ECLI:NL:GHSHE:2022:1218

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 april 2022
Publicatiedatum
14 april 2022
Zaaknummer
200.305.807_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van een minderjarige met betrekking tot de verzoeken van de gecertificeerde instelling

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de gecertificeerde instelling (GI) tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige] werd afgewezen. De minderjarige, geboren in 2005, staat onder toezicht van de GI, die zich zorgen maakt over haar ontwikkeling en veiligheid, mede door een strafrechtelijke veroordeling van een voorganger binnen de leefgemeenschap waar zij woont. De ouders van de minderjarige, verweerders in deze zaak, hebben het verzoek van de GI betwist en stellen dat er geen concrete ontwikkelingsbedreigingen zijn. Tijdens de mondelinge behandeling op 21 maart 2022 heeft het hof de minderjarige in de gelegenheid gesteld haar mening te geven, en is er gesproken over de zorgen van de GI en de situatie binnen de leefgemeenschap. Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat de GI niet-ontvankelijk is in haar verzoeken, omdat de ondertoezichtstelling van rechtswege is geëindigd en niet meer kan worden verlengd. Het hof heeft de verzoeken van de GI in hoger beroep afgewezen, maar heeft wel de zorgen over de minderjarige erkend en het belang van hulpverlening benadrukt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 14 april 2022
Zaaknummer : 200.305.807/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/296563 / JE RK 21-1876
in de zaak in hoger beroep van:
Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] , locatie te [locatie] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
Deze zaak gaat over de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
Het hof merkt in deze zaak als belanghebbenden aan:
[de moeder] ,
en
[de vader] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
verweerders in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder en de vader, dan wel gezamenlijk de ouders,
advocaat: mr. L.E.I.K. Jaminon.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 26 oktober 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen bij het hof op 26 januari 2022, heeft de GI het hof verzocht primair voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad, het inleidende verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling over [minderjarige] alsnog toe te wijzen. Subsidiair heeft de GI het hof verzocht om ten behoeve van [minderjarige] een raadsonderzoek te gelasten naar de vraag of voldaan wordt aan de criteria van artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen bij het hof op 9 maart 2022, hebben de ouders het hof verzocht de verzoeken van de GI in hoger beroep af te wijzen als zijnde ongegrond en onbewezen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 maart 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] , [vertegenwoordiger van de GI 2] en [vertegenwoordiger van de GI 3] en bijgestaan door
mr. [jurist] ;
  • de ouders, bijgestaan door mr. Jaminon;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
Het hof heeft partijen voorafgaand aan de mondelinge behandeling laten weten dat ambtshalve de vraag aan de orde gesteld zal worden of de GI in haar verzoeken in hoger beroep kan worden ontvangen, nu de kinderrechter bij de bestreden beschikking de ondertoezichtstelling niet heeft verlengd. Op 18 en 21 maart 2022 is in acht andere en vergelijkbare zaken een mondelinge behandeling geweest waarin deze procesrechtelijke kwestie gelijktijdig is behandeld.
2.3.2.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en de voorzitter heeft op 16 maart 2022 met [minderjarige] gesproken, buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek samengevat weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 22 oktober 2021;
  • de (verbeterde) productie 11 en 13 van de GI, ontvangen op 17 februari 2022;
  • het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de ouders, ontvangen op
14 maart 2022;
- de tijdens de mondelinge behandeling van 18 maart 2022 in de verwante hoger beroepen door de GI overgelegde volmacht die ook in onderhavig hoger beroep aan de stukken wordt toegevoegd, waaruit blijkt dat aan mr. [jurist] , [vertegenwoordiger van de GI 2] , [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 3] een volmacht is verleend om de GI in rechte te vertegenwoordigen in de onderhavige zaak, ondertekend door de algemeen directeur van de GI, [algemeen directeur] , op 17 maart 2022.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de relatie c.q. het ontbonden huwelijk van de ouders is op [geboortedatum] 2005 de minderjarige [minderjarige] geboren.
De ouders zijn gezamenlijk belast het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
[minderjarige] woont samen met de ouders binnen de leefgemeenschap van de [leefgemeenschap] (hierna: de [leefgemeenschap] ).
3.2.
Bij vonnis van 12 november 2020 van het Amtsgericht [ambtsgericht] is aan de ouders het gezag over [minderjarige] voorlopig ontnomen. Dienst Jeugdzaken [plaats] (Jugendamt [plaats] ) is tijdelijk belast met de voogdij.
3.3.
Bij beschikking van 14 december 2020 is de GI belast met de voorlopige voogdij over [minderjarige] voor de duur van drie maanden. De voorlopige voogdijmaatregel is bij beschikking van 1 februari 2022 ingetrokken.
3.4.
[minderjarige] stond aanvankelijk voorlopig onder toezicht van de GI vanaf 1 februari 2021 tot
1 mei 2021. Vervolgens is zij bij beschikking van 30 april 2021 onder toezicht gesteld van
1 mei 2021 tot 1 november 2021.
