenmin tot het oordeel dat het inkomen te hoog is vastgesteld. In 2015 stond de ontnemingsvordering namelijk nog niet onherroepelijk vast. Daarom kan de beslaglegging in 2015 niet worden gezien als een betaling op die vordering en vormt dit bedrag in het jaar 2015 geen negatief inkomen.
4.7.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2014 en 2015 terecht en tot de juiste bedragen zijn vastgesteld door de inspecteur.
4.8.
Omdat de rechtbank tot het oordeel is gekomen dat het belastbare inkomen uit werk en woning bij de aanslagen IB/PVV niet te hoog is vastgesteld, betekent dit dat ook de bijdrage-inkomens voor de aanslagen Zvw over 2014 en 2015 niet te hoog zijn vastgesteld. Belanghebbende heeft tegen deze aanslagen geen zelfstandige gronden aangevoerd. Het beroep tegen die aanslagen is daarom in zoverre eveneens ongegrond.
4.9.
De beroepen worden geacht mede betrekking te hebben op de beschikkingen belastingrente. Belanghebbende heeft tegen deze beschikkingen geen zelfstandige gronden aangevoerd. Het is de rechtbank overigens ook niet gebleken dat de bepalingen met betrekking tot de belastingrente onjuist zijn toegepast.
II. Zijn de vergrijpboetes tot het juiste bedrag vastgesteld?
4.10.
Op grond van artikel 67d, lid 1, AWR kan de inspecteur een boete van ten hoogste 100% opleggen indien het aan opzet van de belastingplichtige is te wijten dat met betrekking tot een belasting die bij wege van aanslag wordt geheven de aangifte niet, dan wel onjuist of onvolledig is gedaan. Paragraaf 25, lid 3 van het Besluit Bestuurlijke Boete Belastingdienst (hierna: BBBB) bepaalt dat de inspecteur bij opzet een vergrijpboete kan opleggen van 50%. In dit geval heeft de inspecteur voor de jaren 2014 en 2015 vergrijpboetes van € 24.830 respectievelijk € 14.177 (50% van de verschuldigde belasting) opgelegd. De inspecteur acht deze boetes passend en geboden. De inspecteur draagt de bewijslast dat sprake is van (voorwaardelijk) opzet.
4.11.
Onder opzet wordt verstaan het willens en wetens handelen. De ondergrens van opzet wordt gevormd door voorwaardelijke opzet. Van voorwaardelijke opzet is sprake als iemand bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het beboetbare feit zich zal voordoen. De rechtbank acht aannemelijk dat belanghebbende in 2014 en 2015 geen aangifte IB/PVV heeft gedaan om zijn inkomsten uit mensensmokkel te verzwijgen en daarover geen belasting te hoeven betalen. Naar het oordeel van de rechtbank is aannemelijk dat belanghebbende dat met opzet heeft gedaan, mede vanwege het illegale karakter van de activiteiten. Hij heeft daarom willens en wetens geen aangifte over deze jaren gedaan. De boetes zijn daarom terecht opgelegd.
4.12.
Vervolgens moet de rechtbank beoordelen of de opgelegde vergrijpboetes passend en geboden zijn. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 18 januari 2008[10] overwogen dat bij de beoordeling of een boete passend en geboden is, rekening kan worden gehouden met de omstandigheid dat de boetegrondslag is vastgesteld met omkering van de bewijslast. De rechtbank ziet aanleiding om de opgelegde boetes te matigen met 20% omdat de hoogte van de verschuldigde belastingbedragen voor de IB/PVV voor de jaren 2014 en 2015 is komen vast te staan met toepassing van omkering van de bewijslast en de daarbij gehanteerde schattingen uit het rapport wvv.
4.13.
In de overige door belanghebbende aangevoerde omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding tot matiging van de boete. De rechtbank vat het betoog van belanghebbende ter zitting op als een beroep op slechte financiële omstandigheden. Hoewel dit een reden zou kunnen zijn om de boete te matigen, heeft belanghebbende het betoog niet verder onderbouwd en gespecificeerd, waardoor de financiële situatie van belanghebbende niet te toetsen is. De rechtbank ziet ook in het niet kunnen verrekenen van het ontnomen wederrechtelijk verkregen voordeel met de positieve resultaten over de jaren 2014 en 2015 geen aanleiding tot matiging van de boete. Ook op dit punt heeft belanghebbende te weinig inzicht gegeven in zijn inkomen en vermogen over die jaren. De rechtbank matigt de vergrijpboetes naar boetes van € 19.864 respectievelijk € 11.341 en acht deze boetes passend en geboden.
4.14.
De duur van de procedures vormt voor de rechtbank aanleiding de boetes ambtshalve verder te matigen, omdat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank acht het aannemelijk dat belanghebbende van het voornemen tot het opleggen van de boeten voor het eerst in kennis is gesteld op 6 december 2017 (2014) respectievelijk 6 januari 2018 (2015) door ontvangst van de aanslagen. Tussen deze data en de datum van de uitspraak van de rechtbank (9 juli 2021) is een periode van ongeveer drie jaren en zeven respectievelijk acht maanden verstreken. Daarmee is de redelijke termijn met een jaar en zeven respectievelijk acht maanden is overschreden. Dit geeft aanleiding tot verdere matiging van de boetes met 15%. De boetes over de jaren 2014 en 2015 worden daarmee verder gematigd tot boetes van € 16.884 respectievelijk € 9.640.
Immateriële schadevergoeding
4.15.
Belanghebbende heeft een verzoek gedaan om toekenning van immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Tussen partijen is niet in geschil dat de bezwaarschriften op 4 januari 2018 door de inspecteur zijn ontvangen. De uitspraak van de rechtbank wordt op 9 juli 2021 gedaan en dus afgerond 43 maanden na indiening van het bezwaarschrift. De redelijke termijn die staat voor de behandeling van bezwaar en beroep is als uitgangspunt 24 maanden, waarvan 6 maanden voor bezwaar en 18 maanden voor beroep. Nu er geen reden is om van dit uitgangspunt af te wijken, bedraagt de overschrijding van de redelijke termijn 19 maanden.
4.16.
De vergoeding bedraagt € 500 per half jaar termijnoverschrijding. Belanghebbende heeft dan recht op een vergoeding van immateriële schade van 4 x € 500 = € 2.000. Voor de verdeling van de schadevergoeding tussen de inspecteur (bezwaarfase) en de minister (beroepsfase) geldt het volgende. De bezwaarfase is geëindigd met het op de voorgeschreven wijze bekendmaken van de uitspraken op bezwaar op 17 augustus 2018. In de bezwaarfase betrof de overschrijding van de redelijke termijn afgerond 2 maanden en de overige 17 maanden komen voor rekening van de minister. De inspecteur dient daarom 2/19e deel van € 2.000 te betalen (€ 210,53) en de minister 17/19e deel (€ 1.789,47).
(…)
[3] Artikel 27e AWR.
[4] Hoge Raad 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7184.
[5] Hoge Raad 15 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BN6324.
[6] Hoge Raad 17 augustus 2018, ECLI:NL:HR:2018:1311.
[7] Hoge Raad 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AO9047.
[8] Vgl. Hoge Raad 2 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:958.
[9] Hoge Raad 27 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW4122.
[10] Hoge Raad 18 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC1962.”
Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen
4.1.
In hoger beroep is in geschil of de aanslagen IB/PVV en Zvw voor de jaren 2014 en 2015 tot de juiste bedragen zijn vastgesteld. Verder is in geschil of de Inspecteur terecht vergrijpboetes heeft opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vermindering van de aanslagen IB/PVV naar een bedrag van € 67.034 (2014) en € 28.578 (2015), dienovereenkomstige vermindering van de aanslag Zvw 2015 en vernietiging van de vergrijpboetes.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
Vereiste aangifte
5.1.
