In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige dochter, hierna aangeduid als [minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft een verzoek ingediend om de omgang van de vader met [minderjarige] te schorsen. Het hof heeft in een eerdere beschikking van 9 april 2020 de schorsing afgewezen en partijen verwezen naar een omgangstraject bij Stichting [stichting]. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 april 2022 zijn zowel de vader als de moeder gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming. De raad heeft in zijn rapportages aangegeven dat de omgang met de vader op dat moment niet in het belang van [minderjarige] is, maar dat het belangrijk is dat zij een eigen beeld van haar vader kan vormen.
De moeder heeft aangevoerd dat [minderjarige] goed ontwikkelt en geen omgang met de vader wil. De vader daarentegen heeft gesteld dat er dringend behoefte is aan omgang, zodat [minderjarige] een positief beeld van hem kan ontwikkelen. Het hof heeft vastgesteld dat er geen contra-indicaties zijn voor omgang en dat het in het belang van [minderjarige] is om haar de kans te geven om haar vader te leren kennen. Het hof heeft de moeder opgedragen om haar medewerking te verlenen aan het omgangstraject en heeft een dwangsom opgelegd van € 250,- voor iedere keer dat zij in gebreke blijft.
De beslissing van het hof houdt in dat de vader en de moeder moeten meewerken aan het omgangstraject bij Stichting [stichting], waarbij de verdere invulling aan de stichting wordt overgelaten. De zaak is pro forma aangehouden tot 1 november 2022, om de resultaten van het omgangstraject af te wachten. Het hof heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden nageleefd, ook al kan er nog beroep worden aangetekend.