ECLI:NL:GHSHE:2021:2205

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 mei 2021
Publicatiedatum
13 juli 2021
Zaaknummer
20-003595-16
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in mensenhandelzaak met Poolse medewerkers en afwijzing schadevergoedingsmaatregel

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De verdachte, geboren in 1976 en woonachtig in Nederland, was aangeklaagd voor mensenhandel, waarbij zij Poolse medewerkers zou hebben uitgebuit. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin de verdachte was vrijgesproken. Het hof heeft het onderzoek in hoger beroep herhaald en de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een gevangenisstraf van 25 maanden en een schadevergoedingsmaatregel had gevorderd. De verdediging pleitte voor vrijspraak en betwistte de schadevergoedingsmaatregel.

Het hof heeft vastgesteld dat de tenlastelegging in hoger beroep was gewijzigd en dat de verdachte niet wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten. Het hof overwoog dat er onvoldoende bewijs was voor de elementen van dwang en uitbuiting, zoals vereist onder artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht. De omstandigheden waaronder de Poolse medewerkers werkten, zoals de aard en duur van de tewerkstelling, de arbeidsomstandigheden en de mogelijkheid om terug te keren naar Polen, waren niet van dien aard dat er sprake was van uitbuiting. Het hof concludeerde dat de verdachte niet had gehandeld met het oogmerk van uitbuiting en sprak haar vrij van de beschuldigingen.

Daarnaast werd de vordering van het Openbaar Ministerie tot oplegging van een schadevergoedingsmaatregel afgewezen, omdat de verdachte was vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Het hof oordeelde dat de vordering niet kon worden toegewezen, aangezien er geen straf of maatregel aan de verdachte werd opgelegd. De uitspraak van het hof benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs voor de kwalificatie van mensenhandel en de bescherming van de rechten van de betrokkenen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003595-16
Uitspraak : 27 mei 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg van 10 november 2016, in de strafzaak met parketnummer 04-990008-12 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1976,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De advocaten-generaal hebben gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte ter zake het onder 1 tenlastegelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 25 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts hebben de advocaten-generaal gevorderd dat het hof de schadevergoedingsmaatregel op grond van artikel 36f Wetboek van Strafrecht hoofdelijk zal toewijzen, primair tot een totaalbedrag van € 71.680,89 en subsidiair tot een totaalbedrag van € 54.596,05.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Voor wat betreft de vordering tot het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat deze – gelet op de bepleite vrijspraak – niet kan worden opgelegd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging – en aldus de grondslag van het onderzoek – is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep – tenlastegelegd dat:
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juli 2009 tot en met 7 augustus 2012, in de gemeente(n) Horst aan de Maas en/of Venlo en/of elders in Nederland en/of te Opole en/of Ozimek (beide in Polen) en/of elders in Polen en/of Kevelaer (in Duitsland) en/of elders in Duitsland, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer rechtsperso(o)n(en) en/of natuurlijke perso(o)n(en), althans alleen, (telkens)
(lid 1 sub 1)
(een) ander(en), genaamd
[benadeelde 1] (G-002) en/of
[benadeelde 2] (G-003) en/of
[benadeelde 3] (G-004) en/of
[benadeelde 4] (G-006) en/of
[benadeelde 5] (G-007) en/of
[benadeelde 6] (G-008) en/of
[benadeelde 7] (G-009) en/of
[benadeelde 8] (G-010) en/of
[benadeelde 9] (G-012) en/of
[benadeelde 10] (G-013) en/of
[benadeelde 11] (G-014) en/of
[benadeelde 12] (G-015) en/of
[benadeelde 13] (G-019) en/of
[benadeelde 14] (G-028) en/of
[benadeelde 15] (G-030) en/of
[benadeelde 16] (G-031)
(telkens) door dwang en/of fraude en/of misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie voornoemde perso(o)n(en) heeft/hebben geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest (telkens) met het oogmerk van uitbuiting van voornoemde perso(o)n(en)