Op grond van artikel 8, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) is ieder die is uitgenodigd tot het doen van aangifte, gehouden aangifte te doen. Wanneer deze aangifteverplichting door een belastingplichtige niet wordt nagekomen, ook niet na hieraan te zijn herinnerd en daartoe te zijn aangemaand, is de vereiste aangifte niet gedaan en wordt op grond van artikel 27e, lid 1, AWR in samenhang met artikel 27h AWR de bewijslast omgekeerd en verzwaard. Op de belastingplichtige rust dan de last om te doen blijken, dat wil zeggen overtuigend aan te tonen, dat de uitspraak op bezwaar onjuist is.
5.2.
Niet in geschil is dat belanghebbende, na te zijn uitgenodigd, herinnerd en aangemaand, geen aangiften IB/PVV 2014 en 2015 heeft ingediend. Feiten en omstandigheden op grond waarvan dit belanghebbende niet kan worden aangerekend, zijn gesteld noch gebleken. Dit heeft tot gevolg dat belanghebbende voor de jaren 2014 en 2015 de vereiste aangiften niet heeft gedaan en dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard.
Redelijke schatting
5.3.
De omkering en verzwaring van de bewijslast laat onverlet dat de aanslagen niet naar willekeur vastgesteld mogen worden, maar moeten berusten op een redelijke schatting. In dat kader rust op de inspecteur de taak zijn schatting van het inkomen zodanig met feitelijke stellingen te onderbouwen dat die schatting de redelijkheidstoets kan doorstaan (HR 27 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV0401, BNB 2006/134). Wanneer de inspecteur daarin slaagt, ligt het vervolgens op de weg van de belastingplichtige, voor zover hij de juistheid van de schatting betwist, daarvoor het verzwaarde (tegen)bewijs te leveren (HR 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7184, BNB 2013/181).
5.4.
Met de Rechtbank is het Hof van oordeel dat de aanslagen berusten op een redelijke schatting. Niet in geschil is dat belanghebbende zich schuldig heeft gemaakt aan mensensmokkel en uit die activiteit inkomen heeft genoten. De Inspecteur heeft zijn schatting gebaseerd op de berekeningen van de Koninklijke Marchaussee in het rapport WVV. Uit het rapport WVV volgt een voordeel van in totaal € 181.958,33. Van dit bedrag heeft de Inspecteur 60% aan het jaar 2014 toegerekend en 40% aan het jaar 2015. Het in het rapport WVV in aanmerking genomen aantal smokkels acht het Hof als schatting niet onredelijk en is voldoende onderbouwd. Bovendien is in het rapport WVV uitgegaan van gemiddelde opbrengsten en is rekening gehouden met verschillende soorten kosten. De door de Inspecteur gehanteerde uitgangspunten van de schatting zijn dus niet willekeurig. Het Hof volgt de Inspecteur in zijn standpunt dat de inkomsten die belanghebbende in de onderhavige jaren heeft genoten uit mensensmokkel voor hem belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden vormen.
5.5.
Belanghebbende heeft evenals in beroep gesteld dat de schatting van de Inspecteur niet redelijk is, omdat belanghebbende in hoger beroep door de strafkamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in de ontnemingszaak is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 107.208,33.
5.6.1.
De Hoge Raad heeft op 27 april 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BW4122, BNB 2012/193) met betrekking tot de redelijke schatting en de beslissing van de strafrechter in een ontnemingsprocedure het volgende geoordeeld:
“3.4. Het middel faalt. Indien een aanslag berust op een ambtshalve verrichte vaststelling van het inkomen door de inspecteur, dient deze vaststelling in verband met het verbod van willekeur te berusten op een redelijke schatting (vgl. HR 22 april 2005, nr. 38693, LJN AO9047, BNB 2005/339). Geen rechtsregel verplichtte de Inspecteur ertoe zich bij zijn schatting aan te sluiten bij het oordeel van de rechter in de ontnemingsprocedure. De omstandigheid dat de rechter in de ontnemingsprocedure tot een bepaalde schatting van het voordeel is gekomen, brengt voorts nog niet mee dat belanghebbende daarmee heeft doen blijken dat de schatting van de inkomsten op een hoger bedrag onjuist is.”
