ECLI:NL:GHSHE:2022:1573

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 mei 2022
Publicatiedatum
18 mei 2022
Zaaknummer
21/00344
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag BPM voor Audi Q5 met Amerikaanse specificaties

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de inspecteur van de Belastingdienst tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 7 januari 2021 een naheffingsaanslag BPM voor een Audi Q5 had verminderd. De belanghebbende had aangifte gedaan voor de BPM van een Audi Q5 die oorspronkelijk voor de Amerikaanse markt was geproduceerd. De inspecteur had een naheffingsaanslag opgelegd, omdat de belanghebbende niet kon aantonen dat de handelsinkoopwaarde van de Amerikaanse Audi Q5 gelijk was aan die van een Europese Audi Q5. De rechtbank had het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard, maar de inspecteur ging in hoger beroep.

Tijdens de zitting op 8 april 2022 werd duidelijk dat de CO2-uitstoot van de Amerikaanse Audi Q5 256 gram per kilometer was, terwijl de Europese variant een CO2-uitstoot van 168 gram per kilometer had. Het hof oordeelde dat de belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat de handelsinkoopwaarde van de Amerikaanse Audi Q5 gelijk was aan die van de Europese variant. Het hof concludeerde dat de inspecteur de naheffingsaanslag op de juiste wijze had vastgesteld en verklaarde het hoger beroep van de inspecteur gegrond, terwijl het incidentele hoger beroep van de belanghebbende ongegrond werd verklaard.

De uitspraak van het hof werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de beslissing werd openbaar uitgesproken op 18 mei 2022. De belanghebbende en de inspecteur hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 21/00344
Uitspraak op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur,
en
het incidentele hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 7 januari 2021, nummer BRE 19/2929, in het geding tussen belanghebbende en de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) (aanslagnummer: [aanslagnummer] ) opgelegd.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.
1.4.
De inspecteur heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. De inspecteur heeft niet schriftelijk gereageerd op het incidentele hoger beroep.
1.6.
De zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2022 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [A] , en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .
1.7.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.8.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft een Audi Q5 [type] , VIN: [VIN-nummer] (hierna: de auto) gekocht in Duitsland. De auto is in Duitsland geproduceerd voor de Amerikaanse markt, uitgevoerd naar de Verenigde Staten en vervolgens weer geïmporteerd in Duitsland. De datum van eerste toelating is 1 juli 2016.
2.2.
Op het ‘Formulier t.b.v. BPM-aangifte’ van 12 juni 2018 en het Duitse kentekenbewijs van de auto is een CO2-uitstoot vermeld van 256 gram per kilometer.
2.3.
Belanghebbende heeft op 12 juni 2018 aangifte gedaan voor de BPM ter zake van de registratie van de auto. Daarbij heeft belanghebbende de afschrijvingstabel toegepast. Verder heeft belanghebbende ingevuld dat de auto een CO2-uitstoot heeft van 154 gram per kilometer (benzinemotor). De aangifte resulteerde in een verschuldigde BPM van € 4.528.
2.4.
De naheffingsaanslag is opgelegd naar een bedrag van € 23.464. De inspecteur heeft de naheffingsaanslag bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.
2.5.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de naheffingsaanslag verminderd naar € 10.028, de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van € 1.068 en gelast dat de inspecteur het griffierecht van € 174 aan belanghebbende vergoedt.
2.6.
De rechtbank is daarbij uitgegaan van een koerslijstwaarde (koerslijst X-RAY) van een voor de Europese markt geproduceerde Audi Q5, die een CO2-uitstoot heeft van 168 gram per kilometer. Deze handelsinkoopwaarde bedraagt € 32.533.
2.7.
[B] heeft in een email van 19 november 2020 het volgende verklaard:
“Auto’s voor de Amerikaanse markt worden ontwikkeld om te voldoen aan de Amerikaanse eisen. Dus om aan de Richtlijnen en regelgeving van Amerika te voldoen. Elke voertuig met een benzine- of dieselmotor stoot CO2 uit. Maar de Amerikaanse wetgeving eist niet (zoals Europa doet) dat dat voor elke uitvoering (carosserie/motor/versnellingsbak-combinatie) exact wordt vastgelegd. De Amerikaanse markt kent daarom speciaal voor dat werelddeel ontwikkelde motoren. Die worden helemaal ontwikkeld voor de volledig andere gebruikseisen van de Amerikanen. Door deze verschillen bestaat er geen mogelijkheid de Amerikaanse en Europese motoren qua emissie-uitstoot te vergelijken. Wij kunnen niet dan ook aangeven of ze hoger of lager zijn.”

