ECLI:NL:GHSHE:2021:3712

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
200.261.490_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering van een voormalig advocatenkantoor op de stichting derdengelden betreffende het saldo op de derdenrekening na voldoening aan cliënten en derden

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een vordering van Stichting Batna, een voormalig advocatenkantoor, tegen Stichting Derdengelden. De vordering betreft het positieve saldo op de derdenrekening van Stichting Derdengelden, dat volgens Stichting Batna aan haar toekomt. De zaak is ontstaan na het faillissement van Stichting Rechtshulp Zuid Advocaten, waarvan Stichting Batna de opvolger is. Het hof heeft vastgesteld dat er een overeenkomst bestaat tussen Stichting Batna en Stichting Derdengelden, die is gebaseerd op de Boekhoudverordening 1998. Het hof concludeert dat het saldo op de derdenrekening toekomt aan Stichting Batna, omdat er geen derden meer zijn die aanspraak kunnen maken op de gelden. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant vernietigd en Stichting Derdengelden veroordeeld om het volledige saldo aan Stichting Batna te voldoen, na aftrek van eventuele kosten. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van stichtingen die derdengelden beheren en de bescherming van rechthebbenden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.261.490/01
arrest van 14 december 2021
in de zaak van
Stichting Batna,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als Stichting Batna,
advocaat: mr. H.C.M. Schaeken te Eersel,
tegen
Stichting Beheer Derdengelden Stichting Rechtshulp Zuid-Oost Nederland in Liquidatie,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als Stichting Derdengelden,
advocaat: mr. M.C.J. Houben te Eindhoven,
op het bij exploot van dagvaarding van 16 mei 2019 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 20 februari 2019, zoals verbeterd bij herstelvonnis van 3 juli 2019, door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, gewezen tussen Stichting Batna als eiseres en Stichting Derdengelden als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/330206 / HA ZA 18-75)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen en naar het daaraan voorafgaande tussenvonnis van 11 april 2018.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven, tevens houdende aanvulling van de grondslag van de eis en vermeerdering van de eis, met producties 1 tot en met 9;
  • de memorie van antwoord met een productie;
  • het op 19 november 2021 gehouden pleidooi, waarbij beide partijen pleitnotities hebben overgelegd;
  • de bij H-formulier van 5 november 2021 door Stichting Derdengelden toegezonden productie, die Stichting Derdengelden bij het pleidooi bij akte in het geding heeft gebracht;
  • de bij brief van 11 november 2021 door Stichting Batna toegezonden productie, die Stichting Batna bij het pleidooi bij akte in het geding heeft gebracht.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

Vaststaande feiten en kern van het geschil
3.1.1.
In dit geding gaat het kort gezegd om de vraag of Stichting Batna, die in het verleden advocatenkantoren heeft geëxploiteerd, aanspraak kan maken op het positieve saldo van Stichting Derdengelden.
3.1.2.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
  • a. Appellante, Stichting Batna, is op 18 december 1997 opgericht en droeg destijds de naam Stichting Rechtsbijstand Zuid-Oost Nederland (hierna: Stichting ZON).
  • b. Stichting ZON heeft tot 1 oktober 2005 in de voormalige arrondissementen Maastricht, Roermond en ‘s-Hertogenbosch zes bureaus voor rechtshulp geëxploiteerd.
  • c. Stichting ZON had ook advocaten in dienst. De Boekhoudverordening 1998 bepaalde in artikel 3 lid 1 dat elke advocaat verplicht is een stichting derdengelden ter beschikking te hebben. In verband daarmee heeft Stichting ZON op 16 maart 1999 geïntimeerde, de Stichting Beheer Derdengelden Stichting Rechtshulp Zuid-Oost Nederland (hierna Stichting Derdengelden) opgericht.
  • d. Als gevolg van de Stelselherziening gesubsidieerde rechtsbijstand 2005 hebben de bureaus voor rechtshulp hun activiteiten moeten staken. De bureaus hebben hun publieke functie (het verzorgen van spreekuren en het verstrekken van advies en informatie) moeten overdragen aan een nieuwe landelijke stichting, Het Juridisch Loket. De bureaus hebben hun private functie (het verlenen van verdergaande rechtshulp op basis van een toevoeging op grond van de Wet op de rechtsbijstand) moeten overdragen aan de advocatuur.
  • e. Stichting ZON heeft vanwege deze stelselherziening besloten een sociaal advocatenkantoor op te zetten. In dat kader heeft Stichting ZON eind september 2005 een transitieovereenkomst gesloten met de Raad voor Rechtsbijstand. Dit heeft er toe geleid dat Stichting ZON de vestigingen van de zes bureaus voor rechtshulp overnam en voortzette als (sociale) advocatenkantoren. In verband hiermee heeft Stichting ZON haar naam met ingang van 5 juli 2006 gewijzigd in Stichting Rechtshulp Zuid Advocaten (hierna: Stichting RZA).
  • f. Ook in 2006 gold voor advocaten de Boekhoudverordening 1998 en de daarin neergelegde verplichting voor elke advocaat een stichting derdengelden ter beschikking te hebben. Stichting RZA voldeed aan die verplichting doordat zij gebruik maakte van de al op 16 maart 1999 door Stichting ZON opgerichte Stichting Beheer Derdengelden Stichting Rechtshulp Zuid-Oost Nederland.
  • g. De statuten van Stichting Derdengelden waren bij haar oprichting opgesteld overeenkomstig het model dat was neergelegd in Bijlage A bij de Boekhoudverordening 1998. Stichting Derdengelden heeft volgens artikel 3 lid 1 van haar statuten tot doel, kort gezegd, om gelden die niet bestemd zijn voor de advocaat maar voor cliënten of andere rechthebbenden te ontvangen, tijdelijk te beheren en uit te betalen aan de rechthebbende.
  • h. Volgens artikel 3 lid 2 van de (uit 1999 daterende) statuten diende Stichting Derdengelden ter verwezenlijking van haar doelstelling een daartoe strekkende overeenkomst te sluiten met Stichting ZON. Bijlage B bij de Boekhoudverordening 1998 bevat een model voor een dergelijke overeenkomst tussen een advocatenkantoor en een stichting derdengelden.
  • i. Stichting RZA is op 28 november 2007 in staat van faillissement verklaard met benoeming van [de curator] tot curator (hierna: ‘de curator’).
  • j. Stichting RZA voerde tot de faillissementsdatum de administratie van de Stichting Derdengelden. De curator nam niet alleen het beheer en de vereffening van de boedel van Stichting RZA op zich, maar ook het beheer van Stichting Derdengelden en haar vermogen. Daarbij speelde een rol dat de stichtingen in financieel en personeel opzicht nauw met elkaar verbonden waren. Na de faillissementsdatum heeft de curator gedurende enige tijd vier werknemers van Stichting RZA in dienst gehouden, te weten een stafmedewerker (manager) en drie administratieve medewerkers. Deze werknemers hebben de curator ondersteund bij de afwikkeling van de administratie.
  • k. Omdat de bestuurders van Stichting Derdengelden in de periode na het faillissement hun hoedanigheid van advocaat verloren, hebben de mrs. [advocaat 1] , [advocaat 2] en [advocaat 3] op verzoek van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement ‘s-Hertogenbosch met ingang van 5 mei 2011 de functie van bestuurder van Stichting Derdengelden aanvaard. Vanaf dat moment of kort na dat moment hebben zij de administratie en het beheer van Stichting Derdengelden op zich genomen.
  • l. Bij brief van 4 mei 2012 heeft de curator aan de bestuurders van Stichting Derdengelden onder meer het volgende meegedeeld:
“In het faillissement van Rechtshulp Zuid Advocaten deelde ik u eerder mede dat gefailleerde nog een vordering heeft op de Stichting Beheer Derdengelden van Rechtshulp Zuid Advocaten van ongeveer € 35.000,--. Om de exacte hoogte van de vordering aan te tonen zal ik een accountant moeten inschakelen. In dat kader heb ik contact gehad met de voormalig accountant van gefailleerde, (…).
Deze accountant zou ook kunnen uitzoeken aan welke (voormalige) cliënten nog gelden toekomen die op de rekening van Stichting Beheer Derdengelden staan.”
- m. Bij e-mail van 6 juni 2013 heeft [de accountant] (accountant) aan de curator onder meer het volgende meegedeeld:
“De stand van zaken met betrekking tot de derdengeldrekening is, dat wij hebben getracht op basis van de beschikbare stukken en de computer van RZA (met daarop fidura, waarin de dossiers zouden moeten zijn vastgelegd) te bepalen welk deel van het saldo op de bankrekening van de stichting derdengelden toekomt aan rechtzoekenden en welk deel aan RZA. Het bleek gaande weg niet mogelijk om zonder nadere assistentie de noodzakelijke informatie uit Fidura te halen. Ondersteuning door de financiële medewerker van Rechtshulp Noord Advocaten in [plaats] bleek echter uiteindelijk ook niet tot het gewenste resultaat te leiden, ondermeer omdat de kwaliteit van de vastlegging in Fidura niet altijd perfect was (d.w.z. vanuit ons perspectief). Daarna heb ik toch nog de ontbrekende bankafschriften bij jou opgevraagd. In beginsel is daar nu het wachten op.
De vraag is of het zinvol is het uitzoekwerk nog verder af te maken. Ons stellige indruk is dat veruit het grootste deel van de ontvangsten op de bankrekening van de stichting derdengelden toekomt aan RZA. Als betrokkenen daarmee zouden kunnen leven zou ook kunnen worden gekozen om voor een bepaalde periode een zeker bedrag te reserveren om daaruit eventuele verzoeken tot uitbetaling van derden te kunnen honoreren. Een overweging daarbij is(hof: dat)
door het moeizaam verlopen zoekwerk ons onderhanden werk is opgelopen naar ongeveer € 7.700. En we zijn nog niet klaar.
De vraag is welk bedrag zou moeten worden gereserveerd. Wij vermoeden dat € 10.000 voldoende zou moeten zijn. Bijgevoegd tref je aan een overzicht van de bankafschriften 2007 (t/m afschrift nummer 179; de resterende afschriften bereikten ons pas later). Je ziet dat daarop per saldo veel wordt bijgeschreven en dat tweemaal het saldo door grote overboekingen ten gunste van RZA wordt verlaagd (eenmaal € 100.000 en eenmaal € 80.000). Na de overboeking liet men circa € 10.000 aan saldo staan. Vermoedelijk is dat bedrag dat men voor derden reserveerde. Dit zou nu uit praktische overwegingen ook kunnen worden aangehouden. Wij hebben wel gezien dat na 2007 er nog een aantal bedragen zijn uitbetaald aan RZA en aan derden. De vraag is of € 10.000 niet aan de hoge kant is.”
  • n. In de loop van het faillissement bleek Stichting RZA aanspraak te kunnen maken op een teruggave van omzetbelasting. Als gevolg van het ontvangen bedrag heeft Stichting RZA een akkoord kunnen aanbieden aan de crediteuren in het kader waarvan de crediteuren volledig zouden worden voldaan. Dit akkoord is gehomologeerd op 25 juni 2013, ten gevolge waarvan het faillissement op 5 juli 2013 is geëindigd. De crediteuren zijn volledig voldaan.
  • o. Stichting RZA heeft vervolgens op 26 augustus 2013 haar statuten gewijzigd en haar naam gewijzigd in Stichting Batna. Volgens artikel 2 van de gewijzigde statuten heeft Stichting Batna tot doel:
“het uitvoeren of doen uitvoeren van projecten op het terrein van rechtsbedeling, alsmede het verrichten van andere handelingen die met de rechtsbedeling verband houden.
En voorts al hetgeen met een en ander rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin van het woord.”
Stichting Batna houdt zich niet meer bezig met werkzaamheden in de advocatuur, en hoeft dus niet meer te beschikken over een derdenrekening.
- p. Bij e-mail van 12 september 2013 te 11:29 uur heeft [bestuurder van Stichting Batna] (bestuurder van Stichting Batna) aan [advocaat 1] (bestuurder van Stichting Derdengelden) onder meer het volgende meegedeeld:
“Met het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis van homologatie is het faillissement ten einde en is RZA juridisch weer springlevend. De statuten zijn gewijzigd. De nieuwe naam van de stichting is Stichting BATNA en, niet onbelangrijk, alle verwijzingen naar de advocatuur en haar bijzondere regels zijn verdwenen.
Dan nu de Derdengelden.
In aansluiting op jouw suggestie van destijds is het waarschijnlijk het handigst om van die stichting ook de statuten te wijzigen, zodanig dat de link met de advocatuur eruit verdwijnt (…)
Ongeacht of het nu nog een “advocatuurlijke” stichting is of niet, de stichting heeft nog een niet onaanzienlijk banksaldo. In opdracht van [de curator](hof: de curator)
heeft Priore Accountants onderzocht in hoeverre bij dat banksaldo nog sprake is van aan derden toekomende gelden. Voor zo’n 80% heeft Priore kunnen vaststellen dat dat niet het geval is. Voor de rest zou verdergaand onderzoek nodig zijn met alle hoge kosten van dien. Dat hebben besloten daarvan af te zien. Dit temeer omdat de uitkomst eigenlijk helemaal niet meer interessant is. Verjaring heeft immers haar werk al gedaan.
Graag overleg ik op korte termijn met jou over hoe we het een en ander zo eenvoudig
mogelijk in het vat kunnen gieten. Ik stel me voor je dezer dagen even te bellen ter verdere afstemming.”
- q. Bij e-mail van 22 oktober 2013 heeft [advocaat 1] aan [bestuurder van Stichting Batna] onder meer het volgende meegedeeld:
“Gisteren heeft het bestuur van Stichting Beheer Derdengelden (…) vergaderd.
[naam] stelt in zijn e-mail aan [de curator] van 6 juni 2013 dat het zijn stellige indruk is dat veruit het grootste deel van de ontvangsten op de bankrekening van de Stichting Derdengelden toekomt aan RZA. Op basis van enkel een indruk willen we echter niet tot uitbetaling overgaan, hiervoor zal een sluitende onderbouwing noodzakelijk zijn dat de gelden daadwerkelijk RZA toekomen.
Omdat we menen dat derden tot in de lengte der dagen claims kunnen indienen bij de Stichting Derdengelden, dienen de gelden van Stichting Derdengelden daarvoor gereserveerd te blijven, tenzij we absolute zekerheid hebben dat verzoeken om doorbetaling gegrond zijn of toekomstige claims op andere wijze voldaan kunnen worden. In het laatste geval is ontbinding van de Stichting Derdengelden een optie.
We hebben besloten vooralsnog de status quo te handhaven. Volgend jaar rond deze tijd zullen we opnieuw bijeenkomen en ons over de situatie beraden.”
- r. Bij e-mail van 15 april 2015 heeft [advocaat 1] aan [bestuurder van Stichting Batna] onder meer het volgende meegedeeld:
“Vanochtend heeft het bestuur van de Stichting Beheer Derdengelden (…) vergaderd naar aanleiding van onze bespreking van 24 maart jl. (…). Opnieuw is besloten de status quo te handhaven. Het bestuur ziet geen aanleiding op grond van de thans beschikbare informatie tot een bestuurlijke overdracht en/of het doen van een uitkering aan Stichting BATNA.”
- s. Bij e-mail van 3 oktober 2016 heeft [advocaat 1] onder meer het volgende meegedeeld aan de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement ’s-Hertogenbosch:
“(…)
Stichting BATNA pretendeert rechthebbende te zijn op de derdengelden. Deze bedragen per heden 554,33 (betaalrekening) en € 82.061,35 (spaarrekening). Een schriftelijke aanmaning of mededeling in de zin van artikel 3:317 BW is tot dusverre uitgebleven.
Van derden zijn sedert het aantreden van het huidige bestuur van SD geen vorderingen ontvangen, met uitzondering van een vordering die zag op een eveneens na het aantreden van het huidige bestuur ontvangen betaling. Die vordering is uitbetaald.
Het bestuur van SD is voornemens de stichting te ontbinden en zoekt een bestemming van de door haar beheerde gelden. Storting in de consignatiekas wordt niet als optie gezien.
(…)
Graag zou het bestuur uw advies ontvangen omtrent de door haar te maken keuze.”
- t. Bij e-mail van 30 januari 2017 heeft de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement ’s-Hertogenbosch onder meer het volgende meegedeeld aan [advocaat 1] :
“In zijn vergadering van 16 januari 2017 heeft de raad van de orde nogmaals gesproken over de bestemming van het saldo van de (voormalige) Stichting Rechtshulp Zuid Advocaten.
Primair is het de verantwoordelijkheid van het bestuur om aan het saldo de juiste bestemming te geven. Aannemelijk is dat het saldo gelden betreft van oud-cliënten van de kantoren van Rechtshulp Zuid Advocaten en dan met name eigen bijdrage en proceskosten die abusievelijk op die rekening zijn gestort en waarop geen aanspraak is gemaakt.
Op basis van bovenvermelde informatie kan de raad van de orde het billijken indien het saldo onder voorwaarden (garantstelling) naar de Raad voor Rechtsbijstand zou worden overgeboekt.”
  • u. Tijdens de bestuursvergadering van de Stichting Derdengelden van 31 januari 2017 heeft het bestuur onder meer besloten de Stichting Derdengelden per direct te ontbinden en het bestuur aan te wijzen als vereffenaar.
  • v. Op 14 april 2017 hebben de vereffenaars van de Stichting Derdengelden een rekening en verantwoording en een plan van verdeling als bedoeld in artikel 2:23b lid 2 BW vastgesteld. In het stuk (dat abusievelijk de datum 14 april 2014 draagt) staat onder meer het volgende:
“De vereffenaars constateren daartoe dat alle schulden van de Stichting zijn voldaan en een overschot resteert dat genoegzaam blijkt uit de hieronder opgenomen balans van de Stichting per 26 januari 2017
Actief Passief
Liquide middelen € 82.733,46 Eigen vermogen € 82.733,46
Sinds de balansdatum zijn geen belangrijke wijzigingen in de vermogenspositie van de Stichting opgetreden.
Het overschot zal voor de hierna te noemen bedragen worden uitgekeerd/overgedragen aan
De Persgroep Nederland € 458,59
[advocaat 1] € 4.983,73
[advocaat 2] € 1.661,24
[advocaat 3] € 1.661,24
de publiekrechtelijke rechtspersoon Raad voor Rechtsbijstand € 73.968,65
  • w. De vereffenaars hebben op de voet van artikel 2:23b lid 4 BW in een regionaal dagblad bekend gemaakt dat de Stichting Derdengelden ontbonden is en dat de rekening en verantwoording en het plan van verdeling ter inzage liggen.
  • x. Bij verzetschrift van 20 juni 2017 heeft Stichting Batna op de voet van artikel 2:23b lid 5 BW verzet ingesteld bij de rechtbank Oost-Brabant tegen de rekening en verantwoording en het plan van verdeling.
  • y. Bij e-mail van 10 juli 2017 heeft accountant [naam] aan [bestuurder van Stichting Batna] onder meer het volgende meegedeeld:
“Wij hebben vier jaar geleden op verzoek van [de curator](hof: de curator in het faillissement van Stichting RZA)
een onderzoek gedaan naar de bestemming van het tegoed van de stichting beheer derdengelden RZON. Hoewel dat niet hard bewijs opleverde viel ons wel op dat er begin augustus 2007 € 80.000 werd betaald aan de stichting RZA, waarna een bescheiden bedrag resteerde. Er bestond een soort van rekening-courantverhouding tussen de stichtingen; niet ieder ontvangst waarop
de stichting RZA recht had werd direct doorbetaald, maar periodiek werd het saldo met een rond bedrag afgeroomd. Tot en met dat moment waren alle dossiers afgewerkt. Dat ging door tot 27 november 2007, de dag voorafgaand aan het faillissement. Daarna hield het op. Ondertussen stond er toen al weer € 67.911 tegoed op de rekening, wat nog aangroeide tot € 82.531 ultimo dat jaar. De curator heeft daarna nog enkele betalingen gedaan aan personen die zich bij haar meldden. Daarna hield dat op, wat volgens ons maar een ding kan betekenen, namelijk dat het resterende saldo toekomt aan de stichting Batna. Wij adviseerden om een bedrag van € 10.000 te laten staan voor eventuele claims. Het is m.i. is ook begrijpelijk dat het resterende bedrag aan de stichting RZA toekomt, als je ziet dat een groot deel van de ontvangsten vanaf augustus 207(hof: bedoeld is kennelijk 2007)
bestonden uit kostenvergoedingen (bedragen van € 322 en € 644) die toekwamen aan de RZON/RZA. Hopelijk heb je iets aan deze toelichting.
- z. Het verzet tegen de rekening en verantwoording en het plan van verdeling is bij de rechtbank behandeld ter zitting van 28 november 2017. Bij beschikking van 10 januari 2018 heeft de rechtbank in de verzetprocedure beslist dat de beslissing op het verzet wordt aangehouden en zal worden hervat zodra de uitspraak van de bodemrechter over de door Stichting Batna gestelde aanspraak aan de rechtbank is overgelegd. Omdat in de onderhavige procedure nog niet onherroepelijk is beslist op de vordering van Stichting Batna, heeft de rechtbank de verzetprocedure nog niet hervat.
Het geding bij de rechtbank
3.2.1.
In de onderhavige procedure vorderde Stichting Batna bij inleidende dagvaarding van 20 november 2017 veroordeling van Stichting Derdengelden om aan Stichting Batna te voldoen
“het volledige saldo van de door haar gehouden derdengelden, onder meer zich bevindende op de rekening bij Postbank met [rekeningnummer 1] ”, met veroordeling van Stichting Derdengelden in de proceskosten.
3.2.2.
Aan deze vordering heeft Stichting Batna, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
Tussen partijen geldt een overeenkomst overeenkomstig de modelovereenkomst in Bijlage B bij de Boekhoudverordening 1998. Het resterende saldo op de derdenrekening is opgebouwd uit bedragen die aan Stichting Batna toekomen. De tussen partijen geldende overeenkomst brengt gezien de werkwijze die tussen Stichting Batna en Stichting Derdengelden werd gehanteerd in de gegeven omstandigheden mee dat Stichting Derdengelden het saldo van de derdenrekening aan Stichting Batna moet uitbetalen.
3.2.3.
Stichting Derdengelden heeft verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.
In het tussenvonnis van 11 april 2018 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast. Die comparitie is gehouden op 28 november 2018.
3.2.5.
In het beroepen vonnis van 20 februari 2019 heeft de rechtbank, samengevat, als volgt geoordeeld:
  • Er is niet komen vast te staan dat tussen partijen een overeenkomst is gesloten zoals bedoeld in de Boekhoudverordening 1998 (rov. 4.4).
  • Uit de feitelijke situatie zoals die zich tussen partijen heeft ontwikkeld, kan ook niet worden afgeleid dat Stichting Batna rechthebbende is op de bedragen die gestort zijn op de rekening(en) van Stichting Derdengelden (rov. 4.8 tot en met 4.10).
  • Omdat niet is komen vast te staan dat het bedrag op de bankrekening(en) van Stichting Derdengelden aan Stichting Batna toekomt, kan een vordering tot schadevergoeding van Stichting Batna niet op de grondslag van onrechtvaardigde verrijking worden toegewezen (rov. 4.13).
Op grond van deze oordelen heeft de rechtbank de vordering van Stichting Batna afgewezen en Stichting Batna in de proceskosten veroordeeld.
De grieven en eisvermeerdering in hoger beroep
3.3.1.