en/of

(lid 1 sub 4)
(een) ander(en), genaamd
[benadeelde 1] (G-002) en/of
[benadeelde 2] (G-003) en/of
[benadeelde 3] (G-004) en/of
[benadeelde 4] (G-006) en/of
[benadeelde 5] (G-007) en/of
[benadeelde 6] (G-008) en/of
[benadeelde 7] (G-009) en/of
[benadeelde 8] (G-010) en/of
[benadeelde 9] (G-012) en/of
[benadeelde 10] (G-013) en/of
[benadeelde 11] (G-014) en/of
[benadeelde 12] (G-015) en/of
[benadeelde 13] (G-019) en/of
[benadeelde 14] (G-028) en/of
[benadeelde 15] (G-030) en/of
[benadeelde 16] (G-031)
(telkens) door dwang en/of fraude en/of misleiding en/of misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of misbruik van een kwetsbare positie heeft/hebben gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten, dan wel onder voornoemde omstandigheden enige handeling(en) heeft/hebben ondernomen, waarvan verdachte en/of (een of meer van) haar medeverdachte(n) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat voornoemde perso(o)n(en) zich daardoor beschikbaar stelde(n) tot het verrichten van arbeid en/of diensten,

en/of

(lid 1 sub 6)
(telkens) opzettelijk voordeel heeft/hebben getrokken uit de uitbuiting van (een) ander(en), genaamd
[benadeelde 1] (G-002) en/of
[benadeelde 2] (G-003) en/of
[benadeelde 3] (G-004) en/of
[benadeelde 4] (G-006) en/of
[benadeelde 5] (G-007) en/of
[benadeelde 6] (G-008) en/of
[benadeelde 7] (G-009) en/of
[benadeelde 8] (G-010) en/of
[benadeelde 9] (G-012) en/of
[benadeelde 10] (G-013) en/of
[benadeelde 11] (G-014) en/of
[benadeelde 12] (G-015) en/of
[benadeelde 13] (G-019) en/of
[benadeelde 14] (G-028) en/of
[benadeelde 15] (G-030) en/of
[benadeelde 16] (G-031),
immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of (een of meer van) haar medeverdachte(n) toen aldaar – zakelijk weergegeven – voornoemde perso(o)n(en), terwijl die, zoals zij, verdachte, en/of (een of meer van) haar medeverdachte(n) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden in een kwetsbare positie verkeerde(n), doordat zij (doorgaans) tot een oudere leeftijdscategorie behoorde(n), te weten tussen 45 en 55 jaar als gevolg waarvan zij in haar/hun land van herkomst (Polen) moeilijk aan werk kon(den) komen en/of de Nederlandse taal niet machtig was/waren en/of niet bekend was/waren met de Nederlandse wet- en regelgeving en/of afhankelijk was/waren van haar/hun inkomen in verband met het onderhouden van (zieke) familieleden in Polen en/of de inlossing van persoonlijke schulden, bij [bedrijf] en/of [bedrijf]
1. Gemiddeld) 6 of 7 dagen per week werkzaamheden laten verrichten (te weten: champignons laten plukken en/of andere werkzaamheden, zoals: het wegen van champignons, heftruck-, sorteer-, kantine-, unit- en fustwerkzaamheden, althans werkzaamheden in het kader van de champignonteelt), zonder, althans nagenoeg zonder recht op vakantiedagen en/of verlof en/of
2. Gedurende gemiddeld 10 tot 13 uur per dag laten werken, waarbij de eindtijd van de werkdag nooit van tevoren vaststond en/of
3. Verplicht laten overwerken, zonder recht op overwerkvergoeding en/of
4. Laten werken onder slechte en/of deels onveilige en/of ongezonde arbeidsomstandigheden en/of
5. Door manipulatie van het tijdregistratiesysteem minder uren uitbetaald dan voornoemde perso(o)nen in werkelijkheid had(den) gewerkt en/of
6. Door manipulatie van het tijdregistratiesysteem minder dan het wettelijk minimumloon uitbetaald en/of
7. Te weinig vakantietoeslag en/of toeslag voor snipperuren uitbetaald en/of
8. Met betrekking tot de champignonpluk(st)ers zijn er pluknormen gehanteerd die door het merendeel van voornoemde personen niet konden worden gehaald, waardoor het hen onmogelijk was om een salaris te verdienen gelijk aan het wettelijk vastgestelde minimumloon en/of
