Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
,
- [jongmeerderjarige 1] (hierna: [jongmeerderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] (Somalië);
- [jongmeerderjarige 2] (hierna: [jongmeerderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] (Somalië);
- [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] (Somalië);
- [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] (Somalië).
- [jongmeerderjarige 1] , voornoemd;
- [jongmeerderjarige 2] , voornoemd;
- [de moeder] , wonende te [woonplaats] (Kenia), hierna te noemen: de moeder.
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
voorwaardelijkincidenteel hoger beroep ingesteld en het hof verzocht, voor zover het hof mocht overwegen dat de rechtbank niet heeft kunnen overwegen dat de man juridisch de vader is van de kinderen en het hoger beroep van de gemeente (gedeeltelijk) slaagt en de bestreden beschikking vernietigt, alsdan het verzoek van de man toe te wijzen inhoudende voor recht te verklaren dat de man bevoegd is, en aan de voorwaarden voldoet, tot erkenning van de kinderen [jongmeerderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] (Somalië), [jongmeerderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] (Somalië), [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] (Somalië), [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] (Somalië) en de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Tilburg te gelasten zo spoedig mogelijk en in ieder geval binnen vier maanden na datum beschikking een akte van erkenning op te maken met betrekking tot deze kinderen.
,hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
3.De beoordeling
- [jongmeerderjarige 1] (hierna: [jongmeerderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] (Somalië);
- [jongmeerderjarige 2] (hierna: [jongmeerderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] (Somalië);
- [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] (Somalië);
- [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] (Somalië),
Gelet op het voorgaande zal het hof overgaan tot de inhoudelijke beoordeling van de verzoeken (principaal en incidenteel).
Aan hem is op 17 juli 1997 het Nederlanderschap verleend door naturalisatie bij Koninklijk Besluit.
Het hof zal in het midden laten of op basis van de overgelegde documenten geoordeeld kan worden dat het tweede huwelijk van de man rechtsgeldig is gesloten en zal eerst de grief bespreken dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat het tweede huwelijk van de man als rechtsgeldig in Nederland kan worden erkend, en dat als gevolg daarvan de kinderen reeds in een familierechtelijke betrekking tot de vader staan.
Het vorenstaande betekent dat de thans in de art. 10:100-101 BW gecodificeerde regels van internationaal privaatrecht op het onderhavige geval kunnen worden toegepast, ook al zijn de twee oudste kinderen voor 1 januari 2003 geboren (vgl. HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:293, NJ 2016/355).
Blijkens de tekst van deze weigeringsgrond stuit, aldus de Hoge Raad in genoemde uitspraak, de erkenning van een in het buitenland gesloten huwelijk slechts af op kennelijke onverenigbaarheid met de openbare orde wanneer en zolang sprake is van een polygame situatie. Met ingang van het tijdstip waarop aan zodanig huwelijk het polygame karakter ontvalt, bijvoorbeeld door ontbinding of nietigverklaring van het andere huwelijk, wordt aan de toepassingsvoorwaarde van art. 10:32, aanhef en onder a, BW niet langer voldaan, en wordt het in het buitenland gesloten huwelijk - behoudens de toepasselijkheid van andere weigeringsgronden - op de voet van art. 10:31 BW hier te lande erkend.
in ieder gevalsprake is van strijd met de openbare orde. Deze aanscherping laat onverlet dat ook buiten de daar genoemde gevallen sprake kan zijn van kennelijke onverenigbaarheid met de openbare orde. Het hof acht dat hier het geval en wel om de volgende reden.
Dit roept de vraag op of de man zijn tweede huwelijk verzwegen heeft bij zijn aanvraag tot naturalisatie. De man betwist dat hij dat heeft verzwegen, maar heeft dat verder niet onderbouwd. Wat hier ook van zij, uit genoemde regelgeving en beleid, welk beleid blijkens de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak (zie bijv. AR 1 juni 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AT6559 geoorloofd is en ook ten tijde van de aanvraag van de man in 1997 reeds bestond) blijkt klip en klaar dat een polygaam huwelijk voor een Nederlander onverenigbaar is met de openbare orde. Het tweede huwelijk van de man kan derhalve vanaf het moment van verkrijging van het Nederlanderschap door de man niet erkend worden wegens onverenigbaarheid met de openbare orde in de zin van artikel 10:32 BW. Gelet hierop en gelet op de hiervoor genoemde uitspraak van HR 19 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:942 stuit ook de erkenning van de uit dat huwelijk ontstane familierechtelijke betrekking met eerder genoemde kinderen af op de weigeringsgrond van de openbare orde als bedoeld in artikel 10:100 lid 1 onderdeel c BW.