3.5.
Op 30 maart 2021 heeft er ten aanzien van [minderjarige] een psychodiagnostisch onderzoek plaatsgevonden.
3.6.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar afgewezen.
3.7.
De GI kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.8.
De GI voert - samengevat - het volgende aan.
De GI is tijdig in hoger beroep gekomen tegen de bestreden beschikking en kan in zoverre worden ontvangen in het beroep. Zou toewijzing van de verlenging van de ondertoezichtstelling niet meer mogelijk zijn in dit hoger beroep, dan kan de GI feitelijk het recht op hoger beroep niet effectueren en is er sprake van een schending van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
[minderjarige] wordt ernstig in haar ontwikkeling bedreigd en een ondertoezichtstelling is noodzakelijk om deze ontwikkelingsbedreiging weg te nemen. De zorgen van de GI vloeien voor een deel voort uit de strafrechtelijke veroordeling in december 2021 in Duitsland van de heer [voorganger] , één van de voorgangers van de [leefgemeenschap] . Er zijn daarom zorgen over de (seksuele) veiligheid van [minderjarige] . Daar komt bij dat [minderjarige] binnen de geloofsgemeenschap onvoldoende kan toekomen aan de ontwikkeling van een eigen identiteit vanwege het bestaan en het belang van de groepsidentiteit. Ook komt de autonomie van [minderjarige] in het gedrang. De GI wil de minderjarige handvatten bieden om zelfstandig keuzes te kunnen maken, waarbij zij ook voldoende in aanraking kan komen met de normen en waarden die in de samenleving buiten de gemeenschap gelden.
3.9.
De ouders voeren - samengevat - het volgende aan.
Primair is de GI niet-ontvankelijk in haar verzoeken in hoger beroep. De ouders verwijzen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 9 juli 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1113), waaruit volgt dat een reeds geëindigde ondertoezichtstelling niet kan worden verlengd.
Voor zover het hof wel toekomt aan een inhoudelijke behandeling dan heeft de GI ten aanzien van [minderjarige] geen concrete ontwikkelingsbedreigingen naar voren gebracht. De [leefgemeenschap] is verre van gesloten. De ouders en de minderjarigen hebben via werk, school en hobby’s voldoende contacten met mensen buiten de [leefgemeenschap] . De ouders hebben altijd open gestaan voor een gesprek en dat staan zij nog steeds. De ouders begrijpen niet waarom de GI niet vaker op bezoek is geweest, waarom het niet mogelijk was het diagnostisch rapport te bespreken met de onderzoekers en waarom er geen contact is gezocht met de school van [minderjarige] . Zij benadrukken dat de [leefgemeenschap] niet staat voor criminaliteit en dat er geen enkele ruimte is voor intimiteit tussen volwassenen en minderjarigen. Er is - onder voorwaarden - wel ruimte voor vergeving en voor een tweede kans.
Voor wat betreft het ontwikkelen van een eigen identiteit staat dit binnen de [leefgemeenschap] juist voorop. Ieder kind wordt naar gelang zijn eigen mogelijkheden en interesses opgevoed. [minderjarige] is verder heel sociaal vaardig, hetgeen ook blijkt uit de verklaring van school. Zij zit sinds dit schooljaar in Nijmegen op de middelbare school, waar zij het erg naar haar zin heeft, zij heeft contact met klasgenoten en vriendinnen waar zij zelfstandig naar toe gaat, zij heeft autorijles, kortom zij zit goed in haar vel.
3.10.
De raad refereert zich aan het oordeel van het hof voor wat betreft de ontvankelijkheid. De raad adviseert - samengevat - als volgt. Er zijn weliswaar zorgen over [minderjarige] , maar deze zorgen zijn onvoldoende concreet. De meeste zorgen zijn gelegen in hoe er in de gemeenschap wordt omgegaan met de veroordeling van de voorganger van de gemeenschap
wegens seksueel misbruik, nu breed binnen de [leefgemeenschap] het standpunt wordt uitgedragen dat deze voorganger ten onrechte is veroordeeld.
Er zijn ook zorgen over de identiteitsontwikkeling van de kinderen binnen de [leefgemeenschap] . De raad ziet mogelijkheden om in het vrijwillig kader, bijvoorbeeld via Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG), het gesprek met de ouders en eventueel de kinderen aan te gaan, om zorgen te bespreken en zo nodig hulpverlening in te zetten. Het is wel belangrijk dat dit proces gemonitord wordt, zodat er zicht op blijft in hoeverre de zorgen, die de raad zeker ook ziet, worden weggenomen.
Ontvankelijkheid verzoeken in hoger beroep
3.11.
Het hof beoordeelt allereerst de ontvankelijkheid van de GI in het door haar ingestelde hoger beroep. Het hof overweegt daarover het volgende.
3.11.1.
