ECLI:NL:GHSHE:2022:1406

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 mei 2022
Publicatiedatum
3 mei 2022
Zaaknummer
200.278.345_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke procedure tussen erfgenamen met benoeming van een vereffenaar

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, betreft het een tussenarrest in een erfrechtelijke procedure tussen erfgenamen die de nalatenschap beneficiair hebben aanvaard. De appellante, die als gevolmachtigde van de erflaatster optrad, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank had de vorderingen van de appellante toegewezen, waarbij de andere erfgenamen werden verplicht om mee te werken aan de uitvoering van de vof-overeenkomst die zij met de erflaatster had gesloten. Tijdens de procedure in hoger beroep werd een vereffenaar benoemd, die in de plaats van de geïntimeerden trad. Het hof oordeelde dat het zonder zin zou zijn om te eisen dat de appellante zichzelf ook als erfgenaam/vereffenaar had moeten dagvaarden. De vereffenaar kreeg de gelegenheid om alsnog een memorie van antwoord of akte te nemen. Het hof overwoog dat de erfgenamen de verplichtingen van de erflaatster uit de vof-overeenkomst moesten opvolgen en dat de appellante, als erfgenaam en vennoot, recht had op medewerking van de andere erfgenamen. Het hof besloot dat de vereffenaar in de plaats van de geïntimeerden kon treden en dat de proceskosten in het incident gecompenseerd zouden worden. De zaak werd verwezen naar de rolzitting voor verdere behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.278.345/01
arrest van 3 mei 2022
in de hoofdzaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. P.J.M. van den Heuvel te Eindhoven,
tegen
[geïntimeerde 1]als erfgenaam van [erflaatster] als materiële procespartij en
[de vereffenaar]in hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschap van [erflaatster] als formele procespartij;
wonende te [woonplaats] ,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde 1] ,
[geïntimeerde 2]als erfgenaam van [erflaatster] als materiële procespartij en
[de vereffenaar]in hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschap van [erflaatster] als formele procespartij;
wonende te [woonplaats] ,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde 2] ,
geïntimeerden in principaal hoger beroep,
appellanten in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. J.C. Snikkenburg-den Haan te Veghel,

3 [geïntimeerde 3] , wonende te [woonplaats] , hierna aan te duiden als [geïntimeerde 3] , niet verschenen,

4.
[geïntimeerde 4],
wonende te [woonplaats] ,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde 4] ,
niet verschenen,
en in het incident in de zaak van
[de vereffenaar], in hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschap van [erflaatster] ,
kantoorhoudende te [woonplaats] ,
eiser in het incident,
hierna aan te duiden als [de vereffenaar] of de vereffenaar,
advocaat: mr. C. Hokken te Eindhoven,
tegen
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in het incident,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. P.J.M. van den Heuvel te Eindhoven,

1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats] ,hierna aan te duiden als [geïntimeerde 1] ,

2.
[geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] ,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde 2] ,
verweersters in het incident,
advocaat: mr. J.C. Snikkenburg-den Haan te Veghel,

3.[geïntimeerde 3] ,wonende te [woonplaats] ,hierna aan te duiden als [geïntimeerde 3] ,niet verschenen,

4.
[geïntimeerde 4],
wonende te [woonplaats] ,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde 4] ,
niet verschenen,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 30 november 2021 in het hoger beroep van het door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, onder zaaknummer C/01/347186 / HA ZA 19-373 gewezen vonnis van 5 februari 2020.

5.Het verloop van de procedure in de hoofdzaak en in het incident

Het verloop van de procedure in de hoofdzaak en in het incident blijkt uit:
  • het tussenarrest van 30 november 2021, gewezen in het incident, en de daarin genoemde processtukken;
  • de mondelinge behandeling, waarbij zijn verschenen:
[geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] als toehoorders;
- de bij H12-formulier van 14 maart 2022 door de vereffenaar toegezonden productie, die hij tijdens de mondelinge behandeling bij akte in het geding heeft gebracht.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6.De beoordeling in de hoofdzaak en in het incident

