In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de inspecteur van de Belastingdienst tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 7 januari 2021 een naheffingsaanslag BPM voor een Audi Q5 had verminderd. De belanghebbende had aangifte gedaan voor de BPM van een Audi Q5 die oorspronkelijk voor de Amerikaanse markt was geproduceerd. De inspecteur had een naheffingsaanslag opgelegd, omdat de belanghebbende niet kon aantonen dat de handelsinkoopwaarde van de Amerikaanse Audi Q5 gelijk was aan die van een Europese Audi Q5. De rechtbank had het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard, maar de inspecteur ging in hoger beroep.
Tijdens de zitting op 8 april 2022 werd duidelijk dat de CO2-uitstoot van de Amerikaanse Audi Q5 256 gram per kilometer was, terwijl de Europese variant een CO2-uitstoot van 168 gram per kilometer had. Het hof oordeelde dat de belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat de handelsinkoopwaarde van de Amerikaanse Audi Q5 gelijk was aan die van de Europese variant. Het hof concludeerde dat de inspecteur de naheffingsaanslag op de juiste wijze had vastgesteld en verklaarde het hoger beroep van de inspecteur gegrond, terwijl het incidentele hoger beroep van de belanghebbende ongegrond werd verklaard.
De uitspraak van het hof werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de beslissing werd openbaar uitgesproken op 18 mei 2022. De belanghebbende en de inspecteur hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.