Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
Raad voor de Kinderbescherming,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de ouders, bijgestaan door mr. Jaminon;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 22 oktober 2021;
- de (verbeterde) productie 11 en 13 van de GI, ontvangen op 17 februari 2022;
- het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de ouders, ontvangen op
3.De beoordeling
1 mei 2021. Vervolgens is zij bij beschikking van 30 april 2021 onder toezicht gesteld van
1 mei 2021 tot 1 november 2021.
1 november 2021 te verlengen, niet meer kan worden toegewezen.
9 juli 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1112) overwogen dat indien de periode waarvoor een machtiging (tot uithuisplaatsing of ondertoezichtstelling) is gegeven ten tijde van de uitspraak in hoger beroep is verstreken, het hof aan de hand van de aangevoerde grieven heeft te beoordelen of de bestreden beslissing terecht is gegeven. Ook in de uitspraak van
18 maart 2022 (ECLI:NL:HR:2022:395), waarin het ging om een niet uitgevoerde machtiging uithuisplaatsing, oordeelde de Hoge Raad dat een ouder op grond van artikel 8 EVRM recht heeft op een rechtmatigheidstoets. Het hof overweegt evenwel dat deze beoordeling op zijn plaats is indien in eerste aanleg een jeugdbeschermingsmaatregel is getroffen waartegen door een belanghebbende ouder of de minderjarige in kwestie hoger beroep is ingesteld. Er is dan immers sprake van een overheidsinbreuk op door artikel 8 lid 1 EVRM beschermde rechten, waartegen in hoger beroep moet kunnen worden opgekomen. Dat is hier echter niet het geval en artikel 8 EVRM is ook niet van toepassing op de GI. De GI heeft aangevoerd dat haar op deze manier het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM wordt ontnomen. Het hof volgt de GI hierin niet. De GI kan op grond van artikel 3.1 lid 1 van de Jeugdwet de raad verzoeken een nieuw onderzoek naar de noodzaak van een kinderbeschermingsmaatregel te doen. Het hof wijst er verder op dat uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat uit artikel 6 EVRM niet volgt dat een recht op hoger beroep bestaat, zodat ook op die grond de GI niet in enig belang is geschaad.