In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een hotel-exploitant tegen de aanslagen toeristenbelasting voor de jaren 2013 tot en met 2017, opgelegd door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant. De belanghebbende stelt dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden, omdat niet alle belastingplichtigen in de heffing van de toeristenbelasting worden betrokken en andere belastingplichtigen voor een te laag bedrag zijn aangeslagen. De rechtbank heeft de beroepen van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende hoger beroep heeft ingesteld bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.
Het hof oordeelt dat er geen strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Het hof stelt vast dat de heffingsambtenaar de aanslagen terecht heeft opgelegd en dat de belanghebbende niet kan aantonen dat er sprake is van ongelijke behandeling. De heffingsambtenaar heeft onbetwist gesteld dat een groot deel van de arbeidsmigranten is ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie en dus als ingezetenen worden beschouwd. Het hof concludeert dat de gemeente niet verplicht is om een verordening forensenbelasting vast te stellen en dat de stelling van de belanghebbende dat er een begunstigend beleid is gevoerd, niet kan worden onderbouwd.
De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en het hof verklaart het hoger beroep ongegrond. De kosten van de procedure worden niet vergoed.