In deze zaak gaat het om navorderingsaanslagen inkomstenbelasting die zijn opgelegd aan een belanghebbende die in Portugal woont en enig aandeelhouder en bestuurder is van een BV naar Nederlands recht. De inspecteur van de Belastingdienst heeft navorderingsaanslagen opgelegd over de jaren 2011 tot en met 2014, omdat hij van mening is dat de belanghebbende belastingplichtig is in Nederland. De rechtbank heeft de navorderingsaanslagen voor de jaren 2012 tot en met 2014 vernietigd en de inspecteur opgedragen om de navorderingsaanslag voor 2011 te vernietigen. De inspecteur heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
Het hof heeft vastgesteld dat de werkelijke leiding van de BV in 2000 is verplaatst naar Portugal, waardoor Nederland geen heffingsrecht heeft. De belanghebbende heeft sinds 2000 aangifte gedaan als buitenlandse belastingplichtige en er zijn geen aanwijzingen dat hij nog in Nederland woont of belastingplichtig is. De inspecteur heeft niet kunnen aantonen dat de werkelijke leiding van de BV in Nederland is gebleven. Het hof concludeert dat de navorderingsaanslagen ten onrechte zijn opgelegd en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De inspecteur wordt veroordeeld tot betaling van griffierecht.