3.3De rechtbank heeft het verzoek afgewezen. Daartoe heeft zij, voor zover in cassatie van belang, als volgt overwogen.
(a) Voor de beantwoording van de vraag of [verzoeker] de Nederlandse nationaliteit aan [betrokkene 2] ontleent, is van belang of op enig moment tussen [verzoeker] en [betrokkene 2] een familierechtelijke betrekking tot stand is gekomen en, zo ja, of deze familierechtelijke betrekking het Nederlanderschap tot gevolg heeft (rov. 5.1).
(b) De familierechtelijke betrekkingen die in Australië op grond van de Children (Equality of Status) Act 1976 van New South Wales tot stand zijn gekomen, worden in Nederland als zodanig niet erkend. Dergelijke betrekkingen kunnen slechts erkend worden wanneer zij zijn neergelegd in een door een bevoegde ambtenaar opgemaakte akte. In de geboorteakte die na de geboorte van [verzoeker] is opgemaakt, is het veronderstelde vaderschap van [betrokkene 2] niet vastgelegd. Dat is pas gebeurd in 2002. De in Australië ten tijde van de geboorte (verondersteld) ontstane familierechtelijke betrekking komt daarom niet voor erkenning in aanmerking. (rov. 5.2)
(c) De uitspraak van het Supreme Court van 9 juli 2013 dient op grond van art. 10:100 lid 1 BW te worden erkend. Daarmee staat vast dat [betrokkene 2] vanaf de geboorte van [verzoeker] zijn juridische vader is. Dit betekent echter niet dat [verzoeker] het Nederlanderschap heeft verkregen. [verzoeker] was ten tijde van de uitspraak meerderjarig. Het is in strijd met art. 4 lid 1 RWN – dat bij meerderjarigheid geen Nederlanderschap toelaat bij een (op verwekkerschap gebaseerde) gerechtelijke vaststelling van het vaderschap – om wel het Nederlanderschap
toe te kennen bij een na het bereiken van de meerderjarigheid in het buitenland gerechtelijk vastgestelde familierechtelijke betrekking. (rov. 5.3)
(d) De stelling van [verzoeker] dat in 2002 familierechtelijke betrekkingen tussen hem en [betrokkene 2] zijn ontstaan door de vermelding op de geboorteakte van [betrokkene 2] als vader, gaat niet op aangezien [verzoeker] ook in 2002 reeds meerderjarig was (rov. 5.4).
3.4.1Onderdeel 1 van het middel richt zich tegen het hiervoor in 3.3 onder b weergegeven oordeel van de rechtbank. Het voert aan dat de rechtbank blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door tot uitgangspunt te nemen dat de in Australië bij de geboorte van rechtswege tot stand gekomen familierechtelijke betrekking tussen [verzoeker] en [betrokkene 2] in Nederland alleen kan worden erkend wanneer deze familierechtelijke betrekking is neergelegd in een door een bevoegde ambtenaar in Australië opgemaakte akte. Volgens het onderdeel is geen akte vereist voor de erkenning in Nederland van een in het buitenland tot stand gekomen afstammingsrelatie. De in Australië bij de geboorte van [verzoeker] van rechtswege tot stand gekomen afstamming dient als fait accompli in Nederland te worden erkend.
Met betrekking tot deze klacht wordt als volgt overwogen.
3.4.2Of [verzoeker] bij zijn geboorte de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen, dient te worden beoordeeld aan de hand van de toenmalige Wet op het Nederlanderschap en ingezetenschap (hierna: WNI) (vgl. art. 27 lid 1 in verbinding met art. 3 lid 1 RWN). Art. 1, aanhef en onder a, WNI bepaalde dat Nederlander door geboorte is “het wettig, gewettigd of door den vader erkend natuurlijk kind, waarvan tijdens de geboorte de vader den staat van Nederlander bezit”. Deze bepaling komt erop neer dat tussen de vader en het kind een familierechtelijke betrekking dient te bestaan (vgl. het huidige art. 1, aanhef en onder d, RWN).
3.4.3De vraag of tussen de vader en het kind een familierechtelijke betrekking bestaat, dient mede te worden beantwoord aan de hand van de regels van het Nederlandse internationaal privaatrecht (vgl. Kamerstukken II 1981, 16 947, nr. 3, p. 7). Van die regels maakt deel uit dat onder bepaalde voorwaarden in het buitenland ontstane of vastgestelde familierechtelijke betrekkingen hier te lande worden erkend, behoudens bijzondere omstandigheden, zoals strijd met de openbare orde (HR 31 januari 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0493, NJ 1993/261, rov. 3.2.3; zie ook HR 18 april 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC9311, NJ 1987/926). Deze erkenning is thans geregeld in de art. 10:100 en 10:101 BW (voorheen, vanaf 2003, de art. 9 en 10 Wet conflictenrecht afstamming). Weliswaar is deze regeling als zodanig uitsluitend van toepassing op rechtsbetrekkingen die na 1 januari 2003 zijn vastgesteld of gewijzigd (art. 10:102 BW, voorheen art. 11 Wet conflictenrecht afstamming), maar de bepalingen ervan sluiten volgens de daarop gegeven toelichting in belangrijke mate aan bij het tevoren bestaande ongeschreven recht. Die bepalingen zijn derhalve, aldus die toelichting, ook “richtinggevend voor de beoordeling van feiten, rechtshandelingen en beslissingen die zich vóór de inwerkingtreding van de Wet conflictenrecht afstamming hebben voorgedaan” (Kamerstukken II 2009-2010, 32 137, nr. 3, p. 60-61; vgl. ook HR 13 juli 2001, ECLI:NL:HR:2001:ZC3630, NJ 2002/215). 3.4.4Gelet op het hiervoor in 3.4.2 en 3.4.3 overwogene is de rechtbank terecht ervan uitgegaan dat een in Australië bij de geboorte van rechtswege tot stand gekomen familierechtelijke betrekking tussen [verzoeker] en [betrokkene 2] voor erkenning in aanmerking kan komen in het kader van de in verband met art. 1, aanhef en onder a, WNI te beantwoorden vraag of op dat tijdstip tussen hen een familierechtelijke betrekking bestond.
