Nu uit de bewijsmiddelen derhalve niet kan worden afgeleid dat sprake was van een ‘door (bedreiging met) een andere feitelijkheid dwingen’ tot het ondergaan van seksuele handelingen, is niet komen vast te staan dat sprake is van de voor een bewezenverklaring van verkrachting vereiste dwang.
Anders dan de advocaat-generaal en de rechtbank, maar met de verdediging is het hof daarom van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
2.
hij in de periode van 4 augustus 2014 tot en met 3 augustus 2015 te Zaamslag, gemeente Terneuzen, telkens met [benadeelde] (geboren [geboortedatum] ), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, telkens buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] , hebbende verdachte zijn, verdachtes, penis in de vagina en anus en mond van die [benadeelde] gebracht;
3.
hij in de periode van 4 augustus 2014 tot en met 3 augustus 2015 te Zaamslag, gemeente Terneuzen, met [benadeelde] (geboren [geboortedatum] ), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt telkens ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het (tong)zoenen en likken van de vagina van die [benadeelde] en het laten betasten van zijn, verdachtes, penis door die [benadeelde] .
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen
Het hof volstaat, nu de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en er geen vrijspraak is bepleit, op de voet van het bepaalde in artikel 359, derde lid, Wetboek van Strafvordering met een opgave van de bewijsmiddelen.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna aangeduide bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Ten aanzien van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde
de verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 27 juli 2021;
de verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, d.d. 27 juni 2019;
de aangifte van [benadeelde];
de akte van geboorte van [benadeelde].
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan het buiten echt plegen van ontuchtige handelingen met de destijds minderjarige aangeefster, die hebben bestaan of mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, zoals in de bewezenverklaring omschreven. Aangeefster was pas 15 jaar oud toen de eerste seksueel getinte handelingen plaatsvonden, terwijl de verdachte twaalf jaar ouder is. Bovendien was de verdachte op dat moment getrouwd met de oudere zus van de aangeefster en dus haar schoonbroer. Na ontdekking van het seksuele contact tussen de verdachte en zijn schoonzusje zijn de familieverhoudingen op scherp gezet, hetgeen onder meer heeft geresulteerd in een verhuizing van de aangeefster van haar ouderlijk huis naar een beschermde woonsetting in [woonplaats] . Het seksuele contact tussen de verdachte en de aangeefster is ook na haar zestiende verjaardag voortgezet en heeft in totaal ruim twee jaren geduurd. Daarbij was sprake van steeds verdergaande seksuele handelingen, zoals anale seks. Aangeefster heeft verder verklaard dat zij veelal onbeschermde seks met de verdachte heeft gehad, dat zij meerdere malen bang is geweest voor een zwangerschap en dat zij uiteindelijk zelf de stap heeft gezet om condooms aan te schaffen.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is het beeld gerezen van een – scheve – (liefdes)relatie tussen de verdachte en de aangeefster. De verdachte had, als volwassene, de nog minderjarige aangeefster hiertegen moeten beschermen.
In algemene zin geldt dat seksueel misbruik van minderjarigen een zeer ernstige inbreuk op hun lichamelijke en geestelijke integriteit vormt. Minderjarigen bevinden zich in een kwetsbare ontwikkelingsfase. Door ontuchtige handelingen te plegen met een minderjarige stelt een verdachte de bevrediging van zijn eigen lustgevoelens boven de belangen van het slachtoffer. Hiermee doorkruist een verdachte de seksuele ontwikkeling van een minderjarige, terwijl een minderjarige ongestoord hoort te kunnen groeien tot volwassenheid, zeker ook op seksueel vlak. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van dergelijke delicten nog langdurig nadelige psychische gevolgen daarvan (kunnen) ondervinden. Dat is in de onderhavige kwestie niet anders, zoals ook volgt uit de slachtofferverklaring van [benadeelde] .
