ECLI:NL:GHSHE:2021:3816

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
23 december 2021
Zaaknummer
200.301.054_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de schuldsaneringsregeling en afdrachtverplichting in faillissementsrecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de schuldsaneringsregeling van de appellant. De appellant had verzocht om verlenging van zijn schuldsaneringsregeling met twee maanden, maar de rechtbank had deze verlengd met zes maanden vanwege onvoldoende nakoming van de verplichtingen. De appellant had tussen april en oktober 2020 giften ontvangen die hij niet had afgedragen aan de boedel, wat leidde tot een boedelachterstand van ongeveer € 4.700,70. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de appellant verklaard dat hij de beëindigingsvergoeding van zijn werkgever, die hij had ontvangen na beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst, had gebruikt om de boedelachterstand in te lopen. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen onvoldoende is nagekomen, maar heeft ook geoordeeld dat hij nog een kans moet krijgen om zijn tekortkomingen te herstellen. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank om de schuldsaneringsregeling met zes maanden te verlengen bekrachtigd, en benadrukt dat de appellant zich moet houden aan alle verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling. Het hof heeft ook geoordeeld dat de beëindigingsvergoeding mag worden gebruikt voor het inlopen van de boedelachterstand, maar dat het resterende bedrag aan de boedel moet worden afgedragen. De uitspraak is gedaan door een collegiaal hof, bestaande uit drie rechters.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak : 23 december 2021
Zaaknummer : 200.301.054/01
Zaaknummer eerste aanleg : [nummer]
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. M.J.W. van Rooij te Venlo.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg van 6 oktober 2021.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 14 oktober 2021, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en alsnog te beslissen zijn schuldsaneringsregeling te verlengen met twee maanden, derhalve tot maximaal 2 december 2021 [abusievelijk vermeldt het beroepschrift 2022], althans een zodanige beslissing te nemen als het hof rechtens juist acht.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 december 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • [appellant] , bijgestaan door mr. Van Rooij;
  • mevrouw [bewindvoerder], hierna te noemen: de bewindvoerder, en
-mevrouw [beschermingsbewindvoerder], hierna te noemen: de beschermingsbewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 23 september 2021 en
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder van 1 december 2021.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellant] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW). Uit het feit dat de beschermingsbewindvoerder tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep aanwezig was, blijkt dat de beschermingsbewindvoerder bekend is met het hoger beroep dat [appellant] heeft ingesteld en in het kader daarvan in de gelegenheid is gesteld, van welke gelegenheid zij in appel ook gebruik heeft gemaakt, om haar visie over dit hoger beroep te geven (vgl. HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV4010).
3.2.
Bij vonnis van 2 oktober 2018 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 349a Faillissementswet (Fw) de termijn gedurende welke de schuldsaneringsregeling van kracht is gewijzigd en verlengd met zes maanden, te rekenen vanaf de dag van de uitspraak tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, derhalve tot maximaal 2 april 2022.
3.4.
De rechtbank heeft dit als volgt gemotiveerd.
“2.1. Naar het oordeel van de bewindvoerder is de saniet de uit de schuldsanering voortvloeiende verplichtingen onvoldoende nagekomen. De rechter-commissaris heeft zich bij dit oordeel aangesloten.
2.2.
De rechtbank is gebleken dat de saniet een boedelachterstand heeft ter hoogte van
ongeveer € 4.700,70. De bewindvoerder heeft ter zitting verklaard dat deze boedelafdracht
is ontstaan vanwege het niet afdragen van ontvangen giften aan de boedel. Tussen 1 april
2020 en 3 oktober 2020 heeft de saniet ter hoogte van € 4.789,40 giften op zijn privé
rekening ontvangen. De saniet heeft ter zitting verklaard dat hij deze giften van kennissen
heeft gekregen voor het kopen van levensmiddelen voor zijn kinderen. De giften zijn echter
afkomstig van elf verschillende personen en vertegenwoordigen een aanzienlijk bedrag.
