ECLI:NL:HR:2019:2004
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de heffing van inkomstenbelasting op Ziektewetuitkeringen en de betekenis van rentedragend worden
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 december 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de heffing van inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) op Ziektewetuitkeringen. De belanghebbende, een persoon die in de jaren 2013 tot en met 2015 Ziektewetuitkeringen ontving, had in 2015 een bedrag van € 40.909,88 terug te betalen aan het UWV, omdat deze uitkeringen in dat jaar waren ingetrokken. De Inspecteur had deze uitkeringen in de heffing van IB/PVV betrokken, wat leidde tot een geschil over de vraag of deze heffing terecht was.
Het Gerechtshof Den Haag had geoordeeld dat de ZW-uitkeringen die in 2015 waren ontvangen, belastbaar waren als inkomen uit werk en woning. De belanghebbende had niet aangetoond dat hij het teruggevorderde bedrag had terugbetaald, en het Hof oordeelde dat het verschuldigd worden van wettelijke rente niet onder het begrip 'rentedragend geworden' viel. De belanghebbende ging in cassatie tegen deze uitspraak.
De Hoge Raad heeft de klachten van de belanghebbende verworpen en geoordeeld dat het oordeel van het Hof niet blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is van belang voor de interpretatie van de term 'rentedragend worden' in de context van de Wet IB 2001.