Uitspraak
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] .
10.De beschikking van 21 januari 2021
11.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
12.De verdere beoordeling
Het hof is (…) van oordeel dat het feit dat artikel 377a BW, anders dan artikel 253a BW, de rechter niet expliciet de bevoegdheid geeft om eventueel ambtshalve een door de wet toegelaten dwangmiddel op te leggen (…), niet betekent dat het opleggen van zo’n dwangmiddel, indien sprake is van een situatie ex artikel 377a BW, in het geheel niet mogelijk zou zijn. Uit de uitspraak van de Hoge Raad van
Indien het belang van het kind het noodzakelijk maakt om dwangmiddelen in te zetten, behoort hiervan uiteraard ook gebruik te worden gemaakt. Om een en ander tot uitdrukking te brengen, is de redactie van artikel 1:253a BW (nieuw) aangepast. Door de wijziging die is opgenomen in de bijgevoegde nota van wijziging, geeft de wettekst nu met zoveel woorden aan dat de rechter een door de wet toegelaten dwangmiddel kan opleggen, dit eventueel ook ambtshalve, en voorts kan bevelen dat de beschikking met de sterke arm ten uitvoer kan worden gelegd. (…)Dit creëert geen nieuwe wettelijke sanctiemogelijkheden, maar het expliciet opnemen van de mogelijkheid tot het opleggen van een dwangmiddel kan er wel aan bijdragen dat de zorg- of omgangsregeling in meer gevallen wordt nageleefd.”
De minister maakt in de nota voor wat betreft de ambtshalve toepassing van de in artikel 1:253a lid 5 BW bedoelde dwangmiddelen geen onderscheid tussen het vaststellen van een zorgregeling (bij gezamenlijk gezag) en een omgangsregeling (bij éénoudergezag), hetgeen het hof ook juist voor komt. De wetgever heeft niet de bedoeling gehad de omgangssituatie in dit opzicht anders te behandelen dan de situatie waarin een zorgregeling dient te worden vastgesteld of nagekomen.”
13.De beslissing
- [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] hebben één keer in de drie weken gedurende twee uur onder begeleiding van een door de GI aan te wijzen instantie en in een door de GI aan te wijzen plaats omgang met de vader, waarbij het eerste omgangsmoment dient plaats te vinden voor 21 maart 2022;
- de GI krijgt de verdere regie voor de invulling en mogelijke uitbreiding van deze regeling;