9. Sancties, onder andere boetes in het vooruitzicht gesteld, onder meer bij voortijdige beëindiging van de arbeidsovereenkomst en/of gedreigd met ontslag en/of daadwerkelijk tot ontslag overgegaan, onder meer in geval van ondermaatse plukprestaties en/of
10. Geïntimideerd door te vernederen en/of te beledigen en/of schelden en/of te schreeuwen en/of te vloeken en/of zich tegenover voornoemde perso(o)n(en) vrouwonvriendelijk te gedragen en/of
11. De champignonpluk(st)ers zijn onder druk gezet door regelmatig lijsten met goede en slechte plukprestaties voor iedereen zichtbaar op te hangen en/of
12. Onder druk gezet door waarschuwingsgesprekken te voeren in geval voornoemde champignonpluk(st)ers de kilonorm niet haalde(n) en/of gedreigd met ontslag bij het uitblijven van verbetering en/of
13. Tijdens het werk vrijwel voortdurend laten controleren en/of
14. Verplicht gehuisvest in door [bedrijf] gehuurde woningen en/of
15. ( Hoge) kosten, te weten 7,50 euro per dag voor huisvesting op het loon van voornoemde perso(o)n(en) ingehouden en/of
16. Gehuisvest, terwijl voornoemde perso(o)n(en) met meerdere personen kleine (slaap)ruimtes moest(en) delen en/of een zolder zonder raam en/of een kelder met weinig licht en/of frisse lucht en/of over weinig tot geen privacy beschikte(n) en/of een groot aantal personen slechts een klein aantal douches en/of een klein aantal toiletten ter beschikking had en/of slechts een beperkt deel van de dag de beschikking had(den) over warm water en/of
17. ( Gemiddeld) wekelijks, dan wel tweewekelijks de huisvesting, daaronder soms begrepen privézaken, gecontroleerd, (doorgaans) buiten aanwezigheid en/of zonder toestemming en/of medeweten van voornoemde perso(o)n(en), zijnde de bewoner(s) en/of
18. Gedreigd met het opleggen van een boete bij overtreding van de huisregels en/of deze daadwerkelijk opgelegd en/of
19. Gedreigd met het geven van een schriftelijke waarschuwing en/of ontslag bij overtreding van de huisregels en/of daadwerkelijk een schriftelijke waarschuwing gegeven en/of ontslagen en/of
20. In een sociaal isolement gebracht door de werk-/woonsituatie en het gebrek aan voldoende vrije tijd en/of
21. Een dagelijkse maaltijd verplicht gesteld, onder inhouding van een bedrag van 3,50 euro per dag op het loon van voornoemde perso(o)n(en), ook als hiervan geen gebruik was gemaakt en/of
22. Maaltijden verstrekt van onvoldoende kwaliteit en/of
23. Klachten over onder andere de huisvesting en/of de kwaliteit van de maaltijden en/of het verplichte karakter daarvan en/of de werktijden en/of de werkdruk en/of de onjuiste beloning en/of het niet krijgen van verlof en/of de onheuse bejegening (doorgaans) naast zich neergelegd, dan wel afgedaan met een sanctie, waaronder ontslag en/of
24. Bij de werving in Polen een ander c.q. rooskleuriger beeld geschetst van de huisvesting en/of de werktijden en/of de verloning en/of de arbeidsomstandigheden in Nederland en/of
25. Gelet op het vorenstaande bewerkstelligd dat bovenvermelde perso(o)n(en) van haar, verdachte, en/of (een of meer van) haar medeverdachte(n) afhankelijk was/waren, in welke afhankelijkheidssituatie bovenvermelde perso(o)n(en) zich (telkens) niet kon(den) en/of durfde(n) (te) verzetten en/of (te) onttrekken tegen/aan die voornoemde (financiële) uitbuiting en/of opgedragen arbeid en/of diensten.
Door voornoemde handelingen en/of gedragingen te verrichten is er een kwetsbare en/of afhankelijke situatie gecreëerd, waarbij verdachte en/of haar medeverdachten langdurig en structureel (financieel) baat en/of profijt hebben genoten.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak mensenhandel
Het hof heeft, met de verdediging, uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken. Het hof overweegt dienaangaande het volgende.

Juridisch kader

Het hof gaat ervan uit dat, waar aan verdachte ten laste is gelegd het strafbare feit van
artikel 273f eerste lid, aanhef en onder 1º, 4º en 6º Sr, aan de termen in de tenlastelegging dezelfde betekenis toekomt als in de delictsomschrijving.
Artikel 273f Sr luidde – voor zover gedurende de in de tenlastelegging vermelde perioden – als volgt:

1. Als schuldig aan mensenhandel wordt met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie gestraft:
1° degene die een ander door dwang, geweld of een andere feitelijkheid of door dreiging
met geweld of een andere feitelijkheid, door afpersing, fraude, misleiding dan wel door
misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een
kwetsbare positie of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de
instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die ander heeft, werft,
vervoert, overbrengt, huisvest of opneemt, met het oogmerk van uitbuiting van die ander of
de verwijdering van diens organen;
2° (…)
3° (…)
4° degene die een ander met een van de onder 1 genoemde middelen dwingt of beweegt
zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten of zijn organen beschikbaar te stellen dan wel onder de onder 1° genoemde omstandigheden enige
handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van arbeid of diensten of zijn organen
beschikbaar stelt.
5° (…)
6° degene die opzettelijk voordeel trekt uit de uitbuiting van een ander;
7° (…)
8° (…)
9° (…)

2. Uitbuiting omvat ten minste uitbuiting van een ander in de prostitutie, andere vormen van

seksuele uitbuiting, gedwongen of verplichte arbeid of diensten, slavernij en met slavernij of
dienstbaarheid te vergelijken praktijken.

3. De schuldige wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien:

1° de feiten, omschreven in het eerste lid, worden gepleegd door twee of meer verenigde
personen;
(…)
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet van 9 december
2004, Stb. 645, waarbij het – later tot artikel 273f Sr vernummerde – artikel 273a Sr is ingevoerd, houdt onder meer in:

ALGEMEEN

1. Inleiding

Het onderhavige wetsvoorstel strekt tot uitvoering van aantal mondiale en regionale
rechtsinstrumenten ter bestrijding van mensensmokkel, mensenhandel, uitbuiting van
kinderen en kinderpornografie. (...)
Mensenhandel is kort gezegd het dwingen – in ruime zin – van mensen om zich beschikbaar
te stellen tot het verrichten van (seksuele) diensten of om eigen organen beschikbaar te
stellen. (...)
Mensenhandel is (gericht op) uitbuiting. Bij de strafbaarstelling van mensenhandel staat het
belang van het individu steeds voorop. Dat belang is het behoud van zijn of haar lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid. De staat dient strafrechtelijke bescherming te bieden tegen aantasting van het recht op die integriteit en vrijheid. (...)
ARTIKELSGEWIJS (...)
Het protocol en het kaderbesluit inzake de bestrijding van mensenhandel hebben betrekking
op de bestrijding van mensenhandel met het oogmerk personen uit te buiten. Vanwege deze
wijde en algemene strekking wordt voorgesteld om de ingevolge deze instrumenten
strafbaar te stellen gedragingen te vatten in één nieuwe bepaling in titel XVIII van het
Tweede Boek, gewijd aan misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid. Voorgesteld wordt om
alle strafbaar te stellen gedragingen op te nemen in de nieuwe bepaling, en deze
gedragingen (...) te kwalificeren als mensenhandel. Nu deze nieuwe bepaling ook
mensenhandel, gericht op seksuele uitbuiting, omvat, heeft artikel 250a geen zelfstandige
betekenis meer. (...)
Het voorgestelde artikel 273a, eerste lid, ziet op mensenhandel in het algemeen, daaraan
gerelateerde vormen van uitbuiting en het trekken van profijt daaruit.’ Zie Kamerstukken II 2003/04, 29 291, nr. 3, p. 1, 2, 15, 17 en 18.
i.
Uitbuiting
Mede op grond van de hiervoor weergegeven wetsgeschiedenis en in aanmerking genomen dat handelen in strijd met artikel 273f, eerste lid aanhef en onder 1º, 4º en 6º, Sr wordt gekwalificeerd als ‘mensenhandel’ en in de tenlastegelegde perioden is bedreigd met een gevangenisstraf van acht jaren, moet volgens bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad worden aangenomen dat de in het die onderdelen omschreven gedragingen alleen strafbaar zijn als zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij (onder 1º) het oogmerk van
uitbuitingkan worden verondersteld of (onder 4º en 6º)
uitbuitingkan worden verondersteld. Dit brengt mee dat die gedragingen eerst dan als ‘mensenhandel’ kunnen worden bestraft indien uit de bewijsvoering volgt dat voldaan is aan voormelde voorwaarde (vgl. Hoge Raad 24 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3309 en Hoge Raad 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:554, rov. 2.4.2.-2.4.3.).
Voor bewezenverklaring van een op artikel 273f, eerste lid, aanhef en onder 1º, 4º en 6º, Sr toegesneden tenlastelegging is derhalve vereist dat op grond van de omstandigheden van het geval (het oogmerk van)
uitbuitingkomt vast te staan. De vraag of – en zo ja, wanneer – sprake is van ‘uitbuiting’ in de zin van de onderhavige bepaling, is volgens bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag komt onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt, en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd (vgl. Hoge Raad 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099).
Tevens merkt het hof op dat de in de tenlastelegging gebezigde, aan artikel 273f Sr ontleende, termen ‘misleiding’ en ‘misbruik van een kwetsbare positie’, mede feitelijke betekenis toekomt (vgl. Hoge Raad 8 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ3537).
Sub 1-variant
Bij de beoordeling of sprake is van mensenhandel zoals bedoeld in artikel 273f eerste lid, aanhef en onder 1º Sr wordt gekeken naar drie elementen, te weten 1) een aantal handelingen, 2) een aantal dwangmiddelen en 3) het oogmerk van uitbuiting. Om tot een bewezenverklaring te komen moet er sprake zijn van een of meer handelingen onder uitoefening van dwang met het oogmerk van uitbuiting van de ander. Om het oogmerk van uitbuiting te kunnen vaststellen kan worden gekeken naar de hierboven omschreven omstandigheden (tewerkstelling, beperkingen en economisch voordeel), maar voor de invulling van de delictsomschrijving is niet nodig dat het slachtoffer daadwerkelijk wordt uitgebuit. Tussen handelingen en dwangmiddelen bestaat een causaal verband. De handelingen worden mogelijk gemaakt door het aanwenden van de middelen.
