In deze zaak gaat het om de vraag of de belanghebbende voor de jaren 2011 en 2012 een verlies uit onderneming kan in aanmerking nemen. De belanghebbende, die een onderneming dreef die zich richtte op het fokken van dressuurpaarden, had eerder een eenmanszaak, maar had deze per 1 januari 2011 omgevormd tot een vennootschap onder firma (vof) met haar dochter en schoonzoon als vennoten. De inspecteur van de Belastingdienst had de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor deze jaren opgelegd, maar de belanghebbende stelde dat zij recht had op een verliesverrekening. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het bezwaar van de belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard, maar de inspecteur bleef bij zijn standpunt. Het hof oordeelde dat de belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat er in de jaren 2011 en 2012 sprake was van een materieel samenwerkingsverband, en dat daarom 100% van de winst aan haar moest worden toegerekend. De inspecteur had de winsten herrekend, en het hof volgde deze herrekening. Uiteindelijk werd het hoger beroep gegrond verklaard, en de aanslagen voor de jaren 2011 en 2012 werden verminderd tot een belastbaar inkomen van nihil respectievelijk € 4.552. Tevens werd de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht.