In het bestreden vonnis is overwogen dat de vordering tot vernietigbaarheid van het convenant althans van de daarin overeengekomen verdeling en uitsluiting van pensioenverevening ook is gebaseerd op de redelijkheid en billijkheid, maar dat daaraan in het petitum geen vordering is verbonden, zodat de rechtbank die stellingen onbesproken laat. Tegen deze overweging is grief 2 gericht.
De vrouw vordert in hoger beroep onder 1 subsidiair vernietiging van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en onder 3 vernietiging van de uitsluiting van pensioenverevening zoals overeengekomen in het convenant, op de grond dat toepassing van deze regelingen in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid voor haar onaanvaardbaar is. Zij stelt dat voor het antwoord op de vraag of dit het geval is het convenant en de gevolgen daarvan in hun geheel dienen te worden bekeken. Volgens de vrouw is zij door het convenant ernstig benadeeld zonder dat van enige compensatie sprake is. Zij voert daartoe in de toelichting op grief 2 het volgende aan.
Zoals door haar in haar toelichting op grief 1 uiteengezet is zij door de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap voor 80,33% benadeeld, hetgeen als zeer onevenwichtig moet worden aangemerkt.
Ook de regeling van de partneralimentatie is als zeer onevenwichtig en voor de vrouw zeer nadelig aan te merken. [de mediator] had uitgerekend dat de man over een draagkracht van € 1.751,- bruto per maand beschikte. Overeengekomen is evenwel een bedrag van € 1.100,- per maand, zonder dat duidelijk is waarom ten nadele van de vrouw is afgeweken. Overeengekomen is een alimentatieduur van zes jaar, terwijl de wettelijke alimentatieduur 12 jaar is. Niet duidelijk is waarom dit zo is overeengekomen na een huwelijk van 21 jaar met een klassieke rolverdeling. De mogelijkheid tot verlenging is uitgesloten. Ook de mogelijkheid tot wijziging is uitgesloten, hoewel ten tijde van het sluiten van het convenant al vaststond dat de arbeidsovereenkomst van de vrouw op 1 juli 2012 zou eindigen. De vrouw heeft sindsdien geen eigen inkomen.
Tenslotte moet het uitsluiten van de pensioenverevening als wel zeer onevenwichtig en zeer nadelig voor de vrouw worden aangemerkt, aldus de vrouw. De man was gedurende het gehele - 21 jaar durende - huwelijk kostwinner en had uiteindelijk een salaris van € 81.155,- bruto per jaar. De door hem opgebouwde pensioenrechten zijn zeer aanzienlijk. De vrouw was gedurende het gehele huwelijk huisvrouw. Zij was eerst sinds 1 januari 2012 werkzaam en had een salaris van € 10.834,- bruto per jaar. Gelet op de hoogte van dit salaris en de pensioenfranchise, die in 2012 € 13.062,- bedroeg, staat vast dat de vrouw gedurende het huwelijk geen pensioen heeft opgebouwd. In strijd met de waarheid is dan ook in het convenant bepaald dat de vrouw pensioenaanspraken heeft opgebouwd. Doordat in het convenant vervolgens is bepaald dat over en weer wordt afgezien van het recht op verevening is de suggestie gewekt dat het om vergelijkbare grootheden gaat, hetgeen niet het geval is.
De toedeling aan de vrouw van haar aanspraken in de nalatenschap van haar vader lijkt enige compensatie te bieden, doch dit is slechts schijn. Het testament van haar vader bevat een uitsluitingsclausule. De aanspraak valt derhalve niet in de huwelijksgoederengemeenschap. Onduidelijk is waarom de toedeling van deze aanspraak aan haar in het convenant is opgenomen en in hoeverre deze compensatie kon bieden voor de overwaarde van de echtelijke woning. Dit terwijl de aanspraak van de man op de nalatenschap van zijn vader niet in het convenant is genoemd.
[de mediator] heeft geen gespreksverslagen opgesteld en geen, althans volstrekt onvoldoende, schriftelijke informatie aan partijen verstrekt. Niet duidelijk is daarom hoe is gekomen tot de overeengekomen regeling van de partneralimentatie en niet blijkt dat [de mediator] de aard en de omvang van de door ieder opgebouwde pensioenrechten heeft onderzocht en of de omvang daarvan in de gesprekken aan de orde zijn geweest, aldus nog steeds de vrouw.