Sub 4-variant
Artikel 273f eerste lid, aanhef en onder 4º Sr valt uiteen in tweede delen. Het eerste deel ziet op het met een dwangmiddel iemand dwingen dan wel bewegen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid. Het gaat er om dat iemand in de feitelijke situatie komt te verkeren waarin deze zich beschikbaar stelt tot het verrichten van die arbeid. Het betreft hier het gebruik maken van een uitbuitingssituatie. Het tweede deel stelt degene strafbaar die enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijze moet vermoeden dat de ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van diensten. Het gaat hier om de enkele handeling waardoor iemand in de feitelijke situatie komt te verkeren waarin deze zich beschikbaar stelt.
Sub 6-variant
Het hof overweegt dat voor de beoordeling van het strafrechtelijk voordeel trekken uit de uitbuiting van een ander geldt dat de verdachte die profijt trekt weet, of behoort te weten dat uitbuiting plaatsvindt. Uit het opzetvereiste volgt dat de dader zich in ieder geval bewust moet zijn van de relevante omstandigheden waaruit uitbuiting voortvloeit.
Het hof zal de vraag of het onder 1 tenlastegelegde al dan niet als mensenhandel kan worden aangemerkt, dan ook beantwoorden aan de hand van het hiervoor weergegeven toetsingskader.
Het oordeel van het hof
Op basis van het dossier en van hetgeen ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep naar voren is gekomen, stelt het hof het volgende vast:
 De Poolse medewerkers [1] van [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ) werden vanuit Polen naar Nederland gebracht met een bus van een door [bedrijf] ingeschakeld vervoersbedrijf, genaamd [vervoersbedrijf] . Zij betaalden hiervoor het bedrag van € 105,00 euro voor een retourreis;
  • De Poolse medewerkers hadden gedurende hun verblijf in Nederland de vrije beschikking over hun paspoort en andere persoonlijke bezittingen;
  • De medewerkers kregen een in het Pools opgesteld contract, waarin alle arbeidsvoorwaarden waren opgenomen, waaronder het ‘arrangement’ bestaande uit huisvesting, één warme maaltijd per dag en een zorgverzekering;
  • Voor de huisvesting betaalden zij € 7,50 per dag en voor de maaltijden maximaal € 3,50 per maaltijd. De kosten voor de zorgverzekering bedroegen € 84,00 per maand.
  • De Poolse medewerkers waren niet illegaal aan het werk in Nederland, nu zowel Polen als Nederland EU-landen zijn en er derhalve vrij verkeer van werknemers mag plaatsvinden. Zij konden in de tenlastegelegde periode in Nederland werken zonder tewerkstellingsvergunning en ook op elk gewenst moment terugkeren naar Polen;
  • De Poolse medewerkers startten met een drie-maandencontract, waarna zij veelal voor enige tijd terugkeerden naar Polen. Uit het dossier is gebleken dat het merendeel van voornoemde medewerkers hierna weer terugkeerde naar [bedrijf] om te werken;
  • Ook tijdens verlofperiodes gingen zij vaak terug naar familie in Polen, waarna ze weer terugkeerden naar [bedrijf] .
  • De Poolse medewerkers kregen elke vier weken hun salaris uitbetaald, conform de aan hen overhandigde salarisstrook waarop het bedrag en de gewerkte uren stonden vermeld;
  • De Poolse medewerkers konden beschikken over een eigen bankrekening, waarop het salaris werd gestort.
Met betrekking tot de sub 4-variant en de sub 6-variant
Het hof is van oordeel dat er gelet op de aard en de duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkenen meebrengen en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald, in dit geval geen sprake is van uitbuiting. Het hof concludeert op grond van de bovenstaande vaststellingen dat geen exorbitant hoge bedragen werden gevraagd voor de busreis en het ‘arrangement’. Het hof kan niet vaststellen dat de huisvesting of maaltijden dusdanig ondermaats waren dat de gevraagde vergoedingen als buitensporig moeten worden beschouwd.
Het feit dat de meeste Poolse medewerkers na het uitdienen van het drie-maandencontract –
en ook na verblijf in Polen – bij [bedrijf] terugkeerden om de werkzaamheden voort te zetten, geeft naar het oordeel van het hof aan dat het werken bij [bedrijf] op eigen initiatief plaatsvond en daarmee een eigen keuze was van de medewerkers. De Poolse medewerkers konden te allen tijde stoppen met de werkzaamheden en naar huis teruggaan. Niets stond daaraan in de weg.