Stichting Batna heeft in de memorie van grieven haar eis gewijzigd. Zij vordert nu veroordeling van Stichting Derdengelden om aan Stichting Batna te voldoen
“het volledige saldo van de door haar gehouden derdengelden onder meer zich bevindende op de rekening van Stichting Derdengelden bij ING Bank N.V. met nummer [rekeningnummer 1](hof: bedoeld is kennelijk nummer [rekeningnummer 2] ), althans veroordeling van Stichting Derdengelden tot betaling aan Stichting Batna
“van een bedrag van € 80.782,26 zijnde het saldo van de bankrekening bij ING Bank N.V. op 1 oktober 2010,”vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de datum van de memorie van grieven, zijnde 22 oktober 2019, althans de wijze van verdeling van het volledige saldo vast te stellen, met veroordeling van Stichting Derdengelden in de proceskosten.
Stichting Batna heeft voorts de grondslag van haar eis aangevuld met het standpunt dat Stichting Derdengelden onrechtmatig heeft gehandeld jegens Stichting Batna, en met het standpunt dat het saldo op de derdenrekening moet worden aangemerkt als een onverdeeldheid die aldus verdeeld moet worden dat het totale saldo aan Stichting Batna moet worden voldaan.
3.3.2.
Deze eiswijziging en aanvulling van de grondslag van de eis hebben tijdig plaatsgevonden.
Na behandeling van de grieven en beoordeling van de genoemde grondslagen zal blijken in hoeverre de gewijzigde eis toewijsbaar is.
3.3.3.
Stichting Batna heeft twee grieven aangevoerd tegen het beroepen vonnis. Stichting Batna heeft op basis van die grieven en de door haar aangevulde grondslagen geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het toewijzen van haar gewijzigde eis.
3.3.4.
Stichting Derdengelden heeft de grieven en de aanvullend genoemde grondslagen bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het beroepen vonnis.
Met betrekking tot het eerste onderdeel van grief 1: geldt tussen partijen een overeenkomst zoals de modelovereenkomst in Bijlage B bij de Boekhoudverordening 1998?
3.4.1.
Stichting Batna baseert haar vordering ook in hoger beroep primair op de overeenkomst die volgens haar in het verleden tussen partijen gesloten is. De rechtbank heeft geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat tussen partijen een dergelijke overeenkomst is gesloten. Het eerste onderdeel van grief 1 is tegen dat oordeel gericht.
3.4.2.
Het hof stelt bij de beoordeling van dit onderdeel van de grief het volgende voorop. Op grond van artikel 3 lid 1 van de destijds geldende Boekhoudverordening 1998 was elke advocaat verplicht een stichting derdengelden ter beschikking te hebben. In verband daarmee heeft Stichting ZON, die destijds reeds advocaten in dienst had, al op 16 maart 1999 Stichting Derdengelden opgericht. Het ligt voor de hand dat Stichting ZON en Stichting Derdengelden toen al een overeenkomst hebben gesloten overeenkomstig het model dat is neergelegd in Bijlage B bij de Boekhoudverordening 1998. Dat het sluiten van een dergelijke overeenkomst verplicht was, volgt onder meer uit artikel 1 sub e van de Boekhoudverordening 1998. In de loop der jaren is nimmer bij controles vastgesteld dat een dergelijke overeenkomst ontbrak.
3.4.3.
Of Stichting RZA vervolgens omstreeks haar naamwisseling van 5 juli 2006 een nieuwe, op haar nieuwe naam staande overeenkomst heeft gesloten is tussen partijen in geschil. Uit het feit dat Stichting Batna de door haar gestelde overeenkomst niet heeft overgelegd, kan niet worden afgeleid dat die overeenkomst niet door Stichting RZA is gesloten. Ook kan daar niet uit worden afgeleid dat Stichting Zon in 1999 geen overeenkomst met Stichting Derdengelden heeft gesloten waarvan Stichting RZA gebruik is blijven maken. Stichting Derdengelden heeft immers niet de stelling van Stichting Batna betwist dat de curator de omvangrijke administratie van Stichting RZA tijdens het faillissement grotendeels heeft opgeslagen bij een opslagbedrijf en op enig moment daarna heeft besloten – onder meer vanwege de opslagkosten – een zeer groot deel van de administratie te laten vernietigen. Onder deze omstandigheden kan moeilijk aan Stichting Batna worden tegengeworpen dat zij de door haar gestelde overeenkomst niet heeft overgelegd. Stichting RZA voldeed na de naamswijziging in elk geval aan de verplichting tot het hebben van een stichting derdengelden doordat zij na de naamswijziging, evenals voordien, gebruik bleef maken van Stichting Derdengelden.
3.4.4.
Daarnaast is het volgende van belang. De vraag of tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen moet door de rechter worden vastgesteld aan de hand van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Verklaringen zoals het doen van een aanbod en het aanvaarden van een aanbod hoeven niet uitdrukkelijk plaats te vinden. Zij kunnen immers in iedere vorm geschieden en kunnen ook in gedragingen besloten liggen (art. 3:37 BW, HR 2 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ3876, HR 16 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ2213). Deze maatstaf leidt in dit geval tot het volgende.
3.4.5.
Aangenomen kan worden dat beide partijen er sinds 1999 vanuit gingen dat tussen hen een overeenkomst gold overeenkomstig het voorgeschreven model dat is neergelegd in Bijlage B bij de Boekhoudverordening 1998. Zij hebben jarenlang dienovereenkomstig gehandeld. Dat dit handelen plaatsvond op basis van een overeenkomst met een andere inhoud dan de in het model voorgeschreven inhoud is niet gesteld of gebleken.
3.4.6.
De derdenrekening die door Stichting Derdengelden werd aangehouden, is door Stichting RZA vervolgens ook daadwerkelijk gebruikt vanaf medio 2006, zoals voordien door Stichting ZON. Onder meer proceskostenveroordelingen die wederpartijen van cliënten van Stichting RZA moesten voldoen, werden op die rekening ontvangen. De daarvan onderdeel uitmakende bedragen die aan de cliënten toekwamen, werden aan de cliënten doorbetaald. Stichting Derdengelden heeft dat onvoldoende betwist. Bij deze stand van zaken hebben beide partijen over en weer redelijkerwijs moeten begrijpen dat tussen hen een overeenkomst gold overeenkomstig de modelovereenkomst.
3.4.7.
Het hof concludeert dat het eerste onderdeel van grief 1 doel treft. Tussen partijen geldt een overeenkomst overeenkomstig de modelovereenkomst die is neergelegd in Bijlage B bij de Boekhoudverordening 1998. Stichting Derdengelden heeft onvoldoende betwist dat dit in de gegeven omstandigheden moet worden aangenomen.
Met betrekking tot het tweede onderdeel van grief 1: komt het saldo van de bankrekening van Stichting Derdengelden op grond van de tussen partijen bestaande overeenkomst toe aan Stichting Batna?
3.5.1.
Alvorens het tweede onderdeel van grief 1 te behandelen, stelt het hof het volgende voorop, dat is ontleend aan het arrest van de Hoge Raad van 23 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1139.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 13 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF3413, geoordeeld dat overeenkomstige toepassing van art. 25 Wna (en art. 19 Gerechtsdeurwaarderswet) mogelijk is op de rekeningen die door advocaten en accountants worden aangehouden met het oog op het ontvangen van voor derden bestemde gelden. Dit wordt gerechtvaardigd door de vertrouwenspositie waarin advocaten en accountants, evenals notarissen en gerechtsdeurwaarders, verkeren ten opzichte van derden die aan hen gelden toevertrouwen. Daarbij is in aanmerking genomen dat advocaten ingevolge de voor hen geldende Boekhoudverordening (thans: Verordening op de advocatuur) verplicht zijn een dergelijke rekening te doen houden door een daartoe opgerichte stichting. Uit een en ander volgt dat de overeenkomstige toepassing van art. 25 Wna (en art. 19 Gerechtsdeurwaarderswet) ook geldt voor een aan een advocaat ter beschikking staande stichting derdengelden. Doordat de rekening op naam staat van een stichting beheer derdengelden, is kenbaar dat sprake is van een kwaliteitsrekening. De bankrekening van de stichting beheer derdengelden is een algemene kwaliteitsrekening, waarvan het saldo toekomt aan verschillende cliënten en andere derden gezamenlijk. Het vorderingsrecht ter zake van het saldo van die rekening behoort toe aan de gezamenlijke rechthebbenden, waarbij het aandeel van iedere rechthebbende wordt berekend naar evenredigheid van het bedrag dat te zijnen behoeve op de rekening is gestort (vgl. art. 25 lid 3 Wna).