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 25 mei 2021, betrekking hebbende op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte voor zover die door de verdachte en de raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht. Daarnaast heeft het hof kennis genomen van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland d.d. 13 juli 2021. Hieruit komt naar voren dat de verdachte gedurende het drie jaar durende toezicht in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis de behandeling bij Forensische Zorg Zeeland positief heeft afgerond. De verdachte is inmiddels hertrouwd, werkt op een constructieve manier met zijn ex-vrouw aan de invulling van het co-ouderschap van hun kinderen, er is stabiliteit in zijn sociaal netwerk, inkomen en baan en de verdachte heeft zich op positieve wijze ingezet ten aanzien van zijn behandeling en het toezicht van de reclassering. Het risico op recidive wordt ingeschat als laag. De reclassering ziet geen noodzaak om verdere interventies binnen een toezicht toe te passen.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. Aan het voorwaardelijk strafdeel zal het hof – op uitdrukkelijk verzoek van de aangeefster – de bijzondere voorwaarde van een contactverbod met [benadeelde] , verbinden. Gelet op de omstandigheid dat de verdachte reeds een ambulante behandeling gericht op zedenproblematiek heeft ondergaan, ziet het hof geen aanleiding om deze bijzondere voorwaarde op te leggen. Gelet op het advies van de reclassering zal het hof evenmin een meldplicht bij en/of toezicht door de reclassering opleggen.
Al hetgeen door de verdediging over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte naar voren is gebracht, legt tegenover de ernst van het feit onvoldoende gewicht in de schaal om tot een ander oordeel te komen dan hiervoor is overwogen.
Algemene overwegingen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij
Voordat de vordering van de benadeelde partij wordt besproken en beoordeeld, overweegt het hof het volgende.
I.
Het hof stelt voorop dat het aan de benadeelde partij is haar vordering zodanig te onderbouwen dat het bestaan van haar vordering (naar burgerlijk recht) in de voegingsprocedure in voldoende mate kan worden vastgesteld. Dit geldt te meer indien in eerste aanleg de rechter de vordering op punten onvoldoende onderbouwd heeft geacht en/of zijdens de verdediging de toereikendheid van de onderbouwing (gemotiveerd) is betwist. Op de benadeelde partij rust aldus een onderbouwingsplicht, die in hoger beroep nog kan worden aangevuld. Indien de benadeelde partij nalaat haar vordering in voldoende mate te onderbouwen – en het bestaan daarvan ook niet in voldoende mate uit de inhoud van het strafdossier en het verhandelde ter zitting kan worden afgeleid – zal de benadeelde partij in haar vordering in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard.
II.
Het hof zal bij de beoordeling van de vordering van de benadeelde partij uitgaan van de bedragen zoals deze uit de stukken in eerste aanleg en uit de – zowel mondelinge als schriftelijke – toelichtingen daarop in zowel eerste aanleg als in hoger beroep zijn gebleken.
III.
Voor wat betreft de gevorderde immateriële schadevergoeding overweegt het hof als volgt. Volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) komt voor zover relevant vergoeding van ander nadeel dan vermogensschade in aanmerking:
- bij aantasting in de persoon op andere wijze.
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat van de bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ in ieder geval sprake is indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot vergoeding van een totaalbedrag van € 36.207,79, te weten
€ 23.707,79 aan materiële en € 12.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt voor wat betreft de materiële schade uiteen in:
MEDISCHE KOSTEN
- behandelingen haptonomie
- kosten eigen risico psycholoog
€ 816,75
€ 325,86
REISKOSTEN
- vanuit de woonsetting [adres] ( [woonplaats] ) – ouderlijke woning (Zaamslag)
- aangifte bij openbaar ministerie Middelburg
- bijwonen zitting rechtbank Middelburg
- bezoek advocaat [plaats]
- behandelingen haptonomie [plaats]
€ 366,08
€ 170,56
€ 96,20
€ 17,94
€ 179,40
DAGVERGOEDING IVM OPNAME IN BESCHERMDE WOONSETTING
- [adres] vanaf 6 maart 2017 tot
6 maart 2018 conform richtlijn daggeldvergoeding
€ 5.110,-
STUDIEVERTRAGING
- 1 jaar vertraging normbedrag volgens Letselschaderichtlijn categorie havo, mbo, vwo
€ 16.625,-
De rechtbank heeft bij het vonnis waarvan beroep de vordering gedeeltelijk toegewezen tot een totaalbedrag van € 10.000,- ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 oktober 2016 tot aan de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij is voor wat betreft de gevorderde materiële schade en de meer gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de vordering ter terechtzitting in hoger beroep gemotiveerd inhoudelijk betwist, met uitzondering van de kosten (eigen risico) ter zake van ondergane behandelingen bij de psycholoog en immateriële schade tot een bedrag van € 2000,-.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde] als gevolg van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 325,86, zijnde de kosten in verband met eigen risico voor behandelingen door een psycholoog in 2018. Deze kosten zijn door de verdediging niet betwist. Het hof zal tevens de gevorderde wettelijke rente toewijzen vanaf 1 januari 2019, zijnde de datum waarop in ieder geval het eigen risico over 2018 verschuldigd is geworden door de benadeelde partij. Dat het eigen risico op een (of meer) eerder(e) momenten verschuldigd zou zijn geworden, waardoor de wettelijke rente op een eerder moment zou moeten ingaan, is gesteld noch gebleken. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Met betrekking tot de andere posten overweegt het hof het volgende.
