Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 366684 / HA ZA 19-787)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- het tegen [geïntimeerde] verleende verstek;
- de memorie van grieven.
3.De beoordeling
- de wijze van toetsing door de rechtbank (ex nunc in plaats van ex tunc) (grief 1);
- de werking van art. 9 van het convenant na overlijden (grief 2);
- het belang van [appellante] bij haar vordering (grief 3)
- het ontbreken van een inhoudelijke beoordeling door de rechtbank (grieven 4 en 5).
eerste griefhoudt in dat de rechtbank de vordering ten onrechte heeft beoordeeld naar de omstandigheden van het moment van het vonnis (ex nunc) en niet naar het moment van het sluiten van de overeenkomst (ex tunc). [appellante] licht haar grief als volgt toe.
grieven 2 en 3komen er op neer dat [appellante] nog steeds belang heeft bij het buiten toepassing verklaren van art. 9 van het convenant. [appellante] licht haar grieven als volgt toe.
grieven 4 en 5betoogt [appellante] dat de rechtbank de vordering ten onrechte niet heeft beoordeeld terwijl zij wel een belang heeft bij haar vordering. De rechtbank heeft evenmin een oordeel heeft gegeven over haar verwijzing naar een arrest van het Hof Amsterdam.
hofoverweegt als volgt.
omdat(onderstreping hof)
beiden een eigen pensioen hebben opgebouwd en onafhankelijk willen zijn van elkaar”. Het gaat derhalve om een tweetal argumenten, die overigens ook in onderling verband moeten worden bezien met de overige bepalingen van het convenant en waarbij ervoor is gekozen om (het verschil in) de omvang van de pensioenaanspraken niet nader te duiden. Verder noemt art. 9 uitdrukkelijk naast het ouderdomspensioen ook het “bijzonder nabestaandenpensioen/bijzonder partnerpensioen”, waaruit volgt dat partijen de bedoeling hadden om van beide vormen van pensioen afstand te doen. Waarom dit anders zou zijn, laat [appellante] na toe te lichten. De stelling van [appellante] in eerste aanleg dat er geen “rechtens relevante reden” is voor de gedane afstand van het nabestaandenpensioen, laat onverlet dat [appellante] en [de vader van geintimeerde] ten tijde van het sluiten van het convenant kennelijk argumenten – al dan niet rechtens relevant – hadden om deze keuze te maken.