Op grond van artikel 1:255 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling. In artikel 1:260 lid 1 BW is bepaald dat de kinderrechter de duur van de ondertoezichtstelling telkens kan verlengen met ten hoogste één jaar.
3.11.2.
Wanneer de duur van de ondertoezichtstelling niet wordt verlengd, eindigt de maatregel van rechtswege na verloop van de door de kinderrechter bepaalde duur. Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 9 juli 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1113) volgt dat als de maatregel van rechtswege is geëindigd, deze niet meer kan worden verlengd. Wel kan de minderjarige in een dergelijk geval, indien aan de voorwaarden daarvoor is voldaan, door de kinderrechter opnieuw op grond van artikel 1:255 BW onder toezicht worden gesteld.
3.11.3.
Voor deze zaak betekent dit het volgende. Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met één jaar te verlengen, afgewezen. Nadat de ondertoezichtstelling van rechtswege is geëindigd op 1 november 2021, heeft de GI op
26 januari 2022 hoger beroep ingesteld tegen de bestreden beschikking. Gelet op voornoemde uitspraak van de Hoge Raad van 9 juli 2021 kan het hof dit verzoek van de GI in eerste aanleg niet toewijzen, nog los van de vraag of het hof inhoudelijk gronden ziet om tot verlenging van de ondertoezichtstelling over te gaan. De ondertoezichtstelling is immers op 1 november 2021 van rechtswege geëindigd en uit de uitspraak van de Hoge Raad volgt dat deze dan niet meer kan worden verlengd. Het vorenstaande betekent dat, wat er ook zij van de grieven van de GI, het oorspronkelijk verzoek om de ondertoezichtstelling per
1 november 2021 te verlengen, niet meer kan worden toegewezen.
3.11.4.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI nog naar voren gebracht dat als het primaire verzoek door het hof niet kan worden toegewezen, in hoger beroep toch de rechtmatigheid van de bestreden beschikking behoort te worden beoordeeld. Bij dat verzoek heeft de GI evenwel onvoldoende belang, om navolgende reden. Als gezegd kan een beoordeling van de bestreden beschikking niet meer leiden tot verlenging van de ondertoezichtstelling. Weliswaar heeft de Hoge Raad in een andere beschikking van
9 juli 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1112) overwogen dat indien de periode waarvoor een machtiging (tot uithuisplaatsing of ondertoezichtstelling) is gegeven ten tijde van de uitspraak in hoger beroep is verstreken, het hof aan de hand van de aangevoerde grieven heeft te beoordelen of de bestreden beslissing terecht is gegeven. Ook in de uitspraak van
18 maart 2022 (ECLI:NL:HR:2022:395), waarin het ging om een niet uitgevoerde machtiging uithuisplaatsing, oordeelde de Hoge Raad dat een ouder op grond van artikel 8 EVRM recht heeft op een rechtmatigheidstoets. Het hof overweegt evenwel dat deze beoordeling op zijn plaats is indien in eerste aanleg een jeugdbeschermingsmaatregel is getroffen waartegen door een belanghebbende ouder of de minderjarige in kwestie hoger beroep is ingesteld. Er is dan immers sprake van een overheidsinbreuk op door artikel 8 lid 1 EVRM beschermde rechten, waartegen in hoger beroep moet kunnen worden opgekomen. Dat is hier echter niet het geval en artikel 8 EVRM is ook niet van toepassing op de GI. De GI heeft aangevoerd dat haar op deze manier het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM wordt ontnomen. Het hof volgt de GI hierin niet. De GI kan op grond van artikel 3.1 lid 1 van de Jeugdwet de raad verzoeken een nieuw onderzoek naar de noodzaak van een kinderbeschermingsmaatregel te doen. Het hof wijst er verder op dat uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat uit artikel 6 EVRM niet volgt dat een recht op hoger beroep bestaat, zodat ook op die grond de GI niet in enig belang is geschaad.
3.11.5.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de GI geen belang heeft bij het door haar ingestelde hoger beroep. Al het overige dat door de GI is aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden. Het hof zal de verzoeken van de GI in hoger beroep dan ook afwijzen.
3.11.6.
Ten overvloede overweegt het hof dat het voorgaande overigens niet afdoet aan de zorgen over [minderjarige] en het advies van de raad om in het vrijwillige kader hulpverlening in te zetten en de voortgang daarvan te monitoren. De ouders hebben zich hiertoe tijdens de mondelinge behandeling in beginsel bereid verklaard. Wanneer de zorgen over [minderjarige] aanhouden, ligt het zo nodig op de weg van de GI en de raad om een nieuw verzoek tot ondertoezichtstelling in te dienen, waarbij rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat [minderjarige] over een jaar de leeftijd van achttien jaar bereikt.

4.De beslissing

Het hof:
wijst de verzoeken van de GI in hoger beroep af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, C.N.M. Antens en E.M.C. Dumoulin en is op 14 april 2022 uitgesproken in het openbaar door mr. C.N.M. Antens in tegenwoordigheid van de griffier.