Medische kosten
Ten aanzien van de gevraagde vergoeding voor behandelingen haptonomie ad € 816,75 is het hof van oordeel dat, mede gelet op de toelichting op deze post en op de data waarop die behandelingen zijn ondergaan (in de periode van 16 juni 2017 tot en met 26 januari 2018), afgezet tegen de bewezenverklaarde periode (die eindigt op 3 augustus 2015) niet zonder meer kan worden gesproken van een rechtstreeks verband tussen het bewezenverklaarde en de gevorderde schade. Het hof is voorts van oordeel dat, temeer nu de verdediging deze post gemotiveerd heeft betwist, meer inlichtingen nodig zouden zijn om gewogen te kunnen beoordelen of dit deel van de vordering voor toewijzing in aanmerking komt. Het verkrijgen van meer inlichtingen hieromtrent levert naar het oordeel van het hof evenwel een onevenredige belasting van het strafgeding op. Om die reden kan de vordering van de benadeelde partij voor dit deel niet worden ontvangen en kan de benadeelde partij haar vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen. Dit oordeel geldt tevens de door de benadeelde partij gevorderde reiskosten die verband houden met de behandelingen haptonomie (ad € 179,40).
Reiskosten
Ten aanzien van de reiskosten die de benadeelde partij [benadeelde] heeft gemaakt in het kader van bezoeken aan de ouderlijke woning te Zaamslag is het hof van oordeel dat geen sprake is van een rechtstreeks verband tussen de onder 2 en 3 bewezenverklaarde feiten en de gevorderde schade. Het hof merkt in dit verband op dat de benadeelde partij niet als gevolg van een beslissing van instanties is geplaatst in een beschermde woonsetting, maar naar aanleiding van een uitdrukkelijke wens van haar ouders. De benadeelde partij kan in dit deel van haar vordering (ad € 366,08) niet worden ontvangen.
De reiskosten in verband met het bezoek aan het politiebureau / openbaar ministerie (ad
€ 170,56) en het bijwonen van de terechtzitting in eerste aanleg (ad € 96,20) zijn evenmin aan te merken als rechtstreekse materiële schade ten gevolge van het strafbare feit.
Van reiskosten naar het politiebureau om aangifte te doen of een nadere verklaring af te leggen kan niet worden gezegd dat zij gemaakt zijn ‘ter vaststelling van aansprakelijkheid of schade’, zoals bedoeld in art. 6:96, tweede lid, aanhef en onder b, BW. Zij strekken ertoe strafrechtelijke opsporing en vervolging van de dader te bewerkstelligen. De enkele omstandigheid dat een eventuele daarop volgende strafrechtelijke veroordeling de grondslag kan bieden voor schadevergoeding (en dit vaak mede doelstelling van het slachtoffer is), maakt niet dat gezegd kan worden dat die reiskosten met dat doel zijn gemaakt (vgl. ECLI:NL:HR:2003:AF0690). Deze reiskosten kunnen daarom niet als schade ten laste van verdachte worden gebracht. De wet voorziet niet in de mogelijkheid deze kosten ten laste van de Staat te brengen. De reiskosten in verband met bezoeken aan een advocaat zouden kunnen worden beschouwd als materiële schade, bestaande uit kosten ter vaststelling van aansprakelijkheid of schade (ex art. 6:96, tweede lid, aanhef en onder b, BW). Echter: de Hoge Raad heeft beslist dat dergelijke kosten géén rechtstreekse materiële schade ten gevolge van het strafbare feit zijn (ECLI:NL:HR:2018:2338). Om die reden kan de benadeelde partij in dit deel van haar vordering niet worden ontvangen.