Feiten
6.1
Het hof gaat uit van de volgende feiten.
6.2
[persoon A] , [appellante] , [geïntimeerde 3] , [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 4] en [geïntimeerde 2] zijn de zes kinderen van [echtgenoot erflaatster] , die op [datum] 2012 is overleden (hierna ‘vader’) en [erflaatster] , die op [datum] 2018 is overleden (hierna ‘moeder'). Moeder heeft in haar testament van 3 februari 2018 [persoon A] uitgesloten van erfopvolging in haar nalatenschap en haar overige vijf dochters benoemd tot haar enig erfgenamen. [appellante] , [geïntimeerde 3] , [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 4] en [geïntimeerde 2] , hebben op 4 juni 2018 haar nalatenschap beneficiair aanvaard.
6.3
Vader had een akkerbouwbedrijf. Moeder heeft het akkerbouwbedrijf van vader na zijn overlijden als eenmanszaak voortgezet.
6.4
Moeder heeft in een levenstestament van 3 februari 2018 [appellante] benoemd tot haar gevolmachtigde. [appellante] heeft na het ondertekenen door moeder van dit testament een overeenkomst tussen moeder en haar van 3 februari 2018 ondertekend, zowel voor zichzelf en als gevolmachtigde voor moeder (hierna: de vof-overeenkomst).
6.5
In de vof-overeenkomst zijn [appellante] en moeder overeengekomen dat zij vanaf 1 januari 2018 een vof met elkaar zijn aangegaan, met als doel voor gezamenlijke rekening en risico en onder gemeenschappelijke naam het akkerbouwbedrijf uit te oefenen (art. 1). Moeder heeft de eigendom van alle activa en passiva die tot haar eenmanszaak behoorden in de vof ingebracht, gedeeltelijk tegen creditering in de boeken van de vof. Dit bedrag is een schuld van de vof aan haar (art. 5 lid 2 en 3). In geval van overlijden van moeder is [appellante] bevoegd om de vof alleen voort te zetten en zijn de rechtverkrijgenden van moeder tegenover [appellante] verplicht om mee te werken aan een zodanige verdeling van het vermogen van de vof dat alle bestanddelen worden toegedeeld aan [appellante] , onder de verplichting van [appellante] om alle schulden voor haar rekening te nemen (art. 15 lid 1 en 2). [appellante] heeft ook het recht gekregen om het eigendomsrecht van moeder in de (bedrijfs)woningen en schuur inclusief ondergronden, gelegen aan de [adres 1] en [adres 2] , over te nemen (art. 15 lid 5).
6.6
Na het overlijden van moeder heeft de gemachtigde van [appellante] in een brief van 24 augustus 2018 aan [persoon A] , [geïntimeerde 3] , [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 4] en [geïntimeerde 2] geschreven dat [appellante] gebruik maakt van het hiervoor genoemde toedelings- en overnemingsbeding uit de vof-overeenkomst (art. 15 lid 1 en 2) en hen verzocht om mee te werken aan de uitvoering hiervan.
6.7
De advocaat van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] heeft in een brief van 19 maart 2019 aan [appellante] en haar gemachtigde geschreven dat zij ‘namens de nalatenschap van moeder’ vernietiging van de vof-overeenkomst inriep wegens misbruik van omstandigheden en zij heeft [appellante] verzocht om een bevestiging hiervan. [appellante] heeft dit niet bevestigd en zij is vervolgens deze procedure gestart.
De procedure in eerste aanleg
6.8
[appellante] vorderde in eerste aanleg, samengevat en voor zover thans relevant, om [geïntimeerde 3] , [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 4] en [geïntimeerde 2] te verplichten om mee te werken aan de uitvoering van art. 15 lid 2 en lid 5 van de vof-overeenkomst en om de overdrachtsprijs te fixeren op de waarde in het economisch verkeer van het woonperceel [adres 1] en [adres 2] te [plaats] , dat in het kader van de verdeling van de nalatenschap dient te worden toegedeeld aan [geïntimeerde 3] , [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 4] en [geïntimeerde 2] .
6.9
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [appellante] . Zij hebben (in reconventie) onder meer, samengevat, gevorderd om te verklaren voor recht:
- primair: dat de vof-overeenkomst onder misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen en buitengerechtelijk is vernietigd; en
- subsidiair: dat [appellante] onrechtmatig heeft gehandeld door de vof-overeenkomst te sluiten als gevolmachtigde van moeder, met veroordeling van [appellante] tot betaling aan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] van een schadevergoeding, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
[geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] zijn niet in de procedure verschenen, tegen hen is verstek verleend.
6.1
De rechtbank heeft in het beroepen vonnis van 5 februari 2020 de vordering van [appellante] en de subsidiaire vordering van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] toegewezen. De rechtbank heeft, verkort weergegeven, [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] verplicht om mee te werken aan de toedeling van het vermogen van de vof aan [appellante] , voor recht verklaard dat [appellante] onrechtmatig heeft gehandeld door de vof-overeenkomst aan te gaan als gevolmachtigde van moeder en [appellante] veroordeeld tot vergoeding van de door [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] geleden schade, op te maken bij staat.
De procedure in hoger beroep
6.11
[appellante] heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. Zij heeft veertien grieven aangevoerd en haar eis in hoger beroep gewijzigd. Ook [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben hoger beroep ingesteld. Zij hebben bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging van [appellante] , vijf incidentele grieven opgeworpen en hun eis gewijzigd. [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] zijn ook in hoger beroep niet verschenen, tegen hen is verstek verleend. [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] hebben de mondelinge behandeling in hoger beroep wel als toehoorder bijgewoond.
6.12
Tijdens de procedure in hoger beroep is [de vereffenaar] bij beschikking van 5 maart 2021 van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, benoemd tot vereffenaar van de nalatenschap van moeder.
Het incident
6.13
In het incident is de vraag aan de orde of [de vereffenaar] in de plaats kan worden gesteld van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] , die door [appellante] in hoger beroep zijn gedagvaard.
6.14
[de vereffenaar] heeft in het incident als vereffenaar verzocht:
- indien en voor zover geprocedeerd is tegen dan wel ten behoeve van de nalatenschap: primair te bepalen of te verstaan dat de vereffenaar in rechte is verschenen om het geding als formele procespartij over te nemen en subsidiair de schorsing ingeroepen; en
- indien en voor zover niet geprocedeerd is tegen of ten behoeve van de nalatenschap:
primair de vereffenaar toe te laten als tussenkomende partij en subsidiair als voegende partij;
althans zodanig te beslissen dat de vereffenaar in de gelegenheid wordt gesteld zijn wettelijke taken uit te voeren en de belangen van de schuldeisers adequaat te behartigen.
6.15
Het hof overweegt als volgt. [appellante] en moeder waren beiden partij bij de vof-overeenkomst. In de wet is bepaald dat met het overlijden van erflater, in dit geval moeder, de erfgenamen haar van rechtswege opvolgen in de voor overgang vatbare rechten en in haar bezit en houderschap (art. 4:182 lid 1 BW). Dit betekent dat [appellante] , [geïntimeerde 3] , [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 4] en [geïntimeerde 2] moeder zijn opgevolgd in de verplichtingen die voor moeder als vennoot voortvloeiden uit de vof-overeenkomst. Vanaf het moment van overlijden van moeder vloeiden voor [appellante] dus rechten en verplichtingen voort uit de vof-overeenkomst voor haarzelf in persoon én voor haarzelf als erfgenaam/vereffenaar voor de rechten en verplichtingen van moeder.
6.16
[appellante] wil het akkerbouwbedrijf overnemen en voortzetten. Anders dan [appellante] in haar conclusie van antwoord in het incident onder 6 betoogt, komt het aandeel van moeder in de vof-overeenkomst haar niet rechtsreeks toe, maar valt dit aandeel in de nalatenschap van moeder. Voor het overnemen en voortzetten van het akkerbouwbedrijf heeft [appellante] dus de medewerking van de andere vier erfgenamen/vereffenaars nodig, zoals zij ook vordert. Het hof begrijpt daarom de vorderingen van [appellante] aldus dat zij in persoon, als (gewezen) vennoot en partij bij de vof-overeenkomst, [geïntimeerde 3] , [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 4] en [geïntimeerde 2] in hun hoedanigheid van erfgenamen/vereffenaars heeft gedagvaard om hen te kunnen verplichten om mee te werken aan de uitvoering van het voortzettings-/toedelingsbeding in de vof-overeenkomst (art. 15).
6.17
[appellante] is zelf in de procedure betrokken en heeft ook de formele hoedanigheid van erfgenaam/vereffenaar. Het gezag van gewijsde van een beslissing in deze procedure strekt zich dus tot alle erfgenamen/vereffenaars uit. Het zou daarom zonder enige zin zijn te eisen dat [appellante] ook zichzelf als erfgenaam/vereffenaar in eerste aanleg en in hoger beroep had moeten dagvaarden (vgl. HR 22 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:721).
6.18
Nu deze procedure door [appellante] is ingesteld tegen de erfgenamen/vereffenaars (art. 4:198 BW) en [de vereffenaar] tijdens de procedure in hoger beroep door de rechtbank is benoemd tot vereffenaar, treedt hij in de plaats van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] als erfgenamen/vereffenaars en vertegenwoordigt hij hen bij de vervulling van zijn taak in en buiten rechte (art. 4:203 lid 2 BW en art. 4:211 lid 1 en 2 BW).
6.19
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben geen bezwaren tegen het verzoek van de vereffenaar. Volgens hen zijn in deze procedure alle erfgenamen van moeder betrokken en zien alle vorderingen, zowel die van [appellante] als die van hen, waaronder begrepen de door hen gevorderde schadevergoeding, op de nalatenschap van moeder en niet op [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] in persoon.
6.2
Het hof zal op grond van het voorgaande het primaire verzoek van [de vereffenaar] toewijzen. Het hof zal de griffier gelasten om de tenaamstelling van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] in het roljournaal te wijzigen zoals in het dictum van dit arrest vermeld (vgl. HR 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:525).
6.21
Het hof ziet gelet op de aard van de zaak aanleiding om de proceskosten in het incident te compenseren in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
In de hoofdzaak in principaal en in incidenteel hoger beroep
6.22
[de vereffenaar] heeft als vereffenaar verzocht om hem in de gelegenheid te stellen een memorie van antwoord te nemen. Hoewel hij tijdens de zitting in hoger beroep zijn standpunten kenbaar heeft gemaakt, zal het hof hem in de gelegenheid stellen om alsnog een memorie van antwoord te nemen. De zaak zal hiertoe worden verwezen naar de rolzitting van 31 mei 2022. Als de vereffenaar van deze mogelijkheid gebruik maakt, dan zal [appellante] in de gelegenheid worden gesteld om hierop bij akte te reageren. Anders dan [appellante] heeft betoogd, leidt dit in de gegeven omstandigheden niet tot een onredelijke vertraging van de procedure. Het hof heeft hierbij betrokken dat de advocaat van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] tijdens de zitting in hoger beroep onweersproken heeft toegelicht dat alles wat volgens de rechtbank aan [appellante] geleverd moest worden intussen aan haar is geleverd (zie het beroepen vonnis onder 5.1).
6.23
[de vereffenaar] heeft als vereffenaar tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep toegelicht dat hij de rechtbank recent heeft verzocht om te worden ontslagen als vereffenaar (art. 4:206 lid 5 BW). Indien hij voorafgaand aan de rolzitting van 31 mei 2022 als vereffenaar is ontslagen, kan hij dat in plaats van een memorie van antwoord op die rolzitting bij akte kenbaar maken. [appellante] zal in de gelegenheid worden gesteld om hierop te reageren.
6.24
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben incidenteel hoger beroep ingesteld. Zij hebben echter nagelaten om hun memorie van grieven in incidenteel hoger beroep aan [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] , die niet in dit geding zijn verschenen, bij exploot aan hen kenbaar te maken, terwijl zij een beslissing willen over een processueel ondeelbare rechtsverhouding (vgl. art. 130 lid 3 Rv en HR 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:411). Zoals tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep met partijen is besproken, zal het hof [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] in de gelegenheid stellen om hun memorie bij exploot aan [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] kenbaar te maken en een afschrift van deze exploten bij akte in het geding te brengen. Deze akte is niet voor een ander doel bestemd. De zaak zal hiertoe worden verwezen naar de rolzitting van 31 mei 2022.
6.25
Het hof heeft partijen aan het einde van de mondelinge behandeling in overweging gegeven om met elkaar overleg te voeren om te onderzoeken of er aanleiding is een regeling te treffen over de geschilpunten die hen verdeeld houden.
6.26
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

7.De uitspraak

Het hof:
in het incident
gelast de griffier om de tenaamstelling van ‘
[geïntimeerde 1], wonende te [woonplaats] ’in het roljournaal te wijzigen in ‘
[geïntimeerde 1]als erfgenaam van [erflaatster] als materiële procespartij en[de vereffenaar]in hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschap van [erflaatster] als formele procespartij, wonende te [woonplaats]’;
gelast de griffier om de tenaamstelling van ‘
[geïntimeerde 2], wonende te [woonplaats]’ in het roljournaal te wijzigen in ‘
[geïntimeerde 2]als erfgenaam van [erflaatster] als materiële procespartij en[de vereffenaar]in hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschap van [erflaatster] als formele procespartij, wonende te [woonplaats]’;
compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af;
in de hoofdzaak op het principaal en incidenteel hoger beroep
verwijst de zaak naar de rol van
31 mei 2022voor akte aan de zijde van:
- de vereffenaar met de hiervoor onder 6.22 en 6.23 vermelde doeleinden en bepaalt dat [appellante] in de gelegenheid wordt gesteld om bij akte hierop te reageren;
- [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] met de hiervoor onder 6.24 vermelde doeleinden;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.A.W. Vermeulen, M.E. Smorenburg en T.J. Mellema-Kranenburg en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 3 mei 2022.
griffier rolraadsheer