Hieromtrent kon de saniet ter zitting geen afdoende verklaring geven. De saniet blijft bij zijn
standpunt dat de giften waren bedoeld voor het kopen van levensmiddelen en dat hij in
eerste instantie niet wist dat hij deze giften had moeten afdragen aan de boedel ten behoeve
van de schuldeisers. De saniet is de uit de schuldsanering voortvloeiende verplichtingen dus
onvoldoende nagekomen.
2.3.
De bewindvoerder heeft ter zitting verklaard te verwachten dat de saniet bij een
verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling deze tekortkomingen alsnog kan
wegnemen. Uiterlijk één maand na het einde van zijn dienstverband op 1 november 2021 zal
de saniet namelijk een transitievergoeding van zijn werkgever ontvangen. Hiermee kan de
saniet de boedelachterstand inlopen. Derhalve heeft de bewindvoerder geadviseerd om de
termijn van de schuldsaneringsregeling te verlengen met twee maanden. De saniet heeft zich
met het advies van de bewindvoerder akkoord verklaard. Bovendien heeft de saniet ter
zitting verklaard dat hij niet door zijn werkgever is ontslagen. Echter vroeg de werkgever
(te) veel van de saniet en dit kon de saniet nog niet waarmaken. Derhalve is er een
beëindigingsovereenkomst tot stand gekomen.
2.4.
De rechtbank is van oordeel dat de saniet, gelet op het vorenstaande, nog een kans
dient te krijgen. Zij is echter ook van oordeel dat een verlenging met twee maanden geen
recht doen aan de mate van schending van de verplichtingen. Zij merkt voorts op dat de
saniet zich tijdens de resterende looptijd stipt dient te houden aan de verplichtingen
voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling. Indien blijkt dat de saniet dat niet doet, dan
lijkt een beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder de zogenaamde schone lei
onafwendbaar.”
3.5.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. [appellant] erkent dat hij over de periode 1 april 2020 tot 3 oktober 2020 giften heeft ontvangen op zijn privérekening. Voorheen ontving [appellant] een financiële bijdrage van zijn ex-partner. Nadien hebben kennissen giften aan [appellant] doen toekomen, zodat hij levensmiddelen kon (blijven) kopen voor zijn kinderen. Hij heeft voornoemde giften destijds niet aan de boedel ten behoeve van de schuldeisers afgedragen, omdat hij niet wist dat hij hiertoe verplicht was. Deze omissie berust derhalve niet op onwil of kwade opzet.
[appellant] stelt zich op het standpunt dat hij de huidige boedelachterstand van ongeveer € 4.700,70 binnen twee maanden volledig kan inlossen. Hij moest namelijk een beëindigingsovereenkomst aangaan met zijn werkgever, op grond waarvan de arbeidsovereenkomst eindigt met wederzijds goedvinden met ingang van 1 november 2021 en met een beëindigingsvergoeding van € 10.232,43 bruto. Deze vergoeding kan worden gebruikt om de boedelachterstand in te lopen. Dit heeft de bewindvoerder eveneens aangegeven en de bewindvoerder heeft de rechtbank geadviseerd de termijn van de schuldsaneringsregeling te verlengen met twee maanden om de tekortkomingen te herstellen. De rechtbank heeft de schuldsaneringsregeling tegen het advies van de bewindvoerder in verlengd met zes maanden, omdat een verlenging met twee maanden volgens de rechtbank geen recht doet aan de mate van schending van de verplichtingen. Naar het oordeel van [appellant] is voornoemde motivering onvoldoende gemotiveerd.
[appellant] verzoekt het hof dan ook rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden en de schuldsaneringsregeling met de duur van twee maanden te verlengen, dan wel met een termijn die het hof geraden acht zodat de boedelachterstand kan worden ingelopen en de schuldsaneringsregeling met een schone lei kan worden afgesloten.
3.6.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. Volgens [appellant] hoefde hij eigenlijk niet weg te gaan bij zijn werkgever. Omdat het niet goed ging op zijn werk, had zijn werkgever een vergoeding aangeboden. Met de beëindigingsvergoeding kon [appellant] de boedelachterstand betalen. Volgens [appellant] heeft de rechter-commissaris vervolgens toestemming gegeven om de beëindigingsvergoeding te gebruiken voor het inlopen van de boedelachterstand. Dat die toestemming is gegeven, is volgens [appellant] dan ook een gegeven. Mocht de rechter-commissaris daarmee niet hebben ingestemd dan had [appellant] niet ingestemd met een beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst.
