[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
I. [appellant] betwist de hoogte van de boedelachterstand. In het eindverslag ex artikel 318 Fw van 25 augustus 2021 van de bewindvoerder staat vermeld dat volgens de bewindvoerder de boedelachterstand € 4.055,14 bedraagt. Echter, uit het overzicht in het eindverslag volgt dat volgens de bewindvoerder de achterstand € 6.342,98 bedraagt, terwijl volgens de verklaring van de bewindvoerder op de eindzitting de boedelachterstand ruim € 5.000,00 bedraagt. Daarnaast stelt [appellant] dat volgens zijn berekening hij meer heeft afgedragen aan de boedel, namelijk een bedrag van meer dan € 11.000,00, terwijl in het boedeloverzicht van de bewindvoerder een bedrag wordt vermeld van € 10.479,32. Kortom, voor zover er een boedelachterstand is, dan is het volstrekt onduidelijk wat de hoogte is van de boedelachterstand.
Het is niet zo dat er onduidelijkheid bestaat over de hoogte van de boedelachterstand, omdat [appellant] nalatig is geweest tijdig de benodigde informatie aan de bewindvoerder te doen toekomen. Immers, nadat de huidige bewindvoerder [appellant] had verzocht alle financiële informatie vanaf september 2018 aan haar te doen toekomen, heeft [appellant] aan dit verzoek binnen korte termijn voldaan, zonder dat de bewindvoerder heeft aangegeven dat er nog financiële stukken zouden ontbreken.
II. Volgens [appellant] heeft hij per brief van 27 juli 2021 voor het eerst van de bewindvoerder vernomen dat er een boedelachterstand van € 4.055,14 is. Volgens [appellant] heeft hij steeds alle informatie volledig en tijdig toegezonden. Dat wordt volgens [appellant] bevestigd door het eindverslag waarin staat dat de bewindvoerder in het dossier van de voormalige bewindvoerder – zijnde mevrouw [de voormalige bewindvoerder] – geen waarschuwingsbrieven aan [appellant] heeft aangetroffen.
Mocht het zo zijn dat in het dossier van de voormalige bewindvoerder zich niet alle benodigde stukken bevinden, dan stelt [appellant] dat de voormalige bewindvoerder niet goed haar dossier op orde had – wat de huidige bewindvoerder lijkt te suggereren naar aanleiding van het door haar opgestelde nieuwe overzicht van de inkomstenstroom – dan wel dat zij heeft verzuimd [appellant] ervan op de hoogte te brengen welke stukken volgens haar nog ontbraken. Onder deze omstandigheden is het volgens [appellant] evident dat het hem niet verweten kan worden dat er door zijn toedoen een boedelachterstand is ontstaan in de periode dat mevrouw [de voormalige bewindvoerder] nog bewindvoerder was en dan kan deze vermeende boedelachterstand – vlak voor het einde van de looptijd van de schuldsaneringsregeling – uiteraard niet aan [appellant] worden toegerekend en behoeft hij derhalve dit bedrag niet aan de boedel te voldoen, met als gevolg dat hem de schone lei toekomt.