In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 juni 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de vaststelling van het inkomensgegeven van belanghebbende voor het jaar 2016, waarbij de inspecteur van de Belastingdienst de door belanghebbende ontvangen uitkering van de gemeente Tilburg heeft meegerekend. Belanghebbende ontving in 2016 een uitkering op grond van de Participatiewet van in totaal € 15.017, maar heeft geen aangifte inkomstenbelasting gedaan en geen aanslag ontvangen. De inspecteur heeft het inkomensgegeven vastgesteld op basis van de ontvangen uitkering en het inkomen van de partner van belanghebbende, wat leidde tot een gezamenlijk toetsingsinkomen van € 27.707. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling, maar zijn bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarna belanghebbende hoger beroep instelde.
Tijdens de zitting op 12 mei 2021 heeft het hof de zaak behandeld, waarbij belanghebbende en zijn partner aanwezig waren, bijgestaan door een gemachtigde. De inspecteur was vertegenwoordigd door twee inspecteurs. Het hof heeft het onderzoek gesloten en de zaak beoordeeld op basis van de relevante wetgeving, waaronder de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de Wet inkomstenbelasting 2001. Het hof concludeert dat de ten onrechte ontvangen uitkering van belanghebbende terecht is meegerekend als belastbaar inkomen, omdat belanghebbende deze uitkering heeft genoten en niet binnen een redelijke termijn heeft aangegeven deze niet te willen behouden. Het hof heeft ook het beroep van belanghebbende op het gelijkheidsbeginsel verworpen, omdat hij niet heeft aangetoond dat hij in een vergelijkbare situatie verkeert als andere belastingplichtigen die wel een tegemoetkoming hebben ontvangen. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.