Direct na de ontvangst van de beëindigingsvergoeding heeft [appellant] deze vergoeding afgedragen waardoor er geen boedelachterstand meer is. [appellant] heeft daarbij benadrukt dat hij zijn fout van de giften heeft hersteld met het geld dat hem zelf toekwam en dus niet met giften van derden. Verder heeft [appellant] aangegeven dat er geen nieuwe schulden meer zijn ontstaan en dat hij voldaan heeft aan de informatieplicht en de overige verplichtingen die uit de schuldsaneringsregeling voortvloeien.
[appellant] heeft het hof verzocht de termijn te verlengen met een termijn van twee maanden. Daarnaast heeft [appellant] zijn verzoek in het beroepschrift aangevuld en het hof verzocht ook te beslissen dat de beëindigingsvergoeding mag worden gebruikt voor het inlopen van de boedelachterstand nu het vonnis waarvan beroep dit niet nadrukkelijk vermeldt.
3.7.
De bewindvoerder heeft in haar brief van 1 december 2021 - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Dat [appellant] er niet van op de hoogte was dat de giften in de boedel vallen, doet volgens de bewindvoerder niet af aan de verplichting de giften af te dragen. Ze zijn daarom als aflossingsverplichting opgenomen in het boedeloverzicht. Het is, gezien de hoogte van de giften, volgens de bewindvoerder onwaarschijnlijk dat de bedragen alleen voor levensmiddelen zijn gebruikt. De rechtbank heeft geoordeeld dat het niet voldoen aan de verplichtingen en het onduidelijke verhaal omtrent de giften een andere termijn dan een verlenging van twee maanden rechtvaardigt. De bewindvoerder deelt de mening van de rechter zoals omschreven in het proces-verbaal dat het verhaal omtrent de
giften een merkwaardig verhaal is. Het advies voor een verlenging van de termijn van twee maanden is volgens de bewindvoerder gebaseerd op de termijn waarin de transitievergoeding wordt ontvangen. Volgens de bewindvoerder is deze transitievergoeding inmiddels ontvangen en is de boedelachterstand voldaan.
Tijdens de schuldsaneringsregeling is de rechter-commissaris akkoord gegaan met het voorstel om de vaststellingsovereenkomst te tekenen en met het gebruik van de transitievergoeding voor het inlopen van de boedelachterstand. Volgens de bewindvoerder zou [appellant] niet akkoord zijn gegaan met ontbinding van de arbeidsovereenkomst wanneer de transitievergoeding niet gebruikt zou mogen worden voor het inlopen van de achterstand. De giften zijn volgens de bewindvoerder opgenomen in de afdrachtverplichting en [appellant] heeft met de transitievergoeding de, door de niet afgedragen giften ontstane, achterstand inmiddels ingelopen. De rechter-commissaris was akkoord met het voorstel en de bewindvoerder handhaaft daarom haar advies om de regeling met twee maanden te verlengen waarbij de transitievergoeding gebruikt mag worden voor het inlopen van de achterstand. Wanneer deze vergoeding in de boedel valt is het volgens de bewindvoerder niet mogelijk de achterstand te voldoen, ook niet in een verlenging van de looptijd met zes maanden wanneer alle verplichtingen blijven gelden.
De bewindvoerder heeft voorgesteld de termijn van de verlenging op twee maanden vast te stellen waarbij wordt bepaald dat de transitievergoeding gebruikt kan worden voor het inlopen van de boedelachterstand en dat de transitievergoeding niet integraal in de boedel valt.
