ECLI:NL:GHSHE:2021:2972

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 oktober 2021
Publicatiedatum
30 september 2021
Zaaknummer
20/00548
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op vooraftrek van omzetbelasting bij bouwkosten woning met zonnepanelen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of de belanghebbende recht heeft op vooraftrek van omzetbelasting op de bouwkosten van zijn woning, waarin niet-geïntegreerde zonnepanelen zijn geplaatst. De belanghebbende heeft in 2016 de bouw van zijn woning gestart en deze is opgeleverd op 19 december 2017. Bij de bouw zijn aanzienlijke bedragen aan omzetbelasting in rekening gebracht, zowel voor de woning als voor de zonnepanelen. De inspecteur van de belastingdienst heeft een teruggaaf van omzetbelasting verleend, maar de belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de hoogte van deze teruggaaf, met name met betrekking tot de vooraftrek van de omzetbelasting op de bouwkosten.

Het hof heeft geoordeeld dat er geen rechtstreeks en onmiddellijk verband bestaat tussen de bouwkosten van de woning en de levering van energie aan de energiemaatschappij. De belanghebbende heeft niet aangetoond dat de kosten van de woning zijn verdisconteerd in de prijs die hij ontvangt voor de geleverde energie. Het hof concludeert dat de belanghebbende de kosten voor de woning ook zonder de zonnepanelen zou hebben gemaakt, en dat er dus geen recht op vooraftrek bestaat. De uitspraak van de rechtbank, die het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaarde, is bevestigd. Het hof heeft geen aanleiding gezien om het griffierecht te vergoeden of om de proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 20/00548
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 27 augustus 2020, nummer BRE 19/4606 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de belastingdienst
hierna: de Inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de periode 19 december 2017 tot en met 31 december 2017 bij beschikking een teruggaaf van omzetbelasting verleend.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De zitting heeft plaatsgevonden op 22 juli 2021 in ’s-Hertogenbosch door middel van een tweezijdig audiovisueel elektronisch communicatiemiddel, te weten ‘Skype for Business’. Daaraan hebben deelgenomen en zijn gehoord [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] , als gemachtigden van belanghebbende, alsmede, namens de inspecteur, [inspecteur] .
1.6.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.7.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is in 2016 begonnen met de bouw van een eigen woning, gelegen [adres] in [woonplaats] (hierna: de woning). Op 19 december 2017 is de woning opgeleverd en heeft belanghebbende niet-geïntegreerde zonnepanelen op de woning laten installeren. Belanghebbende is op 29 januari 2018 in de woning gaan wonen.
2.2.
Bij de bouw van de woning is exclusief de levering en montage van de zonnepanelen € 75.671 omzetbelasting in rekening gebracht. Voor de levering en montage van de zonnepanelen is € 484 omzetbelasting in rekening gebracht.
2.3.
Op 3 januari 2018 heeft belanghebbende zich aangemeld bij de Belastingdienst als ondernemer middels het formulier ‘Opgaaf Zonnepaneelhouders’. Op het formulier heeft hij vraag 2a, ‘Bent u al ondernemer voor de omzetbelasting (btw)?’, ontkennend beantwoord.
2.4.
Belanghebbende heeft op 11 juni 2018 verzocht om uitreiking van aangiftebiljetten omzetbelasting voor de periode van 1 januari 2016 tot en met 1 juli 2018. De inspecteur heeft een aangiftebiljet omzetbelasting uitgereikt voor de periode van 19 december 2017 tot en met 31 december 2017.
2.5.
Belanghebbende heeft het ontvangen aangiftebiljet (zie 2.4) op 16 juli 2018 ingevuld retour gezonden. Hij heeft de volgende aangifte ingediend:
Verschuldigde omzetbelasting
40
Voorbelasting
12.083
Te ontvangen omzetbelasting
12.043
In de toelichting bij de aangifte heeft belanghebbende het bedrag van de voorbelasting als volgt toegelicht:
‘Vooraftrek: betaalde btw op de installatie zelf (€ 483,48) en gelet op de jurisprudentie van het Hof Arnhem-Leeuwarden (28 november 2017) ook € 11.599,50 voor een deel van het dak van een nieuwbouwwoning. Mijn woning is nieuw (eind 2017 opgeleverd). Indien gewenst kan ik dit nader toelichten. Totaal aan vooraftrek € 12.083,-.’.
2.6.
De inspecteur heeft met dagtekening 15 februari 2019 aan belanghebbende voor de periode 19 december 2017 tot en met 31 december 2017 bij beschikking een teruggaaf van omzetbelasting van € 444 verleend. Daarbij heeft hij de voorbelasting voor een bedrag van € 484 in aanmerking genomen. Bij uitspraak van 26 juli 2019 heeft de inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
De aftrek van omzetbelasting ter zake van de levering en montage van de zonnepanelen (€ 484) en de verschuldigde omzetbelasting (€ 40) zijn niet in geschil.
3.2.
In geschil is of belanghebbende recht heeft op vooraftrek van een deel van de omzetbelasting op de bouwkosten van de woning.
3.3.
Als de in geschil zijnde vraag (3.2) bevestigend wordt beantwoord, is niet in geschil dat de vooraftrek in het juiste tijdvak in aanmerking wordt genomen.
3.4.