Ter terechtzitting in hoger beroep is veel gesproken over de al dan niet lange werkdagen en de slechte arbeidsomstandigheden.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt:
Door een aantal medewerkers is verklaard dat zij werkdagen maakten van 6.00 uur ’s ochtends tot 22.00 uur ’s avonds, en soms wel 10 dagen achter elkaar zonder een vrije dag. In de zaak van medeverdachte [medeverdachte] en het bedrijf [bedrijf] waarin verdachte werkzaam was is een rapport overgelegd waarin alle IPS Totaal overzichten zijn verwerkt. Nu dit rapport in het voordeel van verdachte meewerkt in de beoordeling van de vraag of sprake is van mensenhandel zal het hof ook in de zaak van verdachte acht op dit rapport slaan.
Uit dit rapport blijkt niet van die lange dagen. Weliswaar is gewerkt met de afgeroomde uren, nu de originele gegevens zijn overschreven en niet meer beschikbaar zijn, maar zelfs als die gegevens worden teruggerekend naar de niet afgeroomde uren, dan kan het hof nog niet vaststellen dat er vaker dan incidenteel zulke lange werkdagen zijn gemaakt als door een aantal getuigen is verklaard.
De genoemde verklaringen vinden ook overigens geen steun in het dossier, anders dan de verklaringen over lange werkdagen in de kerst- en paasperiode, hetgeen ook door medeverdachte [medeverdachte] is bevestigd. Tevens komt uit dit rapport naar voren dat het niet voorkwam dat achtereenvolgens 10 dagen of meer werd gewerkt voordat de werknemer een vrije dag kreeg.
Ook voor wat betreft de slechte arbeidsomstandigheden – onder andere het gebruik van giftige stoffen, het werken in het donker en het werken op een natte vloer – zijn er door verschillende getuigen verklaringen afgelegd. Uit het dossier kan het hof niet meer dan één voorval met betrekking tot het gebruik van een (legaal) reinigingsmiddel destilleren, waarbij het zo was dat de ruimte waarin de stof was gebruikt nog niet betreden mocht worden, hetgeen al wel was gedaan. Ook voor wat betreft het werken in het donker en op een natte vloer kan het hof niet vaststellen dat dit – als dit al plaatsvond – op regelmatige basis geschiedde.
Het hof kan uit het dossier evenmin afleiden dat sprake zou zijn geweest van een onheuse bejegening, mishandeling of bedreiging van de medewerkers, anders dan in een enkel individueel geval.
Alles overziend waren de tewerkstelling en de (minimale) beperkingen die zij voor de Poolse medewerkers meebracht naar het oordeel van het hof niet van een dusdanige aard, dat sprake is geweest van een uitbuitingssituatie.
Weliswaar vond de uitbetaling van de medewerkers die vielen onder ‘Polenprofiel-13’, te weten de Poolse champignonpluksters, niet plaats op basis van de daadwerkelijk gewerkte uren en was er in meerdere gevallen sprake van stelselmatige onderbetaling, maar dit is op zichzelf onvoldoende om te kunnen spreken van uitbuiting. Daarmee kan het hof niet komen tot een bewezenverklaring van de sub 4-variant.
Het hof komt, gelet op voornoemde conclusie, niet toe aan de bespreking van de sub 6-variant en kan dan ook niet tot een bewezenverklaring van die variant komen.
Met betrekking tot de sub 1-variant
Ook valt – uit de hierboven opgesomde vaststellingen te herleiden handelswijze van [bedrijf] – niet af te leiden dat er sprake was van dwangmiddelen om de Poolse medewerkers uit te buiten. Met name de vaststellingen dat de werknemers te allen tijde terug konden keren naar Polen, dat niet is gebleken dat zij werden bedreigd/mishandeld/onheus bejegend en dat zij de beschikking hadden over hun eigen geld, maakt dat naar het oordeel van het hof niet is gebleken van dwangmiddelen in de zin van dwang, misbruik vanuit feitelijkheden omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie. Ook betrekt het hof bij zijn afwegingen dat de Poolse medewerkers veelal contacten hadden met andere Polen, waarbij de belemmeringen door taal en cultuur geen rol speelden. Uit het dossier volgt voorts dat binnen het bedrijf een aantal Poolse medewerkers als aanspreekpunt fungeerden, waarbij men terecht kon met vragen en klachten. Weliswaar is sprake geweest van misleiding en fraude, in die zin dat aan de Poolse champignonpluksters minder werd uitbetaald dan in het contract was vastgelegd