Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/373822 / KG ZA 20-341)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de door [appellant] genomen memorie van grieven in principaal hoger beroep, met een productie;
- de door Autoplanning genomen memorie van antwoord in principaal hoger beroep, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep;
- de door [appellant] genomen memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep;
- het H2-formulier van 1 juli 2021, waarbij mr. Broeren heeft meegedeeld dat hij zich op de datum van de geplande mondelinge behandeling van 9 juli 2021 aan de zaak onttrekt en dat hij zijn cliënt heeft gewezen op de gevolgen daarvan;
- de op 8 juli 2021 van beide partijen ontvangen berichten, waarbij zij hebben meegedeeld dat zij geen behoefte hebben aan een mondelinge behandeling en waarin zij het hof hebben gevraagd om een datum voor arrest te bepalen.
3.De beoordeling in principaal en incidenteel hoger beroep
- Bij exploot van 24 april 2020 heeft Autoplanning [appellant] gedagvaard in een bodemprocedure voor de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Autoplanning heeft in die procedure een geldvordering ingesteld tegen [appellant] .
- Op 18 mei 2020 heeft de voorzieningenrechter aan Autoplanning verlof verleend om tot zekerheid van de door haar gestelde vordering op [appellant] conservatoir beslag te leggen op twee onroerende zaken die in eigendom toebehoren aan [appellant] . De vordering is daarbij door de voorzieningenrechter begroot op € 18.000,--. Op diezelfde datum heeft Autoplanning deze beslagen gelegd.
- De in conservatoir beslag genomen onroerende zaken zijn de door [appellant] bewoonde woning aan het [adres 1] te [plaats] (hierna: de eigen woning) en een woning aan de [adres 2] te [plaats] (hierna: het beleggingspand).
- De eigen woning was op het moment van de beslaglegging belast met een hypotheek. Daarnaast was er op het moment van de beslaglegging al een executoriaal beslag gelegd op beide woningen voor een bedrag van € 40.000,--.
- Bij e-mail van 21 juni 2020 te 23:10 uur heeft [appellant] aan de advocaat van Autoplanning onder meer meegedeeld dat [appellant] het beleggingspand wil leveren aan Stichting Bewaarder 2G Vastgoed en dat het conservatoir beslag op de eigen woning Autoplanning voldoende zekerheid biedt voor de door haar gestelde vordering, zodat het beslag op het beleggingspand onnodig is en kan worden opgeheven. [appellant] heeft de advocaat van Autoplanning in de e-mail verzocht om uiterlijk op maandag 22 juni 2020 om 17:00 uur mee te delen dat het beslag op het beleggingspand terstond wordt opgeheven, en meegedeeld dat hij anders opdracht zal geven tot het opstarten van een kort geding.
- Bij e-mail van 23 juni 2020 te 12:19 uur heeft de advocaat van Autoplanning aan [appellant] meegedeeld dat het beslag op de onroerende zaken alleen wordt opgeheven tegen afgifte van een bankgarantie.
- Hierna zijn op 23 en 24 juni 2020 nog enkele e-mails gewisseld tussen [appellant] en de advocaat van Autoplanning. [appellant] heeft het standpunt gehandhaafd dat het beslag op het beleggingspand onnodig is en opgeheven moet worden. Autoplanning heeft betwist dat het beslag op het beleggingspand onnodig is. Bij e-mail van 24 juni 2020 te 12:29 uur heeft [appellant] Autoplanning als zekerheid een tweede hypotheek op de eigen woning aangeboden. Bij e-mail van diezelfde middag te 14:01 uur heeft [appellant] meegedeeld dat dit aanbod vervallen is en dat hij het kort geding zal entameren.
- Dat [appellant] het kort geding aanhangig heeft gemaakt en vervolgens heeft ingetrokken, komt in de gegeven omstandigheden voor zijn risico. [appellant] is daarom op een lijn te stellen met een in het ongelijk gestelde partij, en wordt daarom in de proceskosten van Autoplanning veroordeeld (rov. 2.7).
- Voor begroting van het salaris op het primair gevorderde werkelijke bedrag bestaat geen aanleiding, zodat het salaris wordt begroot aan de hand van het liquidatietarief (rov. 2.10).
- De proceskosten aan de zijde van Autoplanning worden begroot op € 656,-- voor griffierecht en op € 735,-- voor salaris advocaat, dus in totaal op € 1.391,-- (rov. 2.11 en 2.12).
- afwijzen van de vordering van Autoplanning om [appellant] in de proceskosten te veroordelen;
- veroordeling van Autoplanning om aan [appellant] alles terug te betalen dat [appellant] op grond van het vonnis aan Autoplanning heeft voldaan;
- primair: veroordeling van [appellant] in de werkelijk door Autoplanning gemaakte proceskosten ten bedrage van € 3.765,99;
- subsidiair: veroordeling van [appellant] in de volgens het liquidatietarief op € 2.126,-- te begroten proceskosten;
- heeft gehandeld “in strijd met het Unierecht (meer specifiek, artikel 6 en 7 EVRM)”;
- het legaliteitsbeginsel heeft geschonden;
- in strijd heeft gehandeld met de rechtszekerheid;
- ten onrechte niet heeft bepaald dat de gedaagde door middel van een exploot van een deurwaarder moet aanzeggen dat het geding doorgang moet vinden omdat hij een beslissing van de voorzieningenrechter over de proceskosten verlangt.
- nodeloos veroorzaakt dat griffierecht in rekening is gebracht in het kort geding;
- [appellant] gedwongen om een advocaat in te schakelen, terwijl dat in de voor de kantonrechter gevoerde bodemprocedure niet nodig zou zijn geweest.
- € 656,-- aan griffierecht;
- € 3.100,99 inclusief btw aan salaris voor 11,92 uur werkzaamheden.
- de helft van het in kort geding gebruikelijke tarief van € 980,--, dus € 490,--, voor het oorspronkelijke geding;
- een kwart van het in kort geding gebruikelijke tarief van € 980,--, dus € 245,--, voor het proceskostengeschil.
- het in kort geding gebruikelijke tarief van € 980,-- voor het oorspronkelijke geding;
- de helft van het in kort geding gebruikelijke tarief van € 980,--, dus € 490,--, voor het proceskostengeschil.
7. Tarief bij afdoening vordering buiten liquidatie
(…)
(…)
- A. de helft van het in kort geding gebruikelijke tarief van € 980,--, dus € 490,--, voor het oorspronkelijke geding;
- B. een kwart van het in kort geding gebruikelijke tarief van € 980,--, dus € 245,--, voor het proceskostengeschil.