Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het verloop van de procedure
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling (via een Skype-verbinding) in eerste aanleg gehouden op 14 september 2021;
- bij V8-formulier van 13 april 2022, op verzoek van het hof, de nagezonden spreekaantekeningen (m.b.t. de mondelinge behandeling bij het hof van
- namens [appellant] – die zelf niet aanwezig was – mr. De Boorder en
- [verweerder] , bijgestaan door mr. Tjeertes.
2.De beoordeling
- Op [datum] 2019 is [erflaatster] overleden. Zij was de moeder van [appellant] , [verweerder] en [betrokkene] .
- Volgens het testament van 27 november 2008 van [erflaatster] zijn [appellant] en [verweerder] de erfgenamen, en zijn de toenmalige echtgenoot van [erflaatster] – inmiddels overleden – en [betrokkene] uitgesloten als erfgenaam. In het testament is [appellant] benoemd als executeur. Blijkens de ‘verklaring aanvaarding executele’ van 26 februari 2019 heeft [appellant] de benoeming tot executeur aanvaard.
- [appellant] en [verweerder] hebben de nalatenschap van [erflaatster] beneficiair aanvaard.
- Op 20 januari 2020 heeft [verweerder] de rechtbank verzocht een vereffenaar te benoemen (zaaknummer 354707 EX RK 20-14), in welke zaak door de rechtbank eveneens op 13 april 2022 (ochtend) zitting is gehouden. De rechtbank wacht thans de beslissing in de onderhavige zaak af.
- [betrokkene] heeft in juli 2020 aanspraak gemaakt op zijn legitieme portie.
- Bij verzoekschrift van 6 januari 2021 heeft [verweerder] een verzoek gedaan ingevolge artikel 4:202 lid 1 onder a Burgerlijk Wetboek (BW).
- Bij beschikking van 3 november 2021 heeft de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant dit verzoek toegewezen en – in het dictum – bepaald dat [appellant] er in zijn hoedanigheid van executeur niet in is geslaagd aan te tonen dat de goederen van de nalatenschap (ruimschoots) voldoende zijn om de schulden te betalen, dat zijn taak als executeur is geëindigd en dat de nalatenschap van de overledene moet worden vereffend.
Het hof dient de ontvankelijkheid ambtshalve te toetsen, dus ook indien buiten het verweerschrift daar een beroep op wordt gedaan (zoals [verweerder] heeft geprobeerd).
Naar aanleiding van deze vraag is namens [appellant] toen voor het eerst -het hof en de wederpartij hebben dat niet ingelezen/kunnen inlezen in grief 2, zie daarover nader hierna- gesteld dat met de bestreden beschikking de rechter buiten het toepassingsgebied is getreden van artikel 4:201 (bedoeld is artikel 4:202, hof) lid 1 onder a BW. In deze bepaling ligt volgens [appellant] niet besloten dat de rechter kan verstaan dat de taak van de executeur is geëindigd. Nog daargelaten of die beslissing in deze vorm wel op de wet is te baseren, valt die beslissing volgens [appellant] dus in ieder geval niet onder het appelverbod. Omdat die beslissing materieel wel is verweven met het bestreden oordeel omtrent de vereffening, kan van de gehele beschikking volgens [appellant] appel worden ingesteld. Naar aanleiding van een opmerking van het hof dat aan het hof niet is gebleken dat de grond voor de doorbreking van het rechtsmiddelenverbod in het beroepschrift staat vermeld en/of erin te lezen valt, is namens [appellant] aangevoerd dat de grond voor de doorbreking van het rechtsmiddelenverbod te lezen valt in hetgeen in grief 2 van het beroepschrift – onder F. – naar voren is gebracht.
“In de communicatie zijdens de executeur is het zeker niet allemaal even goed verlopen. Anderzijds moet ook worden vastgesteld dat de grondprijzen in de tussenliggende tijd aanzienlijk zijn gestegen en dat komt de erven (niet de legitimaris) ten goede. Bij deze stand van zaken is er geen reden voor formele vereffening van de nalatenschap. De bestreden beslissing kan dan ook niet in stand blijven.”– van de nagezonden spreekaantekeningen, die overigens de materiele kant betreffen van het artikel 4:202 BW verzoek, buiten beschouwing laten. Ook het hof heeft immers mr. De Boorder deze zinsneden niet horen uitspreken.
heeft immers beoogd dat [appellant] ook in de kosten van de eerste aanleg moet worden veroordeeld (zie het verweerschrift punt 13) en het hof is daartoe ambtshalve op de voet van artikel 289 Rv bevoegd, ook als een verzoek hiertoe in het petitum in het verweerschrift in hoger beroep naar de letter ontbreekt.