Belanghebbende concludeert tot vaststelling van de teruggaaf van omzetbelasting op een bedrag van € 11.979. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Een ondernemer brengt in aftrek de omzetbelasting die door andere ondernemers ter zake van door hen aan die ondernemer verrichte leveringen en verleende diensten in rekening is gebracht, voor zover de goederen en de diensten door de ondernemer worden gebruikt voor belaste handelingen. [1] Op de belastingplichtige rust de last te bewijzen dat aan alle voorwaarden voor het uitoefenen van het recht op vooraftrek is voldaan. Daaronder valt, voor zover hier van belang, de voorwaarde dat de in rekening gebrachte kosten rechtstreeks en onmiddellijk verband houden met het jegens een ander verrichten van een prestatie onder bezwarende titel die niet is vrijgesteld van omzetbelasting. [2] Het rechtstreeks en onmiddellijk verband moet bestaan tussen een bepaalde handeling in een eerder stadium en een of meer handelingen in een later stadium waarvoor recht op aftrek bestaat. Het recht op aftrek van de omzetbelasting over in een eerder stadium verworven goederen of diensten vooronderstelt dat de voor de verwerving ervan gedane uitgaven zijn opgenomen in de prijs van de belaste handelingen in een later stadium waarvoor recht op aftrek bestaat. [3] Indien een dergelijk verband niet bestaat, kan een rechtstreeks en onmiddellijk verband niettemin worden aangenomen indien de kosten voor de betrokken goederen of diensten deel uitmaken van de algemene kosten van de belastingplichtige en als zodanig zijn opgenomen in de prijs van de door hem verrichte prestaties; in dat geval bestaat immers een rechtstreeks en onmiddellijk verband tussen de voor de verwerving van goederen of diensten gedane uitgaven en de gehele economische activiteit van de belastingplichtige. Een rechtstreeks en onmiddellijk verband ontbreekt als de belastingplichtige de desbetreffende uitgave toch zou hebben gedaan wanneer hij geen belastbare economische activiteit had uitgeoefend. [4]
4.2.
Het is aan belanghebbende om feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken, die meebrengen dat een rechtstreeks en onmiddellijk verband als hiervoor in 4.1 bedoeld, bestaat. In het onderhavige geval houdt dit in dat het op de weg van belanghebbende ligt om feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken op grond waarvan kan worden aangenomen dat de uitgave haar uitsluitende oorzaak vindt in de belastbare activiteit ondanks het privégebruik van de woning en ongeacht de mate van dat privégebruik. [5]
4.3.
Het hof acht aannemelijk dat belanghebbende de kosten voor de woning hoe dan ook zou hebben gemaakt, ook wanneer hij niet de zonnepanelen zou hebben aangeschaft. Reeds daarom kan niet worden gezegd dat deze uitgaven zijn gemaakt ten behoeve van het met zonnepanelen opwekken en tegen vergoeding leveren van energie.
4.4.
Bovendien zou in het onderhavige geval een rechtstreeks en onmiddellijk verband moeten bestaan tussen het bouwen van de woning van belanghebbende en het tegen vergoeding leveren van energie door belanghebbende aan de energiemaatschappij. Dat doet zich voor als de bouwkosten van de woning, eventueel via de algemene kosten, zouden zijn opgenomen in de prijs die belanghebbende ontvangt voor de levering van energie. Belanghebbende heeft geen enkel inzicht gegeven in de hoogte of samenstelling van de prijs die hij ontvangt voor de levering van de energie aan de energiemaatschappij. De inspecteur heeft onweersproken gesteld dat energiemaatschappijen een vast bedrag aan zonnepaneelhouders betalen en dat die vergoeding niet afhankelijk is van de kosten die de zonnepaneelhouders maken. Belanghebbende heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat de kosten van de bouw van zijn woning op enigerlei wijze zijn verdisconteerd in de prijs die hij van de energiemaatschappij voor de levering van energie heeft ontvangen. Dat de marktprijzen voor energie ruim voldoende mogelijkheden bieden om de algemene investeringskosten in het fundament voor zonnepanelen terug te verdienen, zoals belanghebbende stelt, rechtvaardigt nog niet de conclusie dat de bouwkosten van de woning van belanghebbende zijn opgenomen in de prijs van de levering van de energie, ook niet via de algemene kosten. Dat in de marktprijs voor energie die is opgewerkt in een zonnepark (in algemene zin) een vergoeding is begrepen voor het aanleggen van de benodigde infrastructuur van dat zonnepark, rechtvaardigt, zoals de inspecteur terecht stelt, niet de conclusie dat dat ook het geval is bij energie die is opgewekt met zonnepanelen. Anders dan belanghebbende meent, kan op basis van de omstandigheid dat het van meet af aan zijn bedoeling was zijn woning mede te gebruiken voor de levering van energie en dat zonder de bouw van de woning geen energie kan worden opgewekt, geen rechtstreeks en onmiddellijk verband worden aangenomen.
4.5.
Gelet op het vorenstaande heeft belanghebbende geen recht op aftrek van de omzetbelasting die drukt op de bouw van zijn woning. Dit betekent dat het bedrag aan teruggaaf van omzetbelasting, zoals neergelegd in de beschikking (en uitsluitend betrekking hebbend op de levering en montage van de zonnepanelen), blijft gehandhaafd.
Slotsom
4.6.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.7.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.8.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door P. Fortuin, voorzitter, L.B.M. Klein Tank en D.A. Hofland, in tegenwoordigheid van M.M. Stassen-Kanters, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2021 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Artikel 15, lid 1, aanhef en letter a, Wet OB.
2.HR 29 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2461.
3.HvJ 14 september 2017, C-132/16, Iberdrola, ECLI:EU:C:2017:683, r.o. 28.
4.HR 16 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1158. Vgl. HvJ 21 februari 2013, Wolfram Becker, C-104/12, ECLI:EU:C:2013:99, punten 19, 20 en 26 tot en met 29.
5.HR 16 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1158.