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. Kan de in de koerslijst X-RAY opgenomen Audi Q5 dienen als referentievoertuig? (principaal hoger beroep)
2. Indien de in de koerslijst opgenomen Audi Q5 als referentievoertuig kan dienen, dient dan de rest-BPM te worden bepaald aan de hand van de bruto-BPM van het referentievoertuig in plaats van de bruto-BPM van de auto? (incidenteel hoger beroep)
3.2.
Beide partijen concluderen tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Belanghebbende concludeert tot vermindering van de naheffingsaanslag tot € 1.626. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het bij de rechtbank ingestelde beroep.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
De inspecteur heeft gesteld dat de auto in deze uitvoering niet voorkomt op een in Nederland gebruikte koerslijst en dat de voor de Europese markt geproduceerde Audi Q5 (hierna: Europese Audi Q5) niet vergelijkbaar is met de auto van belanghebbende.
4.2.
Belanghebbende stelt dat de auto identiek althans zeer vergelijkbaar is met de Europese Audi Q5. Hij stelt dat de motor en de eigenschappen daarvan gelijk zijn van beide soorten Audi Q5.
4.3.
Vaststaat dat de CO2-uitstoot voor de auto is vastgesteld op 256 gram per kilometer en dat de Europese Audi Q5 een CO2-uitstoot heeft van 168 gram per kilometer. De inspecteur heeft de onder 2.7 vermelde email van [B] overgelegd. Het hof leidt hieruit af dat er wel degelijk sprake is van verschillen in beide soorten motoren. Dit wordt ook bevestigd door de voor de auto vastgestelde CO2-uitstoot die aanzienlijk afwijkt van de CO2-uitstoot van de Europese Audi Q5.
4.4.
De Hoge Raad heeft in het arrest van 3 april 2020 [1] , het volgende geoordeeld:
“3.3.2 (...) Dit reeds op het nationale grondgebied geregistreerde motorvoertuig waarmee wordt vergeleken, moet het motorvoertuig zijn waarvan de kenmerken het dichtst aanleunen bij die van het ingevoerde motorvoertuig. Dat houdt in dat rekening wordt gehouden met het model, het type en andere kenmerken, zoals de aandrijving, de uitrusting, de ouderdom en de kilometerstand, de staat van onderhoud en het merk. Binnenlandse motorvoertuigen kunnen op basis van de specifieke kenmerken variatie vertonen ten opzichte van het uit een andere lidstaat afkomstige, te registreren gebruikte motorvoertuig. Twee gebruikte motorvoertuigen van hetzelfde merk en type die op dezelfde datum voor het eerst in gebruik zijn genomen, zijn niet noodzakelijk gelijksoortig, bijvoorbeeld wegens een verschil in slijtage.”
4.5.
Uitgangspunt is dan ook dat de Europese Audi Q5 en de Amerikaanse Audi Q5 niet gelijksoortig zijn. Dit vertaalt zich in de eerste plaats in de bepaling van de bruto BPM, die immers afhankelijk is van de CO2-uitstoot van de auto.
4.6.
Vervolgens moet worden bepaald wat de handelsinkoopwaarde op de registratiedatum is van een vergelijkbare auto als de Amerikaans Audi Q5. Zoals hiervoor is vastgesteld, komt deze auto niet voor in de gebruikelijke koerslijsten. In de koerslijsten komt wel de Europese Audi Q5 voor. Belanghebbende heeft – mede gelet op de gemotiveerde betwisting door de inspecteur – niet aannemelijk gemaakt dat de handelsinkoopwaarde van een Amerikaanse Audi Q5 gelijk is aan die van een Europese Audi Q5. Belanghebbende heeft weliswaar bij de rechtbank twee uitdraaien van een koerslijst van een Audi Q5 overgelegd waarbij in het ene geval wordt uitgegaan van een CO2-uitstoot van 172 gram per kilometer en in het andere geval van 372 gram per kilometer, waarbij beide uitdraaien eenzelfde handelsinkoopwaarde opleveren, maar uit deze uitdraaien kan op geen enkele manier worden afgeleid welke specificaties van de auto zijn ingevoerd, met name niet wat betreft de motorspecificaties van de betreffende auto. Hieruit kan dan ook niet worden afgeleid dat de handelsinkoopwaarde van een Amerikaanse Audi Q5 gelijk is aan die van een Europese Audi Q5.
4.7.
Indien een auto niet voorkomt op een koerslijst, kan onder omstandigheden worden aangesloten bij een andere auto die qua eigenschappen voldoende vergelijkbaar is met de auto waarvan de handelsinkoopwaarde moet worden bepaald. Aangezien echter niet is komen vast te staan wat de eigenschappen van de auto zijn en in het bijzonder welke opties op deze auto zitten, kan bij gebrek aan wetenschap daarover, niet worden bepaald of er een auto is die voldoende vergelijkbaar is om als referentievoertuig te dienen. Het had op de weg van belanghebbende gelegen om, gelet op de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, daarover meer informatie te verstrekken. Belanghebbende heeft dit nagelaten.
4.8.
Indien er geen koerslijst voorhanden is, kan de belastingplichtige de handelsinkoopwaarde van een auto ook door middel van een taxatierapport aannemelijk maken. Een dergelijk taxatierapport is in deze zaak niet voorhanden. In dat geval dient te worden teruggevallen op de forfaitaire afschrijvingstabel. [2]
4.9.
Het hof verwerpt het standpunt van belanghebbende dat uitgegaan moet worden van de bruto BPM van een Europese Audi Q5, zoals hij in het incidentele hoger beroep heeft verdedigd. Het hof verwerpt dit standpunt onder verwijzing naar het reeds genoemde arrest van de Hoge Raad van 3 april 2020 [3] . De auto heeft een CO2-uitstoot van 256 gram per kilometer. Het daarbij behorende bruto BPM-bedrag is door de inspecteur op de juiste wijze vastgesteld.
Tussenconclusie
4.10.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is en dat het incidentele hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van de proceskosten
4.11.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep gegrond;
  • verklaart het incidentele hoger beroep ongegrond;
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
  • verklaart het tegen de uitspraak op bezwaar bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
De uitspraak is gedaan door T.A. Gladpootjes, voorzitter, L.B.M. Klein Tank en M.H.P. Groenland, in tegenwoordigheid van A.S. van Middelkoop, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2022 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Hoge Raad 3 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:561.
2.Hoge Raad 23 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1666, r.o. 3.2.5.
3.Hoge Raad 3 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:561.