Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
[appellante],
Acerbus,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De beoordeling
“vooralsnog niet in slaagt”haar
“opdracht correct en vooral tijdig op te leveren”en dat Acerbus een
“laatste redelijke kans”krijgt om de installaties
“correct werkend op te leveren”. Ook is Acerbus bij deze brief aansprakelijk gesteld voor de schade die [appellante] door de gestelde tekortkoming van Acerbus heeft geleden en nog zal lijden.
“structureel nalaat aan haar financiële verplichtingen te voldoen”. Ook is [appellante] bij deze brief gesommeerd over te gaan tot betaling van de openstaande facturen.
primaireen bedrag groot € 129.986,04,
subsidiairvoormeld bedrag verminderd met het bedrag waartoe [appellante] veroordeeld wordt in de vrijwaringszaak, telkens te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, en om [appellante] te veroordelen tot betaling van buitengerechtelijke kosten. Een en ander met veroordeling van [appellante] in de proces- en nakosten. Verder heeft Acerbus een incidentele conclusie tot verwijzing van deze zaak naar de rechtbank Oost-Brabant en voeging van deze zaak met de hoofdzaak tussen Akugo en Acerbus en de vrijwaringszaak tussen Acerbus en [appellante] ingesteld.
primaireen bedrag groot € 272.375,60, exclusief btw,
subsidiairvoormeld bedrag verminderd met het bedrag dat [appellante] na verrekening verschuldigd is aan Acerbus en
meer subsidiaireen door de rechtbank vast te stellen schadevergoeding, telkens te vermeerderen met de wettelijke rente. Een en ander met veroordeling van Acerbus in de proces- en nakosten.
grieven 1 tot en met 3komt [appellante] op tegen de afwijzing van haar vordering tot schadevergoeding wegens toerekenbare tekortkoming.
“uiterste best”doet
“om alles op tijd geregeld te krijgen”en dat oplevering op 13 juli 2018
“helaas niet haalbaar”is en waarin zij op 13 en 16 juli 2018 melding maakt van de voortgang van de werkzaamheden betreffende de brandmeld- en inbraakinstallaties (producties 7, 8, 12, 13 en 14 bij conclusie van antwoord in conventie) duiden naar het oordeel van het hof veeleer op een inspanningsverplichting harerzijds dan een resultaatsverbintenis.
“(…) De datum van oplevering was aanvankelijk 1-6-2018 en is daarna bepaald op 1-7-2018. Dit is ten tijde van de bouw altijd duidelijk aan [appellante] en Acerbus gecommuniceerd in bouwvergaderingen en planningen. De opleveringsdatum was dus bij alle partijen bekend. (…)”.
“bepaald op 1-7-2018”valt geenszins op te maken dat deze datum ook met Acerbus is overeengekomen. Deze vermelding duidt naar het oordeel van het hof veeleer op een eenzijdig opleggen van een fatale termijn, hetgeen, zo volgt reeds uit rechtsoverweging 3.28, niet mogelijk is. De vermelding dat de datum van oplevering
“altijd duidelijk”is
“gecommuniceerd”en
“bij alle partijen bekend”was, maakt dit niet anders. Immers ook als het hof veronderstellenderwijs uitgaat van de juistheid van die vermelding, kan hieruit niet de conclusie worden getrokken dat deze datum ook met Acerbus is overeengekomen.
grief 5klaagt [appellante] erover dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [appellante] de met Acerbus overeengekomen kredietlimiet aanzienlijk heeft overschreden, dat de rechtbank daaraan ten onrechte de conclusie heeft verbonden dat [appellante] in verzuim was, dat Acerbus haar werkzaamheden op 2 augustus 2018 terecht heeft opgeschort en dat dit betekent dat de vordering van [appellante] , waarvoor verzuim van Acerbus vereist is, moet worden afgewezen.
grief 4stelt [appellante] zich immers op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte haar brief van 31 juli 2018 heeft aangemerkt als ingebrekestelling. Acerbus beaamt in haar memorie van antwoord dat deze brief geen ingebrekestelling inhoudt. Ook het hof gaat er derhalve van uit dat deze brief geen ingebrekestelling inhoudt. Gesteld noch gebleken is dat [appellante] Acerbus anderszins in gebreke heeft gesteld als bedoeld in artikel 6:82 lid 1 BW.
grief 6komt [appellante] op tegen de afwijzing van haar (tegen)vordering op grond van ongerechtvaardigde verrijking als bedoeld in artikel 6:212 BW.
“er (…) naar gekeken”te hebben en
“voor het leidingwerk, incl. ASD, en afmonteren op zo’n 2300 uur”uit te komen. [appellante] concludeert uit deze e-mail dat Acerbus 2.125 uur teveel heeft gefactureerd, waardoor Acerbus ongerechtvaardigd is verrijkt en [appellante] is verarmd.
grieven 7 tot en met 13klaagt [appellante] over de afwijzing van haar beroep op