Dagvergoeding in verband met opname in beschermde woonsetting
Het hof is van oordeel dat niet zonder meer kan worden gesproken van een rechtstreeks verband tussen het bewezenverklaarde en de gevorderde schade. Zoals het hof hiervoor heeft overwogen, is het een keuze van de ouders van de benadeelde partij geweest om haar te laten verhuizen naar een beschermde woonsetting. Het hof is voorts van oordeel dat, temeer nu de verdediging deze post gemotiveerd heeft betwist, meer inlichtingen nodig zouden zijn om gewogen te kunnen beoordelen of dit deel van de vordering voor toewijzing in aanmerking komt. Het verkrijgen van meer inlichtingen hieromtrent levert naar het oordeel van het hof evenwel een onevenredige belasting van het strafgeding op. Om die reden kan de vordering van de benadeelde partij in zoverre niet worden ontvangen en kan de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Studievertraging
Het hof is van oordeel dat niet zonder meer kan worden gesproken van een rechtstreeks verband tussen het bewezenverklaarde en de gevorderde schade. Het hof is voorts van oordeel dat, temeer nu de verdediging deze post gemotiveerd heeft betwist, meer inlichtingen nodig zouden zijn om gewogen te kunnen beoordelen of dit deel van de vordering voor toewijzing in aanmerking komt. Het verkrijgen van meer inlichtingen hieromtrent levert naar het oordeel van het hof evenwel een onevenredige belasting van het strafgeding op. Om die reden kan de vordering van de benadeelde partij in zoverre niet worden ontvangen en kan de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Het hof is van oordeel dat op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is komen vast te staan dat [benadeelde] door de ontuchtige handelingen van de verdachte, die mede hebben bestaan uit seksueel binnendringen, zoals onder 2 en 3 bewezen is verklaard, in haar persoon is aangetast en dat zij als gevolg daarvan leed heeft ondervonden. Bij haar is een Posttraumatische Stresstoornis gediagnostiseerd waarvoor zij psychologische behandelingen in de vorm van EMDR-therapie heeft ondergaan met positief effect. Los van het effect van deze behandelingen is het een feit van algemene bekendheid dat kinderen die seksueel zijn misbruikt daar in de toekomst nog veel last van kunnen ondervinden. Aan het leed van [benadeelde] en de doorwerking daarvan is in de verklaring die in hoger beroep in het kader van het spreekrecht is afgelegd ook uiting gegeven.
Het hof zal, gelet op vergelijkbare zaken en naar maatstaven van billijkheid, een bedrag van € 2.000,- voor schending van de lichamelijke integriteit van [benadeelde] toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 augustus 2015, zijnde laatste dag van de bewezenverklaarde periode. Het hof zal de vordering tot schadevergoeding voor het meer gevorderde afwijzen.
Proceskosten?
Reiskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt teneinde een terechtzitting bij te wonen komen alleen als proceskosten voor vergoeding in aanmerking, indien de benadeelde partij de vordering zelf heeft toegelicht en geen gebruik heeft gemaakt van een gemachtigde. Uit de wetsgeschiedenis van artikel 238 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering blijkt immers dat reiskosten doorgaans niet als ‘noodzakelijk’ worden aangemerkt indien er met een gemachtigde wordt geprocedeerd (HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793 en Kamerstukken II 1988/89, 19 976, nr. 10). Nu de benadeelde partij ter terechtzitting in eerste aanleg is bijgestaan door een gemachtigde, bestaat geen aanspraak op vergoeding van die reiskosten via een proceskostenveroordeling.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde] is toegebracht tot een bedrag van € 2.325,86. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, voor wat betreft de materiële schade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening en voor wat betreft de immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 augustus 2015 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 245 en 247 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.