5.6.2.
Het Hof is met de Rechtbank van oordeel dat de beslissing van de strafkamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in de ontnemingsprocedure geen aanleiding geeft om de onderhavige aanslagen te verminderen. De beslissing in de ontnemingsprocedure brengt niet mee dat de schatting van de Inspecteur onredelijk is. Bovendien is in 2020 de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel onherroepelijk komen vast te staan en heeft de Inspecteur reeds vóór 6 december 2017 een schatting van het inkomen gemaakt. Met deze stelling heeft belanghebbende evenmin doen blijken dat de schatting van de inkomsten door de Inspecteur te hoog is.
5.7.1.
Belanghebbende heeft in hoger beroep betoogd dat het in 2015 gelegde beslag door het Openbaar Ministerie in 2015 als negatief inkomen moet worden aangemerkt.
5.7.2.
Dit betoog faalt. Op grond van artikel 3.14, lid 3, letter a, van de Wet Inkomstenbelasting 2001 komt de voldoening aan de Staat van wederrechtelijk verkregen voordeel voor aftrek in aanmerking op het moment van overdracht van de in beslag genomen voorwerpen. Vast staat dat een dergelijke overdracht in 2015 nog niet heeft plaatsgevonden en dat het wederrechtelijk verkregen voordeel in 2020 onherroepelijk is komen vast te staan. Om die reden kan in het jaar 2015 geen bedrag ten laste van het inkomen worden gebracht.
Vergrijpboetes
5.8.1.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende op basis van artikel 67d, lid 1, AWR boetes opgelegd van respectievelijk € 24.830 (2014) en € 14.177 (2015), zijnde 50% van de verschuldigde belasting. De Inspecteur heeft gesteld dat het aan opzet te wijten is dat belanghebbende geen aangiften heeft gedaan.
5.8.2.
Op grond van artikel 67d, lid 1, AWR kan de inspecteur een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste 100 percent van de in het tweede lid van dat artikel omschreven grondslag voor de boete, indien het aan opzet van de belastingplichtige is te wijten dat met betrekking tot een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven, de aangifte niet, dan wel onjuist of onvolledig is gedaan.
5.8.3.
Belanghebbende heeft voor de jaren 2014 en 2015 geen aangiften IB/PVV ingediend. Gelet op de bevindingen van het strafrechtelijk onderzoek zoals neergelegd in het rapport WVV en de veroordelingen en ontnemingen door de strafrechter acht het Hof overtuigend aangetoond dat belanghebbende in de onderhavige jaren aanzienlijke inkomsten uit mensensmokkel heeft genoten en dat hij opzettelijk geen aangiften IB/PVV heeft ingediend teneinde deze inkomsten te verzwijgen. Belanghebbende heeft in hoger beroep geen afzonderlijke klachten aangevoerd tegen de boetes zoals die door de Rechtbank zijn verminderd. Feiten en omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat sprake is van een wanverhouding tussen de hoogte van de boetes en het beboetbare feit, zijn het Hof ook overigens niet gebleken. Het Hof acht de boetes passend en, uit het oogpunt van normhandhaving, geboden.
Belastingrente
5.9.
Belanghebbende heeft in hoger beroep geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Dat in strijd met de wet belastingrente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken.
Proceskosten
Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door W.M.G. Visser, H.A.J. Kroon en R.A. Bosman, in tegenwoordigheid van de griffier N. Veenstra. De beslissing is op 14 juni 2022 in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.