In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een werknemer die op staande voet is ontslagen door McDonald's vanwege haar weigering om te re-integreren na ziekte. De werknemer, die sinds februari 2019 in dienst was, werd op 14 februari 2020 ziek en werd op 2 juli 2020 door de bedrijfsarts geschikt geacht voor aangepaste werkzaamheden. Ondanks herhaalde verzoeken van McDonald's om haar werk te hervatten, heeft de werknemer dit niet gedaan, wat leidde tot haar ontslag op 3 augustus 2020. De werknemer heeft in eerste aanleg verzocht om vernietiging van het ontslag en om een billijke vergoeding, maar de kantonrechter heeft haar verzoeken afgewezen.
In hoger beroep heeft het hof geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was. Het hof benadrukt dat ontslag op staande voet een uiterste middel is en dat de sanctie van loonopschorting al voldoende is voor een werknemer die niet meewerkt aan re-integratie. Het hof heeft vastgesteld dat de werknemer niet voldoende heeft meegewerkt aan haar re-integratie, maar dat het ontslag op staande voet een te zware sanctie was, gezien het feit dat de loonopschorting nog maar kort van toepassing was. Het hof heeft de werknemer een billijke vergoeding van € 2.000,- toegekend en McDonald's veroordeeld tot betaling van achterstallig loon en proceskosten.
De beslissing van het hof benadrukt de bescherming van zieke werknemers en de noodzaak voor werkgevers om terughoudend te zijn bij het toepassen van ontslag op staande voet in situaties van re-integratieverplichtingen.