3.8.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De bewindvoerder blijft erbij dat er van tevoren toestemming is gevraagd aan de rechter-commissaris om de transitievergoeding te gebruiken voor het inlossen van de boedelachterstand. Pas nadat [appellant] de toestemming van de rechter-commissaris had gekregen, heeft hij zijn arbeidsovereenkomst beëindigd. Volgens de bewindvoerder is de transitievergoeding een bedrag van € 5.824,30 netto. Naar aanleiding van een vraag van het hof of het meerdere (circa € 1.123,60) is toegekomen aan de schuldeisers, heeft de bewindvoerder – en ook de beschermingsbewindvoerder – ontkennend beantwoord. Dit restant bevindt zich volgens de beschermingsbewindvoerder op de beheerrekening. De bewindvoerder kan zich er wel in vinden dat het verschil van de transitievergoeding alsnog in de boedel vloeit.
3.9.
De beschermingsbewindvoerder, heeft ter zitting in hoger beroep – zakelijk weergegeven – het hof verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van [appellant] .
3.10.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.10.1.
Op grond van artikel 349a lid 1 Fw bedraagt de termijn van de schuldsaneringsregeling drie jaar, maar kan de rechter in afwijking daarvan de termijn op ten hoogste vijf jaar stellen. Met de in artikel 349a lid 2 en 3 Fw voorziene mogelijkheid van verlenging van de termijn van de schuldsaneringsregeling is met name beoogd een voorziening te treffen voor gevallen waarin na ommekomst van de reguliere termijn nog geen schone lei kan worden verleend, maar de verwachting gerechtvaardigd is dat dit na een verlenging van die termijn wel mogelijk zal zijn. In dergelijke gevallen kan verlenging van de termijn ertoe dienen om de schuldenaar in de gelegenheid te stellen aanvankelijke tekortkomingen in de nakoming van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen te herstellen. De beslissing om op de voet van artikel 349a lid 2 en 3 Fw de termijn van de schuldsaneringsregeling te verlengen kan worden genomen na het moment waarop de in artikel 349a lid 1 Fw bedoelde termijn van de schuldsaneringsregeling afloopt, maar de schuldsaneringsregeling nog niet met inachtneming van de artikel 352 tot en met 356 Fw is geëindigd (vgl. HR 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2935, NJ 2014/470, rov. 3.4.2-3.4.3 en 3.5.4 en HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1203, NJ 2017/288, rov. 3.4.4).
3.10.2.
Op het verzoek van de bewindvoerder van 21 juli 2021 heeft de rechter-commissaris op 2 augustus 2021 toestemming gegeven om de vaststellingsovereenkomst met de werkgever van [appellant] te tekenen waarbij de vergoeding aan [appellant] wordt gelaten en gebruikt mag worden voor betaling van de boedelachterstand. Deze beschikking is nu onherroepelijk. De beschikking van 2 augustus 2021 strekt het hof dan ook tot uitgangspunt. Dit betekent dat de beëindigingsvergoeding door [appellant] conform de beschikking van de rechter-commissaris mag worden gebruikt om de boedelachterstand af te lossen. Gezien de onherroepelijke beschikking van de rechter-commissaris zal het hof het aanvullende verzoek van [appellant] om te beslissen dat de gehele beëindigingsvergoeding mag worden gebruikt voor het inlopen van de boedelachterstand afwijzen. [appellant] heeft hierbij immers geen belang, nog daargelaten dat een grondslag voor een dergelijk verzoek ontbreekt.
3.10.3.
Vast staat dat [appellant] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen onvoldoende is nagekomen. [appellant] heeft immers giften ontvangen die hij niet heeft afgedragen aan de boedel en dus niet ten gunste van de schuldeisers zijn gekomen. Doordat hij deze giften niet heeft afgedragen, is er een boedelachterstand ontstaan die thans circa € 4.700,70 bedraagt.
3.10.4.
Inmiddels is de arbeidsovereenkomst van [appellant] per 1 november 2021 beëindigd en is de overeengekomen beëindigingsvergoeding door hem ontvangen. [appellant] heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat deze vergoeding direct is overgemaakt naar de boedel hetgeen door de bewindvoerder is bevestigd. Met de ontvangst en de afdracht van de beëindigingsvergoeding is de boedelachterstand ingelopen. Dit houdt in dat er thans geen boedelachterstand meer is.
3.10.5.