3.5.2.
Door middel van het tweede onderdeel van grief 1 betoogt Stichting Batna naar de kern genomen dat de derden ten gunste van wie betalingen op de derdenrekening zijn gedaan, het hen toekomende al hebben ontvangen en dat het resterende saldo op de derdenrekening is opgebouwd uit bedragen die aan Stichting Batna toekomen. Volgens Stichting Batna brengt dit mee dat het saldo aan haar moet worden uitgekeerd.
3.5.3.
Ter onderbouwing van dat betoog heeft Stichting Batna, samengevat, het volgende aangevoerd (letteraanduiding door hof toegevoegd).
  • A. Stichting RZA verleende hoofdzakelijk rechtshulp op toevoegingsbasis. In veel van de zaken waren de Staat der Nederlanden, een ander overheidslichaam of het UWV de wederpartij. Die partijen werden regelmatig veroordeeld in de kosten van bezwaar- en beroepsprocedures. Die proceskosten werden doorgaans voldaan op de rekening van Stichting Derdengelden. Uit het bedrag van de kostenveroordeling werd de door de cliënt betaalde eigen bijdrage en het griffierecht vergoed. Daarna resteerde doorgaans nog een bedrag van de kostenveroordeling. Dat bedrag kwam dan aan Stichting RZA toe, omdat de Raad voor Rechtsbijstand het genoemde restant van de proceskostenvergoeding inhield op de aan de advocaat toekomende toevoegingsvergoeding.
  • B. De betaling van de kostenveroordelingen door de genoemde instanties liet vaak lang op zich wachten, terwijl het om bedragen ging die voor de cliënten van belang waren. Omdat wel vrijwel zeker was dat de instanties de bedragen uiteindelijk zouden voldoen, voldeed Stichting RZA reeds eerder vanaf haar eigen bankrekening aan de cliënt de door hem betaalde eigen bijdrage en het griffierecht. In die gevallen kwamen ook die bestanddelen van de kostenveroordeling, als zij uiteindelijk door de instanties op de derdenrekening werden voldaan, aan Stichting RZA toe.
  • C. Ook kwam het met regelmaat voor dat cliënten de door hen aan Stichting RZA verschuldigde eigen bijdrage of het verschuldigde griffierecht per abuis niet naar de betaalrekening van Stichting RZA betaalden, maar naar de derdenrekening. Die bedragen dienden dan van de derdenrekening naar de betaalrekening van Stichting RZA gestort te worden. Ook anderen stortten soms een voor Stichting RZA bestemd bedrag abusievelijk op de derdenrekening, zoals de Raad voor de Rechtspraak medio 2007 een bedrag van maar liefst € 34.554,--.
Door de onder A, B en C omschreven gang van zaken bouwde zich op de derdenrekening steeds een groeiend saldo op dat aan Stichting RZA toekwam. Het aan Stichting RZA toekomende, werd vanaf de derdenrekening periodiek in grote verzamelbedragen aan haar voldaan, zoals € 100.000,-- op 13 juni 2007 en € 80.000,-- op 9 augustus 2007. Na dit soort deelbetalingen steeg het saldo op de derdenrekening telkens weer geleidelijk door de onder A, B en C omschreven gang van zaken. Mede gelet op het feit dat de op de faillissementsdatum (28 november 2007) nog lopende zaken zijn meegenomen door advocaten die elders gingen werken, of zijn overgedragen aan andere advocaten, en de curator gedurende een half jaar ondersteuning heeft gehad van medewerkers van Stichting RZA om de lopende financiële verhoudingen af te wikkelen, kan worden aangenomen dat er geen derden / voormalige cliënten meer zijn die nog een aanspraak hebben op een bedrag van de derdenrekening, aldus Stichting Batna.
3.5.4.
Naar het oordeel van het hof heeft Stichting Batna in elk geval het gestelde onder A voldoende aangetoond. Het hof acht daarbij de volgende feiten en omstandigheden van belang.
  • Op de beschikbare bankafschriften van Stichting Derdengelden komen veelvuldig bijboekingen voor van bedragen € 644,-- en € 322,--. Onbetwist is dat dit de voldoening van proceskostenveroordelingen in bezwaar- en beroepsprocedures betreft.
  • Cliënten ontvingen altijd een kopie van de in hun zaak gewezen uitspraak. Zij wisten het dus wanneer er een proceskostenveroordeling in hun voordeel was uitgesproken en zij dus een teruggave van het de door hen betaalde eigen bijdrage en het griffierecht konden verwachten.
  • In de periode van 10 augustus 2007 (na de laatste verzameloverboeking naar Stichting RZA) tot 23 november 2007 (kort voor de faillissementsdatum) hebben volgens de onbestreden telling van Stichting Batna 128 bijboekingen plaatsgevonden op de derdenrekening. 71 van die bijboekingen betroffen proceskostenbetalingen door wederpartijen.
  • Vast staat dat de Raad voor de Rechtspraak op de toevoegingsvergoedingen die zijn aan de advocaten uitbetaalde, de bedragen inhield die van de ontvangen proceskostenbedragen resteerden nadat daarop de eigen bijdrage en het griffierecht in mindering waren gebracht. Stichting Batna heeft hiervan meerdere concrete voorbeelden gegeven, onder meer in productie 4 en productie 7 bij de memorie van grieven. Stichting Derdengelden heeft dit ter zitting in hoger beroep erkend.
  • Stichting Batna heeft met de door haar als productie 3 bij de memorie van grieven overgelegde stukken, die zijn opgesomd in paragraaf 30 van de memorie van grieven, voldoende aangetoond dat cliënten van Stichting ZON, en nadien cliënten van Stichting RZA, ermee instemden dat de aan Stichting ZON / Stichting RZA toekomende bedragen (de bedragen die de Raad voor Rechtsbijstand op de toevoegingsvergoedingen in mindering had gebracht), aan Stichting ZON / Stichting RZA werden uitbetaald. Ook dit heeft Stichting Derdengelden onvoldoende betwist.
  • De jaarrekening van Stichting RZA over 2006, waaruit blijkt van verzamelbetalingen van Stichting Derdengelden aan Stichting RZA tot een totaalbedrag van € 181.000,--, is goedgekeurd door de accountant. Het ging dus om grote bedragen, hetgeen te verklaren is doordat Stichting RZA ongeveer 120 personeelsleden had, verspreid over zes vestigingen.
In het licht van deze feiten en omstandigheden heeft Stichting Derdengelden het gestelde onder A onvoldoende betwist.
3.5.5.
Dat zich daarnaast tot op zekere hoogte sprake is geweest van de in rov. 3.5.3 onder C genoemde vergissingen, als gevolg waarvan bedragen op de derdenrekening aan Stichting Batna toekwamen, is door Stichting Derdengelden onvoldoende betwist. De mate waarin van dergelijke vergissingen sprake is geweest, kan naar het oordeel van het hof in het midden blijven. Ook kan in het midden blijven in hoeverre daarnaast in de relevante periode ook sprake is geweest van de in rov. 3.5.3 onder B weergegeven gang van zaken. Indien daarvan in een bepaalde mate sprake is geweest, kan dat mede verklaren waarom het saldo van de derdenrekening aan Stichting Batna toekomt. Indien daarvan geen of slechts in geringe mate sprake is geweest, dan kan met name het gestelde onder A verklaren waarom het saldo van de derdenrekening aan Stichting Batna toekom. Er zijn namelijk, naast de hierboven al opgesomde feiten en omstandigheden, meerdere aanwijzingen dat enerzijds Stichting Batna een substantiële vordering heeft op Stichting Derdengelden en anderzijds geen sprake meer is van derden die nog een bedrag van Stichting Derdengelden te vorderen hebben. Het hof noemt de volgende aanwijzingen:
- De curator van Stichting RZA heeft in het vierde faillissementsverslag van 28 mei 2009 in paragraaf 3.7 onder meer het volgende geschreven:
Curanda heeft waarschijnlijk een aanzienlijke vordering op de stichting Derdengelden. Deze rekening-courantverhouding kan echter pas worden afgewikkeld als de verhoudingen met de cliënten zijn afgewikkeld. Op dit moment wordt de derdenrekening zo veel mogelijk afgewikkeld, maar dit blijkt vanwege een gebrekkige althans ondoorzichtige administratie bewerkelijk te zijn. Het resterende positieve saldo kan echter pas na afwikkeling met cliënten aan de boedel worden overgemaakt, nu de boedel zijn vordering op de Stichting Derdengelden niet op een andere wijze kan onderbouwen. Gezien dit boedelbelang, dat waarschijnlijk substantieel is, worden de werkzaamheden in deze vooralsnog voortgezet.”
