3.2.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. a) Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Deze relatie is in februari 2018 verbroken. Partijen hebben geen samenlevingsovereenkomst gesloten.
b) Partijen hebben op 14 juli 2014 een schuldbekentenis ondertekend (prod. 1 dagvaarding rechtbank). In die schuldbekentenis is het volgende opgenomen:
“De schuldenaar (hof: de man) verklaart wegens ter leen ontvangen gelden verschuldigd te zijn aan de schuldeiser een som van zesendertigduizend euro (€ 36.000,-)
Ter zake van deze geldlening zijn ondergetekenden het navolgende overeengekomen:
Over de schuldig erkende som, of het restant daarvan, is een rente verschuldigd van ----- % per jaar, ingaande op 01-05-2014 en jaarlijks te voldoen op 01-01 voor het eerst op 01-01-2015 over het alsdan verstreken tijdvak en zo vervolgens.
Indien de schuldenaar aan al zijn bij deze akte op zich genomen verplichtingen voldoet en er zich geen der hierna te noemen gevallen voordoen die de dadelijke opeisbaarheid van de geleende gelden medebrengen, is de lening ten alle tijden opeisbaar mits inachtnemende een opzegtermijn van een jaar.
De geleende gelden dienen te worden afgelost bij verkoop van het pand
[adres] te [plaats].
De geleende gelden kunnen te allen tijde, zonder ingebrekestelling of andere formaliteit worden opgeëist, indien schuldenaar (…) enig ander bij deze akte gemaakt beding niet nakomt.
(…)
Alle kosten waartoe deze geldlening aanleiding geeft, of in de toekomst aanleiding geven zal, daaronder begrepen die, welke de schuldenaar nodig zal oordelen te maken tot behoud en ter uitvoering van zijn rechten, komen ten laste van de schuldenaar. (…)”
c) Tijdens de affectieve relatie heeft de man verbouwingswerkzaamheden verricht in de (eerste en ook de latere) woning van de vrouw. Het gaat om de renovatie van een tegelvloer (eerste woning), badkamer en toilet (latere woning).
d) De man had een vakantiehuisje in eigendom. De koopprijs hiervan bedroeg € 51.000,--. Daarvan betaalde de man € 15.000,-- uit eigen middelen en € 36.000,-- met de door vrouw verstrekte geldlening. Tijdens de affectieve relatie van partijen maakte ook de vrouw gebruik van dit huisje en deelde zij in de huuropbrengsten van het vakantiehuisje.
e) De man heeft op 10 januari 2019 € 6.000,-- afgelost op de geldlening (prod. 5 bij dagvaarding rechtbank).
De procedure bij de rechtbank
3.3.1.In deze procedure vordert de vrouw in conventie, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de man te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan haar te betalen een bedrag van € 30.000,-- en een bedrag van € 1.075,--, te vermeerderen met de overeengekomen rente van 2,75%, althans de wettelijke rente, vanaf 1 mei 2014 tot de dag der algehele voldoening;
II. voorwaardelijk – indien de man met succes een beroep doet op verrekening of een vordering in reconventie instelt – te bepalen dat de vordering van de man verrekend zal worden met haar vordering en de man te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 14.625,-- en een bedrag van € 921,21, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2020 (dag van de dagvaarding);
III. de man te veroordelen in de proceskosten.
3.3.2.De man heeft de vorderingen weersproken en een vordering in reconventie ingesteld. Hij vordert in reconventie, samengevat, om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair en subsidiair: de vrouw te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan hem te betalen een bedrag van € 33.564,25 althans een zodanig bedrag als de rechtbank juist acht, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van verrijking tot de dag der algehele voldoening;
meer subsidiair: voor recht te verklaren dat hij gerechtigd is tot hetgeen hij heeft betaald voor de renovatie van de tegelvloer, de badkamer en het toilet van de vrouw ad € 33.564,25 te verrekenen met hetgeen hij uit hoofde van de overeenkomst van geldlening aan de vrouw is verschuldigd;
de vrouw te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan hem te betalen een bedrag van € 1.110,64, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
de vrouw te veroordelen in de proceskosten en de nakosten, alsmede de wettelijke rente over deze kosten vanaf veertien dagen na het vonnis.
3.3.3.De vrouw heeft de vordering in reconventie weersproken.
3.3.4.De rechtbank heeft in het bestreden vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de man veroordeeld tot betaling aan de vrouw van:
- € 30.000,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2018 tot de dag der algehele voldoening;
- € 1.075,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2020 tot de dag van volledige betaling. De rechtbank heeft het meer of anders gevorderde afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten dient te dragen.
De procedure in hoger beroep
3.4.1.De
manheeft tijdig hoger beroep ingesteld. Hij heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en, opnieuw rechtdoende, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad tot:
toewijzing van zijn vorderingen in reconventie;
afwijzing van de vorderingen in conventie;
veroordeling van de vrouw tot terugbetaling van alles wat hij ter uitvoering van het bestreden vonnis a quo aan haar heeft betaald, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling;
veroordeling van de vrouw in de kosten van beide instanties, vermeerderd met de nakosten van € 163,-- (zonder betekening) respectievelijk € 255,-- (met betekening) en met de wettelijke rente over deze kosten als deze niet binnen veertien dagen na dagtekening van het te wijzen arrest zijn voldaan.
De man heeft hiertoe vijf grieven aangevoerd en een bewijsaanbod gedaan. De grieven gaan over:
- het rentedragend karakter van de geldlening (grief 1);
- de buitengerechtelijke kosten (grief 2);
- de kosten voor de tegelvloer (a. verjaring, b. vergoedingsrecht en c. verrekening, grief 3);
- de kosten voor de badkamer (a. ongerechtvaardigde verrijking en b. vergoedingsrecht, grief 4);
De vijfde grief is een zogenoemde “veeggrief” en behoeft geen afzonderlijke bespreking.
3.4.2.De vrouw heeft de grieven in het principaal hoger beroep weersproken en geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, voor zover noodzakelijk met aanvulling van de gronden.
Daarnaast heeft zij, voorwaardelijk (indien een grief van de man tot een betalingsverplichting voor de vrouw of een verrekening door de man mocht leiden), incidenteel hoger beroep ingesteld.
In haar
voorwaardelijk incidenteel hoger beroepheeft zij geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis waar het rov. 3.25 betreft en bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad;
1. te bepalen dat de vorderingen van de man verrekend zullen worden met een bedrag van € 14.625,-- en een bedrag van € 921,21 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding.
En voorts, in
onvoorwaardelijk incidenteel hoger beroep,bij arrest uitvoerbaar bij voorraad:
2) de man te veroordelen in de proceskosten in beide instanties waaronder begrepen de nakosten van de procedure in hoger beroep met de bepaling dat voor het geval voldoening van de proceskostenveroordeling niet binnen veertien dagen na het te wijzen arrest plaatsvindt, de man tevens gehouden is tot vergoeding van de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten vanaf de bedoelde termijn.
De vrouw heeft hiertoe één (voorwaardelijke) grief geformuleerd. Deze grief gaat over verrekening.
3.4.3.De man heeft de voorwaardelijke grief weersproken.
Rentedragende lening (grief 1 man)
3.5.1.De
rechtbankoverwoog over de verschuldigdheid van rente als volgt.
“3.6. (…)
Juist uit het feit dat de in sub 3.6 genoemde data met de hand zijn ingevuld in de schuldbekentenis moet naar het oordeel van de rechtbank worden geconcludeerd dat partijen hebben afgesproken dat de man over het geleende bedrag rente dient te betalen.