ECLI:NL:GHSHE:2021:397

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 februari 2021
Publicatiedatum
11 februari 2021
Zaaknummer
20/00179
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het gelijkheidsbeginsel bij aanslag toeristenbelasting voor hotel-exploitant

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een hotel-exploitant tegen de aanslag toeristenbelasting voor het jaar 2017, opgelegd door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant. De belanghebbende stelt dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden, omdat niet alle belastingplichtigen in de heffing van de toeristenbelasting worden betrokken en andere belastingplichtigen voor een te laag bedrag zijn aangeslagen. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch oordeelt dat er geen strijd is met het gelijkheidsbeginsel. De heffingsambtenaar heeft de aanslag gehandhaafd na bezwaar, maar de rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard. De belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 18 december 2020 heeft de belanghebbende haar standpunt toegelicht, waarbij zij aanvoert dat de gemeente Gemert-Bakel niet alle belastingplichtigen in de heffing betrekt en dat er sprake is van een begunstigend beleid. Het hof stelt vast dat de forensenbelasting en de toeristenbelasting verschillende grondslagen hebben in de Gemeentewet en dat er geen gelijke gevallen zijn. De belanghebbende kan geen beroep doen op een vrijstelling, omdat niet is voldaan aan de vereisten voor het belastbare feit voor de forensenbelasting.