- Bij brief van 4 mei 2012 heeft de curator aan de bestuurders van de Stichting Derdengelden onder meer het volgende meegedeeld:
“In het faillissement van Rechtshulp Zuid Advocaten deelde ik u eerder mede dat gefailleerde nog een vordering heeft op de Stichting Beheer Derdengelden van Rechtshulp Zuid Advocaten van ongeveer € 35.000,--. Om de exacte hoogte van de vordering aan te tonen zal ik en accountant moeten inschakelen. In dat kader heb ik contact gehad met de voormalig accountant van gefailleerde, (…).
Deze accountant zou ook kunnen uitzoeken aan welke (voormalige) cliënten nog gelden toekomen die op de rekening van Stichting Beheer Derdengelden staan.”
- Bij brief van 25 juni 2012 heeft de curator aan het Noodfonds in het arrondissement ’sHertogenbosch gevraagd om een bijdrage in kosten voor de werkzaamheden van een accountant voor vervolgonderzoek. Ook in deze brief heeft de curator geschreven dat een deel van het saldo van de derdenrekening aan de boedel (Stichting RZA) zal toekomen.
- Bij e-mail van 6 juni 2013 heeft [de accountant] (accountant) aan de curator onder meer het volgende meegedeeld:
“De stand van zaken met betrekking tot de derdengeldrekening is, dat wij hebben getracht op basis van de beschikbare stukken en de computer van RZA (met daarop fidura, waarin de dossiers zouden moeten zijn vastgelegd) te bepalen welk deel van het saldo op de bankrekening van de stichting derdengelden toekomt aan rechtzoekenden en welk deel aan RZA. Het bleek gaande weg niet mogelijk om zonder nadere assistentie de noodzakelijke informatie uit Fidura te halen. Ondersteuning door de financiële medewerker van Rechtshulp Noord Advocaten in [plaats] bleek echter uiteindelijk ook niet tot het gewenste resultaat te leiden, ondermeer omdat de kwaliteit van de vastlegging in Fidura niet altijd perfect was (d.w.z. vanuit ons perspectief). Daarna heb ik toch nog de ontbrekende bankafschriften bij jou opgevraagd. In beginsel is daar nu het wachten op.
De vraag is of het zinvol is het uitzoekwerk nog verder af te maken. Ons stellige indruk is dat veruit het grootste deel van de ontvangsten op de bankrekening van de stichting derdengelden toekomt aan RZA. Als betrokkenen daarmee zouden kunnen leven zou ook kunnen worden gekozen om voor een bepaalde periode een zeker bedrag te reserveren om daaruit eventuele verzoeken tot uitbetaling van derden te kunnen honoreren. Een overweging daarbij is door het moeizaam verlopen zoekwerk ons onderhanden werk is opgelopen naar ongeveer € 7.700. En we zijn nog niet klaar.
De vraag is welk bedrag zou moeten worden gereserveerd. Wij vermoeden dat € 10.000 voldoende zou moeten zijn. Bijgevoegd tref je aan een overzicht van de bankafschriften 2007 (t/m afschrift nummer 179; de resterende afschriften bereikten ons pas later). Je ziet dat daarop per saldo veel wordt bijgeschreven en dat tweemaal het saldo door grote overboekingen ten gunste van RZA wordt verlaagd (eenmaal € 100.000 en eenmaal € 80.000). Na de overboeking liet men circa € 10.000 aan saldo staan. Vermoedelijk is dat bedrag dat men voor derden reserveerde. Dit zou nu uit praktische overwegingen ook kunnen worden aangehouden. Wij hebben wel gezien dat na 2007 er nog een aantal bedragen zijn uitbetaald aan RZA en aan derden. De vraag is of € 10.000 niet aan de hoge kant is.”
- Bij e-mail van 10 juli 2017 heeft [de accountant] aan [bestuurder van Stichting Batna] onder meer het volgende meegedeeld:
“Wij hebben vier jaar geleden op verzoek van [de curator](hof: de curator in het faillissement van Stichting RZA)
een onderzoek gedaan naar de bestemming van het tegoed van de stichting beheer derdengelden RZON. Hoewel dat niet hard bewijs opleverde viel ons wel op dat er begin augustus 2007 € 80.000 werd betaald aan de stichting RZA, waarna een bescheiden bedrag resteerde. Er bestond een soort van rekening-courantverhouding tussen de stichtingen; niet ieder ontvangst waarop
de stichting RZA recht had werd direct doorbetaald, maar periodiek werd het saldo met een rond bedrag afgeroomd. Tot en met dat moment waren alle dossiers afgewerkt. Dat ging door tot 27 november 2007, de dag voorafgaand aan het faillissement. Daarna hield het op. Ondertussen stond er toen al weer € 67.911 tegoed op de rekening, wat nog aangroeide tot € 82.531 ultimo dat jaar. De curator heeft daarna nog enkele betalingen gedaan aan personen die zich bij haar meldden. Daarna hield dat op, wat volgens ons maar een ding kan betekenen, namelijk dat het resterende saldo toekomt aan de stichting Batna. Wij adviseerden om een bedrag van € 10.000 te laten staan voor eventuele claims. Het is m.i. is ook begrijpelijk dat het resterende bedrag aan de stichting RZA toekomt, als je ziet dat een groot deel van de ontvangsten vanaf augustus 207(hof: bedoeld is kennelijk 2007)
bestonden uit kostenvergoedingen (bedragen van € 322 en € 644) die toekwamen aan de RZON/RZA. Hopelijk heb je iets aan deze toelichting.
- Sinds het intreden van het faillissement op 28 november 2007 zijn ruim veertien jaren verstreken. De curator heeft met name in de eerste fase van het faillissement, met hulp van medewerkers van Stichting RZA, getracht de eventueel nog bestaande aanspraken van derden in kaart te brengen en af te wikkelen. Het faillissement is uiteindelijk op 5 juli 2013 opgeheven, nadat alle schuldeisers volledig waren voldaan. Ook dat is inmiddels acht-en-een-half jaar geleden. Er heeft zich in al die tijd geen enkele derde meer gemeld die meende nog een aanspraak op een bedrag van de derdengeldrekening te hebben (Behoudens een incidenteel geval van een na de faillissementsdatum verrichte onverschuldigde betaling die terugbetaald moest worden). Naar het oordeel van het hof moet de mogelijkheid dat zich nu nog een derde met een terechte aanspraak op de Stichting Derdengelden zal melden, ruim veertien jaar nadat Stichting RZA haar werkzaamheden als gevolg van het faillissement heeft moeten staken, als volstrekt theoretisch terzijde worden geschoven. Het hof acht het niet noodzakelijk om daarvoor nog een bedrag achter te houden.
Gelet op deze feiten en omstandigheden schaart het hof zich achter de conclusie van de accountant dat het resterende saldo toekomt aan Stichting Batna.
3.5.6.