3.4.5Zoals het onderdeel aanvoert, heeft de rechtbank evenwel ten onrechte geoordeeld dat die betrekking slechts kan worden erkend als zij is neergelegd in een door een bevoegde ambtenaar opgemaakte akte, wat in dit geval niet bij de geboorte of tijdens de minderjarigheid van [verzoeker] is gebeurd. Kennelijk berust dit oordeel op een toepassing van art. 10:101 lid 1 BW, dat erkenning voorschrijft van buitenslands tot stand gekomen rechtsfeiten of rechtshandelingen waarbij familierechtelijke betrekkingen zijn vastgesteld of gewijzigd, welke zijn neergelegd in een door een bevoegde instantie overeenkomstig de plaatselijke voorschriften opgemaakte akte. Ook buiten het geval dat het rechtsfeit of de rechtshandeling is neergelegd in een door een bevoegde ambtenaar opgemaakte akte, kan echter grond bestaan voor erkenning daarvan (vgl. Kamerstukken II 2009-2010, 32 137, nr. 3, p. 60).
3.4.6Naar volgt uit HR 31 januari 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0493, NJ 1993/261, rov. 3.2.3, kan voor dit laatste aanleiding bestaan als met voldoende zekerheid vaststaat dat naar buitenlands recht van het rechtsfeit of de rechtshandeling sprake is. Op degene die zich daarop beroept, rusten de stelplicht en bewijslast terzake. Voorts moeten er geen gronden zijn die zich tegen de erkenning verzetten. 3.4.7Het onderdeel is dus gegrond.
3.4.8Hoewel gegrond, kan het onderdeel niet zonder meer tot cassatie leiden. Nu het hier gaat om de vraag of [verzoeker] bij zijn geboorte de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen en op grond van art. 1, aanhef en onder a, WNI de Nederlandse nationaliteit uitsluitend bij de geboorte wordt verkregen indien sprake is van een wettig kind (in geval van erkenning en wettiging vindt de verkrijging immers nadien plaats), kan de erkenning van een in Australië bij de geboorte van rechtswege tot stand gekomen familierechtelijke betrekking tussen [verzoeker] en [betrokkene 2] alleen tot verkrijging van het Nederlanderschap bij geboorte door [verzoeker] leiden indien deze familierechtelijke betrekking op één lijn is te stellen met die welke naar Nederlands recht bestaat tussen de vader en het wettige kind.
3.4.9Voor dit laatste is voldoende dat komt vast te staan dat tussen de vader en de moeder een band heeft bestaan die met een huwelijk op één lijn kan worden gesteld. Nu in de stellingen van [verzoeker] besloten ligt dat in dit geval aan deze eis is voldaan, kan de beschikking van de rechtbank niet in stand blijven.
3.5.1De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen. In verband daarmee behoeven de overige klachten van het middel geen behandeling.
3.5.2Zoals ook blijkt uit de uitspraak van het Supreme Court van 9 juli 2013, ontstaat naar het in New South Wales (ook in 1977 al) geldende recht een familierechtelijke betrekking tussen vader en kind bij de geboorte, ongeacht of het kind in of buiten echt is geboren en ongeacht of de vader met een ander dan de moeder is gehuwd; dat recht stelt kinderen in en buiten echt geboren geheel gelijk. Op grond van de uitspraak van het Supreme Court staat vast dat [betrokkene 2] vanaf de geboorte van [verzoeker] diens vader is, onder meer op grond van het vermoeden van vaderschap dat naar dat recht bestaat op grond van het feit dat de man heeft samengewoond met de moeder in een periode van 24 weken vanaf de vierenveertigste week vóór de geboorte, welk vermoeden naar dat recht gelijk staat aan het vermoeden van vaderschap dat naar dat recht bestaat op grond van huwelijk.
Vast staat derhalve dat naar het recht van New South Wales een familierechtelijke betrekking bestaat tussen [verzoeker] en [betrokkene 2] vanaf de geboorte van [verzoeker] .
3.5.3Er is geen grond om dit rechtsfeit niet te erkennen. Vast staat dat [verzoeker] is geboren en getogen in een feitelijke gezinssituatie met zijn ouders (zie hiervoor in 3.1 onder (iii)). Daarom kan niet worden geoordeeld dat erkenning van de familierechtelijke betrekking tussen [verzoeker] en [betrokkene 2] in strijd zou komen met de Nederlandse openbare orde. Naar Nederlands recht zou [betrokkene 2] bevoegd zijn geweest om [verzoeker] te erkennen, ondanks het feit dat hij was gehuwd (vgl. HR 10 november 1989, ECLI:NL:HR:1990: AC1689, NJ 1990/450 en het naar aanleiding van dit arrest tot stand gekomen art. 1:204 lid 1, aanhef en onder e, (oud) BW, zoals dat heeft gegolden tot 2014).
3.5.4Uit het feit dat [verzoeker] is geboren en getogen in een feitelijke gezinssituatie met zijn ouders, volgt tevens dat de familierechtelijke betrekking waarin hij tot zijn vader staat, op de wijze als hiervoor in 3.4.9 bedoeld op één lijn is te stellen met die welke naar Nederlands recht bestaat tussen de vader en het wettige kind.
3.5.5Het verzoek van [verzoeker] komt derhalve voor toewijzing in aanmerking.