Het hof concludeert dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de gemeente inspanningen verricht om niet-ingeschreven arbeidsmigranten in de heffing te betrekken. De stelling van de belanghebbende dat er een begunstigend beleid is, wordt verworpen. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De uitspraak is gedaan op 11 februari 2021.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 20/00179
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant (hierna: de rechtbank) van 31 januari 2020, nummer SHE 19/579 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant,
hierna: de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende de aanslag toeristenbelasting 2017 opgelegd.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Beide partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de andere partij.
1.7.
De zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2020 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende, bijgestaan door haar gemachtigde [gemachtigde] , en, namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar 1] en [heffingsambtenaar 2] .
1.8.
Belanghebbende heeft tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de andere partij. De heffingsambtenaar heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlage.
1.9.
Op de zitting zijn gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld de zaken 20/00174 tot en met 20/00178.
1.10.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende exploiteert [hotel] dat is gelegen aan de [adres] in [woonplaats] (hierna: het hotel).
2.2.
De gemeenteraad van de gemeente Gemert-Bakel heeft op 29 november 2016 de Verordening toeristenbelasting 2017 vastgesteld.
2.3.
De Verordening toeristenbelasting 2017 luidt - voor zover van belang - als volgt :
“Artikel 1
Belastbaar feit
Onder de naam ‘toeristenbelasting’ wordt een directe belasting geheven voor het houden van verblijf met overnachting binnen de gemeente door
personen die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie
personen zijn ingeschreven
a. tegen een vergoeding in welke vorm dan ook, dan wel
b. die zonder vergoeding gedurende hun verblijf beroeps- of bedrijfsmatige werkzaamheden verrichten voor of in opdracht van anderen.
Artikel 2
Belastingplicht
1. Belastingplichtig is degene die gelegenheid biedt tot het verblijf als bedoeld in artikel 1 in hem ter beschikking staande ruimten dan wel op hem ter beschikking staande terreinen.”
2.4.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende op 30 september 2018, voor het jaar 2017, een aanslag toeristenbelasting opgelegd van € 1.393,75.
2.5.
Bij uitspraak op bezwaar van 9 februari 2019 heeft de heffingsambtenaar de aanslag gehandhaafd.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de aanslag terecht is opgelegd.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging danwel vermindering van de aanslag. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
In artikel 224, lid 1, Gemeentewet is bepaald dat ter zake van het houden van verblijf binnen de gemeente door personen die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen zijn ingeschreven, toeristenbelasting geheven kan worden. Voor zover de belasting wordt geheven van degene die gelegenheid biedt tot een dergelijk verblijf, is diegene bevoegd om de belasting te verhalen op de persoon waarvan het ter zake van het verblijf belasting is verschuldigd. [1] Aan artikel 224 Gemeentewet is uitvoering gegeven in de onder 2 genoemde Verordening (hierna: de Verordening).
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat het belastbare feit zoals omschreven in de Verordening zich heeft voorgedaan en dat belanghebbende is aan te merken als belastingplichtige. Ook is niet in geschil dat de wijze van vaststelling en de hoogte van het vastgestelde bedrag in overeenstemming is met de Verordening.
4.3.
Belanghebbende stelt zich uitsluitend op het standpunt dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden. Belanghebbende stelt dat niet alle belastingplichtigen in de heffing worden betrokken en verwijst in dit verband ten eerste naar het feit dat de gemeente Gemert-Bakel weliswaar een Verordening forensenbelasting kende, maar de heffingsambtenaar geen forensenbelasting heeft geheven in de hier aan de orde zijnde jaren. De Verordening forensenbelasting is inmiddels ingetrokken. Vanwege de vrijstellingsbepaling in de Verordening is van degenen die verblijf houden in een gemeubileerde woning geen toeristenbelasting geheven.
Belanghebbende stelt ook dat arbeidsmigranten ten onrechte niet in de heffing worden betrokken.
Tenslotte stelt belanghebbende dat door de heffingsambtenaar een begunstigend beleid wordt gevoerd. In dit verband wijst belanghebbende op een met twee belastingplichtigen gesloten compromis, waarbij de oorspronkelijke aanslagen tot 1/3 van het verschuldigde bedrag zijn teruggebracht.
4.4.
Voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel is van belang of een juiste wetstoepassing, in andere, aan dat van belanghebbende zowel feitelijk als rechtens gelijke, gevallen achterwege is gebleven en bovendien de door belanghebbende gestelde ongelijke behandeling berust op een gevoerd begunstigend beleid, een oogmerk van begunstiging of dat sprake is van een situatie waar in de meerderheid van de gevallen een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven. [2]
4.5.
Het hof stelt voorop dat de forensenbelasting en de toeristenbelasting elk een eigen grondslag kennen in de Gemeentewet en dat het verschillende belastbare feiten betreft. Van gelijke gevallen is dus geen sprake. Het hof merkt hierbij op dat een gemeente niet verplicht is om een Verordening forensenbelasting vast te stellen en forensenbelasting te heffen. De stelling dat in haar hotel ook personen meer dan 90 dagen hebben verbleven heeft belanghebbende ter zitting ingetrokken, zodat reeds daarom geen sprake is van forensen. Nog daargelaten dat ook niet is voldaan aan de overige vereiste voor het belastbaar feit voor de forensenbelasting, het beschikbaar houden van een woning. Belanghebbende kan dus geen beroep doen op een vrijstelling.
4.6.
Ten aanzien van de arbeidsmigranten heeft de heffingsambtenaar onweersproken gesteld dat een (groot) deel van deze personen staan ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) en dus ingezetenen van de gemeente zijn. Het gelegenheid bieden tot verblijf aan deze arbeidsmigranten is dan geen belastbaar feit in de zin van de Verordening.
Verder heeft de heffingsambtenaar aannemelijk gemaakt dat de gemeente, samen met andere overheidsorganisaties, veel inspanningen verricht om degenen die huisvesting verlenen aan de niet-ingeschreven arbeidsmigranten in de heffing te betrekken. Op de huisvestingslocaties die een vergunning hebben worden de arbeidsmigranten in ieder geval in de heffing betrokken.
Voor zover belanghebbende heeft gewezen op het in 2018 afboeken van een geraamde opbrengst toeristenbelasting en daarmee stelt dat ten onrechte het verblijf van veel arbeidsmigranten niet in de heffing is betrokken, heeft de heffingsambtenaar aannemelijk gemaakt dat dit het gevolg is van een te opportunistische begroting voor het jaar 2018. Daarbij zijn zowel accommodaties meegenomen waar de arbeidsmigranten ingezetenen zijn als accommodaties die wel waren vergund, maar uiteindelijk niet zijn gerealiseerd, zodat geen verblijf door arbeidsmigranten heeft plaatsgevonden.
Naar het oordeel van het hof is dus van een begunstigend beleid ten aanzien van het gelegenheid bieden tot verblijf aan arbeidsmigranten niet gebleken. Evenmin heeft belanghebbende aannemelijk gemaakt dat, hoewel nog niet alle arbeidsmigranten zonder inschrijving in de GBA, in de heffing zijn betrokken, in een meerderheid van de vergelijkbare gevallen de juiste wetstoepassing achterwege is gebleven.
4.7.
Belanghebbende heeft tenslotte gewezen op het door de heffingsambtenaar gesloten compromis met twee andere belastingplichtigen. De heffingsambtenaar heeft toegelicht dat het compromis ziet op twee recreatieparken. Het betreft daar grotendeels jaarplaatsen en/of huisjes/chalets waarvan de eigenaren vrij zijn om te verblijven en te vertrekken en het voor de exploitant niet goed mogelijk is een nachtregister bij te houden. Om die reden is de afspraak gemaakt dat in die gevallen het aantal overnachtingen per jaar forfaitair wordt bepaald. Naar het oordeel van het hof betreft dit geen gelijke gevallen en is geen sprake van een begunstigend beleid. Overigens vinden op deze recreatieparken ook hotelovernachtingen plaats, waarvoor zoals de heffingsambtenaar onweersproken heeft gesteld, wel een nachtregister wordt bijgehouden en de toeristenbelasting op dezelfde wijze wordt geheven als bij belanghebbende. Hetzelfde geldt voor de chalets en mobile homes die via de parkeigenaar worden verhuurd aan toeristen.
4.8.
Gelet op het voorgaande is geen sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel en is de aanslag terecht opgelegd.
Tussenconclusie
4.9.
Het hoger beroep is ongegrond.
Ten aanzien van het griffierecht
4.10.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.11.
Het hof acht geen redenen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het hof
  • verklaart het hoger beroep ongegrond, en
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door L.B.M. Klein Tank, voorzitter, T.A. Gladpootjes en D.A. Hofland, in tegenwoordigheid van I.H.M. Fluitsma, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2021 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Artikel 224, lid 2, Gemeentewet.
2.Hoge Raad 26 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR6481.