Het hof ziet geen aanleiding om nog nader accountantsonderzoek te laten plaatsvinden naar de vraag of er nu nog bepaalde derden / voormalige cliënten zijn die nog aanspraak kunnen maken op bedragen van de derdengeldrekening. Uit de e-mail van [de accountant] valt op te maken dat een nader onderzoek veel kosten zal meebrengen, terwijl het de zeer vraag is of een dergelijk onderzoek meer duidelijkheid over eventueel nog bestaande aanspraken van derden zal brengen. Daar komt bij dat beide partijen in de onderhavige procedure hebben aangegeven een dergelijk nader onderzoek niet meer zinvol en niet meer wenselijk te vinden.
3.5.7.
Het hof concludeert om bovenstaande redenen dat Stichting Batna de enige partij is die nog een bedrag te vorderen heeft van Stichting Derdengelden, en dat aanspraken van derden niet meer aan de orde zijn. Het saldo dat nu nog op de derdenrekening aanwezig is, komt daarom in beginsel aan Stichting Batna toe. Tussen partijen staat vast dat De Raad voor Rechtsbijstand geen vordering heeft op Stichting Derdengelden. Het hof ziet daarom niet in waarom het saldo aan de Raad voor Rechtsbijstand zou moeten worden uitgekeerd, zoals de bestuurders / vereffenaars van Stichting Derdengelden in het plan van verdeling uit 2017 hebben opgenomen.
3.5.8.
Stichting Derdengelden heeft haar visie dat het saldo van de derdenrekening aan de Raad voor Rechtsbijstand zou kunnen worden uitgekeerd, onderbouwd met de stelling dat de Raad voor Rechtsbijstand bereid is om een vrijwaring af te geven aan de bestuurders van Stichting Derdengelden voor het geval zich nog een derde zou melden. Dit brengt het hof niet tot een ander oordeel. Het hof neemt daarbij allereerst in aanmerking dat de kans dat zich nog een derde met gegronde aanspraken op de Stichting Derdengelden zal melden, buitengewoon klein is. Dit is van de zijde van Stichting Derdengelden bij pleidooi erkend. Daar komt bij dat de bestuurders van Stichting Derdengelden geen vrijwaring nodig hebben als zij op grond van het onderhavige arrest tot uitbetaling van het resterende saldo aan Stichting Batna hebben moeten overgaan. Indien zich nog een derde meldt, hetgeen niet te verwachten is, kan die derde aan de voormalige bestuurders / vereffenaars van Stichting Derdengelden moeilijk verwijten dat zij ter uitvoering van een veroordeling in een arrest van dit hof het saldo van de derdenrekening aan Stichting Batna hebben uitgekeerd.
3.5.9.
Stichting Derdengelden heeft in de onderdelen 5.25 tot en met 5.28 van de memorie van antwoord nog betoogd dat Stichting RZA, door de verzamelbetalingen die zij aan zichzelf liet doen, een soort rekening-courantverhouding creëerde tussen haarzelf en de Stichting Derdengelden. Volgens Stichting Derdengelden is de hierdoor ontstane rechtsverhouding in strijd met de goede zeden en dus nietig, omdat daarbij de cliënten de bescherming ontbeerden waarvoor Stichting Derdengelden juist in het leven is geroepen. Het hof volgt Stichting Derdengelden niet in dit betoog. Volgens de gang van zaken zoals omschreven in rov. 3.5.3 sub A van dit arrest, ontvingen de cliënten van Stichting RZA immers steeds het hen toekomende bedrag. Stichting Derdengelden heeft geen enkel voorbeeld genoemd van een cliënt die het voor hem bestemde bedrag niet heeft ontvangen. Dat de bedragen die vervolgens nog aan Stichting RZA toekwamen, via verzamelbetalingen en niet telkens apart via deelbetalingen werden voldaan, is wellicht voor kritiek vatbaar, maar brengt niet mee dat de overeenkomst zoals partijen die uitvoerden in strijd met de goede zeden en nietig is. Evenmin brengt het mee dat Stichting Batna haar aanspraken op het haar toekomende bedrag op enigerlei wijze heeft verbeurd.
3.5.10.
Het hof concludeert dat het tweede onderdeel van grief I ook terecht is voorgedragen.
Devolutieve werking van het hoger beroep: beroep op verjaring
3.6.1.
Omdat grief I doel heeft getroffen en dit ertoe kan leiden dat de vordering van Stichting Batna geheel of ten dele moet worden toegewezen, moet het hof de verweren van Stichting Derdengelden die de rechtbank onbehandeld heeft gelaten, alsnog behandelen. Dat betreft met name het verweer van Stichting Derdengelden dat Stichting Batna in elk geval vanaf 1 juni 2011 op de hoogte was van een mogelijke vordering op Stichting Derdengelden. Volgens Stichting Derdengelden heeft Stichting Batna de verjaring pas bij brief / e-mail van 3 mei 2017 gestuit, en was de verjaringstermijn van 5 jaar toen al voltooid.
3.6.2.
Dit verweer kan om twee zelfstandig dragende redenen geen doel treffen. De eerste reden is dat Stichting Batna terecht heeft aangevoerd dat de verjaring al is gestuit door de brief van de curator van 4 mei 2012 aan de bestuurders van de Stichting Derdengelden (zie rov. 3.1.2 onder l van dit arrest). Volgens artikel 3:317 lid 1 BW wordt de verjaring van een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis gestuit door een schriftelijke aanmaning of door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt. Naar het oordeel van het hof is een dergelijke mededeling voldoende duidelijk neergelegd in de genoemde brief, waarin de curator onder meer schrijft dat zij al eerder meedeelde dat gefailleerde nog een vordering heeft op de Stichting Derdengelden van ongeveer € 35.000,--, en dat zij een accountant zal moeten inschakelen om de exacte hoogte van de vordering aan te tonen. Het heeft Stichting Derdengelden op grond van deze brief duidelijk moeten zijn dat de curator zich namens de boedel ondubbelzinnig het recht op nakoming voorbehield.
3.6.3.
Door de stuiting van de verjaring bij de brief van 4 mei 2012 is een nieuwe verjaringstermijn van vijf jaar gaan lopen (art. 3:319 lid 1 en 2 BW). Stichting Derdengelden heeft niet betwist dat de verjaring binnen deze nieuwe verjaringstermijn opnieuw tijdig is gestuit door Stichting Batna bij e-mail van 3 mei 2017. Daarna is op 20 november 2017 de inleidende dagvaarding in de onderhavige zaak uitgebracht, zodat van verjaring reeds om deze reden geen sprake is.
3.6.4.
De tweede reden op grond waarvan het beroep op verjaring geen doel kan treffen, is de volgende. Bij arrest van 23 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1139, heeft de Hoge Raad over een derdenrekening zoals de onderhavige onder meer het volgende overwogen:
“3.4.2 Op grond van de overeenkomstige toepassing van art. 25 lid 2 Wna is de Stichting bij uitsluiting bevoegd tot het beheer en de beschikking over de kwaliteitsrekening, en is zij bevoegd (en gehouden) slechts ten behoeve van een rechthebbende betalingen te doen ten laste van die rekening. De Stichting kan worden aangemerkt als lasthebber van de gemeenschap (de gezamenlijke rechthebbenden). In de aard van een kwaliteitsrekening – waarop immers gelden worden gestort die de Stichting (als rekeninghouder) ten behoeve van de rechthebbenden dient te beheren (vgl. art. 25 lid 2 Wna) – ligt besloten dat de Stichting zich tegenover een rechthebbende niet kan beroepen op verjaring van een vordering tot uitbetaling van diens aandeel. Art. 25 lid 4 Wna bepaalt dan ook, overeenkomstig art. 3:178 BW (vgl. Kamerstukken II 1993-1994, 23 706, nr. 3, p 33), dat een rechthebbende te allen tijde recht heeft op uitkering van zijn aandeel in het saldo van de kwaliteitsrekening. Met een daarop gerichte vordering tot de Stichting bewerkstelligt een rechthebbende – in zijn verhouding tot de overige gerechtigden – voor zover nodig tevens een (partiële) verdeling van de gemeenschap. (…)”
Hieruit volgt dat Stichting Derdengelden zich jegens Stichting Batna niet kan beroepen op verjaring. Omdat Stichting Batna aanspraak heeft op het saldo van de derdenrekening (zie rov. 3.5.1 tot en met 3.5.10 van dit arrest), is zij “rechthebbende” in de zin van het arrest van 23 juni 2017, zodat Stichting Derdengelden zich jegens Stichting Batna niet op verjaring kan beroepen.