en valse salarisspecificaties werden opgemaakt, maar het hof kan niet vaststellen dat daarmee zonder meer sprake was van een oogmerk tot uitbuiting. Het hof heeft daarbij mede acht geslagen op de aard en de duur van de tewerkstelling, de beperkingen die de tewerkstelling voor de betrokkenen meebracht en het economisch voordeel dat door de tewerksteller is behaald. Uit het enkele feit dat is misleid en gefraudeerd door onderbetaling en het opmaken van valse salarisspecificaties kan het hof niet afleiden dat [bedrijf] het oogmerk had op het maken van een zodanige inbreuk op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de Poolse medewerkers, dat kan worden gesproken van uitbuiting. Er is sprake geweest van (zeer) slecht werkgeverschap, hetgeen onderbetaling van de werknemers tot gevolg heeft gehad. Het hof kan daarmee ook niet tot een bewezenverklaring komen van de sub 1-variant.
Conclusie
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen dat sprake is geweest van mensenhandel zoals tenlastegelegd. Gelet hierop komt het hof aan de vraag of verdachte als medepleger van mensenhandel kan worden aangemerkt niet toe. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het aan haar tenlastegelegde.
Schadevergoedingsmaatregel
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht dient te worden opgelegd, primair ten bedrage van € 71.680,89 en subsidiair ten bedrage van € 54.596,05. Deze maatregel dient hoofdelijk te worden opgelegd, aldus het Openbaar Ministerie.
Het standpunt van de verdediging
Voor wat betreft de vordering tot het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat deze – gelet op de bepleite vrijspraak – niet kan worden opgelegd.
Het oordeel van het hof
Het hof overweegt als volgt:
In eerste aanleg hebben zich geen slachtoffers gevoegd als benadeelde partij als gevolg van een omissie aan de zijde van de ondersteuning van de slachtoffers. Het Openbaar Ministerie acht het wenselijk dat toch aan de ex-werknemers van [bedrijf] een schadevergoeding wordt verstrekt op basis van artikel 36f Wetboek van Strafrecht. Op 24 juli 2020 is aan alle procespartijen een overzicht van de schade per ex-werknemer ter beschikking gesteld. In september 2020 is een nadere schriftelijke onderbouwing hiervan overgelegd aan alle procespartijen. Op 26 april 2021 zijn namens de slachtoffers voornoemde stukken en een aanvullende verklaring afgelegd en is een schriftelijke onderbouwing overgelegd door mr. Lamyae Ramdani, advocaat namens een aantal slachtoffers.
Nu het niet indienen van vorderingen door de benadeelde partijen in eerste aanleg het gevolg was van een omissie, is het hof van oordeel dat het thans vorderen van de oplegging van de maatregel ex artikel 36f Wetboek van Strafrecht om op deze wijze alsnog de door de ex-werknemers van [bedrijf] geleden schade vergoed te krijgen, niet tot doel heeft om de wettelijke beperking dat een benadeelde partij zich niet voor het eerst in hoger beroep kan voegen met een (aanvullende) vordering tot schadevergoeding te omzeilen. Het wettelijk systeem staat er derhalve niet aan in de weg om in casu een schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Het hof is voorts van oordeel dat de verdediging tijdig op de hoogte zijn gebracht van het voornemen van het Openbaar Ministerie om oplegging van genoemde maatregel te vorderen en de onderbouwing hiervan.
Met betrekking tot de gevorderde schadevergoedingsmaatregel overweegt het hof als volgt:
Verdachte is vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen van mensenhandel.
Nu aan verdachte ter zake van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a Wetboek van Strafrecht, zal het hof de vordering ex artikel 36f Wetboek van Strafrecht afwijzen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Wijst afde vordering van het Openbaar Ministerie tot oplegging van de maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafvordering.
Aldus gewezen door:
mr. A.M.G. Smit, voorzitter,
mr. A.R. Hartmann en mr. A.C. Bosch, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.G. Gersen en mr. A.E.M. de Ridder, griffiers,
en op 27 mei 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. A.C. Bosch is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer het hof spreekt over ‘Poolse medewerkers’ bedoelt het de in de tenlastelegging genoemde personen.