Het hof is van oordeel dat [appellant] nog een kans dient te krijgen om de tekortkomingen te herstellen. Met de rechtbank is het hof echter ook van oordeel dat een verlenging van de schuldsaneringsregeling met twee maanden geen recht doet aan de mate van schending van de verplichtingen. Tussen april 2020 en oktober 2020 – ruim zes maanden – heeft [appellant] ter hoogte van € 4.789,40 giften op zijn privérekening ontvangen die niet naar de schuldeisers zijn gegaan. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [appellant] verklaard dat de giften zijn gebruikt voor het levensonderhoud van zijn kinderen en dat hij niet wist dat hij de giften moest afstaan. Met de rechtbank en de bewindvoerder is het hof van oordeel dat dit een opmerkelijk verhaal is. De giften zijn immers afkomstig van elf verschillende personen over een periode van ruim zes maanden en het gaat om een bedrag van maar liefst € 4.789,40 – gemiddeld circa € 800,00 per maand voor levensmiddelen (!) waarvan bewijzen ontbreken –. Een verlenging van de schuldsaneringsregeling van twee maanden, omdat de boedelachterstand binnen twee maanden kon worden ingelopen enkel doordat [appellant] ontslagen werd en een beëindigingsvergoeding ontving, biedt gezien het voorgaande geen voldoende compensatie.
3.10.6.
Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank dan ook terecht overwogen dat [appellant] de uit de schuldsanering voortvloeiende verplichtingen onvoldoende is nagekomen en dat, gezien de mate van schending van de verplichtingen, de schuldsaneringsregeling ingevolge artikel 349a Faillissementswet wordt verlengd met zes maanden (en dus - aldus de rechtbank - tot maximaal 2 april 2022). Nu dit niet nadrukkelijk blijkt uit het vonnis waarvan beroep overweegt het hof daarnaast dat de beëindigingsvergoeding – conform de toestemming van de rechter-commissaris – mag worden gebruikt voor het inlopen van de boedelachterstand – wat inmiddels dus al is gebeurd – en dat het meerdere (ter terechtzitting is aangegeven dat het zou gaan om een nettobedrag van € 1.054,30) aan de boedel moet worden afgedragen ten gunste van de gezamenlijke schuldeisers.
Voor zover [appellant] nog heeft betoogd dat de beslissing tot verlenging aan het einde van de reguliere looptijd met zes maanden niet in lijn is met het advies van de bewindvoerder en de rechter-commissaris, wordt dat betoog verworpen. De rechter maakt in het kader van de eindbeoordeling een geheel eigen afweging en is daarbij niet gebonden aan het advies van de bewindvoerder en/of rechter-commissaris.
3.10.7.
Het hof merkt daarbij op dat [appellant] zich tijdens de door de rechtbank verlengde looptijd stipt dient te houden aan de volledige verplichtingen voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling. [appellant] moet dus tijdig en op een juiste wijze alle verplichtingen nakomen, hetgeen in ieder geval ook inhoudt, zoals hiervoor al overwogen, dat het restant van de beëindigingsvergoeding, dat volgens de beschermingsbewindvoerder op het moment van de zitting op de beheerrekening stond, in de boedel moet vloeien. Als blijkt dat [appellant] niet alle verplichtingen nakomt, waaronder dus het in de boedel laten vloeien van het restant van de transitievergoeding, dan lijkt een beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder de zogenaamde schone lei onafwendbaar. Of de schuldsanering ten aanzien van [appellant] moet worden beëindigd met of zonder schone lei, is ter beoordeling van de rechtbank die daarover moet beslissen. De rechtbank (c.q. de rechter-commissaris) zal dan moeten beoordelen of [appellant] de volledige periode – dus ook de periode meteen vanaf het vonnis waarvan beroep tot heden – alle verplichtingen volledig is nagekomen. Bij die beoordeling gaat het dus om het “totaalplaatje”.
3.11.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep,
wijst af het aanvullende verzoek zoals hiervoor verwoord in rechtsoverweging 3.10.2.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, N.W.M. van den Heuvel en J.I.M.W. Bartelds en in het openbaar uitgesproken op 23 december 2021.