Met betrekking tot grief 2: subsidiaire grondslag ongerechtvaardigde verrijking
3.7.
Door middel van grief 2 vraagt Stichting Batna aandacht voor de subsidiaire grondslag van haar vordering: ongerechtvaardigde verrijking. Deze grief hoeft niet besproken te worden. Het hof acht de vordering immers op de primaire grondslag, nakoming, toewijsbaar zoals in het onderstaande nader zal worden omschreven. Beoordeling van de vordering in het kader van de subsidiaire vordering zal er niet toe leiden dat de vordering tot een hoger bedrag wordt toegewezen.
Meer subsidiaire grondslag onrechtmatige daad en nog meer subsidiaire grondslag verdeling van onverdeeldheid.
3.8.
Ook de door Stichting Batna in hoger beroep genoemde meer subsidiaire grondslag onrechtmatige daad en nog meer subsidiaire grondslag verdeling van onverdeeldheid hoeven om de in rov. 3.7 genoemde reden niet besproken te worden.
Mate waarin en wijze waarop de vordering van Stichting Batna moet worden toegewezen
3.9.1.
Het hof ziet zich vervolgens geplaatst voor de vraag op welke wijze en in welke mate de vordering van Stichting Batna moet worden toegewezen. Om die vraag zo nodig te kunnen beantwoorden, heeft het hof Stichting Derdengelden verzocht om kort voor het pleidooi:
  • een geactualiseerd overzicht in te zenden aan het hof en de wederpartij met daarin het saldo aan liquide middelen per de datum van pleidooizitting en met de aanspraken die daarop per die datum gemaakt kunnen worden door de eerste vier partijen die genoemd zijn in het plan van verdeling van april 2017 en door eventuele andere derden;
  • de bankafschriften van de ING-rekening van Stichting Derdengelden over de periode van 17 januari 2017 tot de datum van het pleidooi toe te zenden aan het hof en aan de wederpartij.
Stichting Derdengelden heeft op 5 november 2021 aan dit verzoek voldaan.
3.9.2.
Het door Stichting Derdengelden toegezonden overzicht kent een opmaak die min of meer vergelijkbaar is aan het plan van verdeling van 14 april 2017 (zie rov. 3.1.2 sub v. van dit arrest). Het beschikbare actief aan liquide middelen is echter aanzienlijk gedaald (van € 82.733,46 naar € 58.703,54). Op bladzijde 1 van het overzicht staat:
“Actief
  • Liquide middelen € 58.703,54
  • Vordering proceskosten dagvaardingsprocedure eerste aanleg € 2.774,00
  • Vordering proceskosten verzoekschriften procedure eerste aanleg PM1
  • Vordering proceskosten hoger beroep PM2
Het overschot zal voor de hierna te noemen bedragen worden uitgekeerd/overgedragen aan
1. De Persgroep Nederland € 458,59 + PM3
2. [advocaat 1] € 4.983,73 (vergoeding 39 uur) + PM4
3. [advocaat 2] € 1.661,24 (vergoeding 13 uur) + PM5
4. [advocaat 3] € 1.661,24 (vergoeding 13 uur) + PM6
5. de publiekrechtelijke rechtspersoon
Raad voor Rechtsbijstand € 52.712,74 + PM1 + PM2 + PM3 – PM4
– PM5 – PM6”
Op bladzijde 2 van het overzicht heeft Stichting Derdengelden onder meer een toelichting gegeven op de PM-posten, en erop gewezen dat de rechtbank na hervatting van de behandeling van het verzet tegen de uitdelingslijst, een gewijzigd plan van verdeling zal moeten vaststellen, rekening houdend met de mutaties in het vermogen tot dat moment.
3.9.3.
Dat het actief aan liquide middelen in de periode van begin 2017 tot begin november 2021 aanzienlijk gedaald is komt hoofdzakelijk doordat Stichting Derdengelden op de navolgende data tot de navolgende bedragen declaraties van [advocaat 1] voor het voeren van de onderhavige procedure heeft voldaan:
  • 11 juli 2019: € 15.116,41
  • 21 december 2019: € 7.418,75
  • 2 februari 2020: € 1.279,--.
3.9.4.
Het hof overweegt dienaangaande dat in de onderhavige procedure niet de vraag voorligt welke kosten van vereffening op het saldo van de derdenrekening in mindering moeten worden gebracht, alvorens het resterende saldo aan Stichting Batna kan worden uitgekeerd. Die vraag moet door de rechtbank in de verzetprocedure worden beantwoord. Het hof gaat ervan uit dat de rechtbank in de verzetprocedure tevens zal beoordelen of naast de kosten van de vereffening en de kosten van de verzetprocedure zelf, ook de kosten van de onderhavige bodemprocedure, zoals klaarblijkelijk nu aan de orde, onverkort op het ten behoeve van de stichting Batna beschikbare saldo kunnen worden verhaald.
3.9.5.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof Stichting Derdengelden zal veroordelen om aan Stichting Batna te voldoen het volledige saldo van de door haar gehouden betaalrekening met nummer [rekeningnummer 2] en van de aan die rekening gekoppelde Zakelijke Oranje Spaarrekening met nummer [rekeningnummer 3] per 26 januari 2017 (de in het plan van verdeling gehanteerde balansdatum), na aftrek van een eventueel negatief exploitatieresultaat (bestaande uit bankkosten en eventuele negatieve rente) en na aftrek van de posten waarvan in de verzetprocedure onherroepelijk zal worden vastgesteld dat die uit het saldo moeten of hadden mogen worden voldaan.
Conclusie en afwikkeling
3.10.1.
Het bestreden vonnis, waarbij de vordering van Stichting Batna is afgewezen, moet dus vernietigd worden. Het hof zal de vordering van Stichting Batna op de hiervoor vermelde wijze toewijzen en Stichting Derdengelden als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het geding in eerste aanleg.
3.10.2.
Het hoger beroep heeft grotendeels doel getroffen. Het hof zal Stichting Derdengelden daarom als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.
3.10.3.
Het hof zal dit arrest uitvoerbaar bij voorraad verklaren, waarbij de tenuitvoerlegging van de hoofdveroordeling pas zal kunnen plaatsvinden nadat in de verzetprocedure onherroepelijke is beslist over de op het uit te keren saldo in mindering te brengen posten.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, onder zaaknummer C/01/330206 en rolnummer HA ZA 18-75 tussen partijen gewezen vonnis van 20 februari 2019, zoals verbeterd bij herstelvonnis van 3 juli 2019;
opnieuw rechtdoende:
  • veroordeelt Stichting Derdengelden om aan Stichting Batna te voldoen het volledige saldo van de door haar gehouden betaalrekening met nummer [rekeningnummer 2] en van de aan die rekening gekoppelde Zakelijke Oranje Spaarrekening met nummer [rekeningnummer 3] per 26 januari 2017 (de in het plan van verdeling gehanteerde balansdatum), na aftrek van een eventueel negatief exploitatieresultaat (bestaande uit bankkosten en eventuele negatieve rente) en na aftrek van de posten waarvan in de verzetprocedure onherroepelijk zal worden vastgesteld dat die uit het saldo moeten of hadden mogen worden voldaan;
  • veroordeelt Stichting Derdengelden in de proceskosten van het geding in eerste aanleg, en begroot die kosten aan de zijde van Stichting Batna tot op heden op € 84,92 aan dagvaardingskosten, € 626,-- aan griffierecht en € 2.148,-- aan salaris advocaat;
veroordeelt Stichting Derdengelden in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten aan de zijde van Stichting Batna tot op heden op € 86,40 aan dagvaardingskosten, € 2.020,-- aan griffierecht en € 6.093,-- aan salaris advocaat;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.B.N. Keizer, Y.L.L.A.M. Delfos-Roy en G.J.S. Bouwens en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 14 december 2021.
griffier rolraadsheer