Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/322288/HA ZA 17-402)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep van 2 augustus 2018;
- de memorie van grieven tevens inhoudende eiswijziging van 13 november 2018 met producties 1 t/m 7;
- de memorie van antwoord van in principaal appel tevens memorie van grieven in incidenteel appel van 19 februari 2019 met productie 20;
- de memorie van antwoord in incidenteel appel, tevens akte bewijsaanbod in principaal appel en incidenteel appel van 14 mei 2019 met producties 8 tot en met 11;
- het H12 formulier van 16 maart 2020 van [geïntimeerde] met productie 21 tot en met 23;
- de brief van 2 juni 2020 en het H-3 formulier van [appellante] met producties 12 tot en met 16;
- de akte overlegging producties van [appellante] van 10 juni 2020 met producties 17 (a-b-c) en 18;
- het schriftelijk pleidooi van 16 juni 2020, waarbij beide partijen pleitnotities hebben overgelegd;
- de antwoordakte overlegging producties van 4 augustus 2020 van [geïntimeerde] .
3.De beoordeling
Tussen de [Werkbedrijf groep] en uw organisatie zijn een 3-tal overeenkomsten gesloten, te weten:
Vervoersovereenkomst;
Detacheringsovereenkomst; (…)
Bestek Europese aanbesteding werknemersvervoer [Werkbedrijf groep] Publicatienummer: [nummer] .” (hierna: het “Bestek”) van 16 juli 2013 houdt onder meer het volgende in:
Dat tijdens de looptijd van de overeenkomst, voor tenminste 3% van het
Deze kunnen op basis van detachering vanuit [Werkbedrijf groep] worden
dat hij in overleg zal treden met de Opdrachtgever over de invulling.”
De voorwaarden waar bij de uitvoering van het vervoer aan moet worden voldaan zijn vastgelegd in het “Bestek Werknemervervoer [Werkbedrijf groep] ” d.d. 16 juli 2013, verder te noemen “het Bestek”;
De [Werkbedrijf groep] bij besluiten van 17 september 2013 en 8 oktober 2013 de opdracht voor het verrichten van het werknemervervoer aan Aanbieder heeft gegund (…);
Dat Opdrachtgever en Aanbieder op basis van de eisen uit het Bestek, de uitleg van het Bestek in de Nota’s van Inlichtingen en de daarop gedane aanbieding overeenstemming hebben bereikt over de wijze waarop het werknemervervoer uitgevoerd gaat worden;
Nota’s van inlichtingen (…);
Bestek Werknemervervoer van de [Werkbedrijf groep] d.d. 16 juli 2013, publicatienummer [publicatienummer] ;
Offerte van Aanbieder met bijlagen d.d. 5 september 2013.”
In navolging op de definitieve gunning van de aanbesteding werknemersvervoer [Werkbedrijf groep] , als bevestigd per brief d.d. 11 november jl., heeft maandag een gesprek plaats gevonden om te komen tot implementatie. Onderstaand treft u een gespreksverslag. (…)
We hebben de punten zoals in je mail hebt aangegeven intern besproken en sturen je hierbij onze reactie (…)
“Zoals beloofd onze reactie inzake je mail van 15 november 2013 (…)
“Zoals vanmiddag besproken hierbij de aanvullingen danwel het akkoord naar aanleiding van hetgeen waarover vanmiddag overeenstemming is bereikt. (…)
omtrent de detachering van [chauffeur 2] stellen we van onze kant voor om (…) de huidige detacheringsovereenkomst voor [chauffeur 2] te beëindigen en zijn detachering per 1 juli 2014 binnen de groepsdetacheringsovereenkomst d.d. 29-11-2013 vorm te geven.”
Verrekening geleverde meer/minder uren dan overeengekomen in de (groeps)detacheringsovereenkomst, jaar 2013 (december)
minder geleverde uren dan de minimale overeengekomen afnameverplichting conform (groeps)detacheringsovereenkomst” over de jaren 2013 ad € 4.727,03, 2014 ad € 60.230,27, 2015 ad € 68.375,42, 2016 ad € 76.198,98, en 2017 ad € 6.710,57. [geïntimeerde] heeft bij brief van 6 maart 2017 de facturen geretourneerd en [appellante] verzocht deze te crediteren.
social returnverplichting. Voornoemde verplichting is in de Detacheringsovereenkomst opgenomen als afnameverplichting en kwalificeert als een resultaatsverbintenis. [appellante] is sinds 1 januari 2014 tekortgeschoten in de nakoming van die resultaatsverbintenis. [appellante] is aansprakelijk voor de schade die [geïntimeerde] heeft geleden, bestaande uit omzetverlies. De Detacheringsovereenkomst is geëindigd met wederzijds goedvinden op 6 juni 2016 dan wel van rechtswege per 31 december 2016, nu geen van partijen voor die datum de andere partij te kennen heeft gegeven de Detacheringsovereenkomst te willen verlengen.
social returnvoorwaarde staat los van de Detacheringsovereenkomst. [geïntimeerde] heeft zich met de Detacheringsovereenkomst verbonden aan een detacheringsverplichting zoals in die overeenkomst omschreven inhoudende dat [geïntimeerde] verplicht was om gedurende de looptijd van de Detacheringsovereenkomst een minimum aantal medewerkers bij [appellante] te detacheren. [geïntimeerde] is tekortgeschoten in de nakoming van haar detacheringsverplichting door structureel minder medewerkers bij [appellante] te detacheren dan volgens de norm had gemoeten. [geïntimeerde] is gehouden de schade die [appellante] als gevolg daarvan heeft geleden, te vergoeden.
Succhi di Frutta) en A-G Keus 19 mei 2017 (ECLI:NL:PHR:2017:467). Het hof zal de Vervoersovereenkomst naar objectieve maatstaven uitleggen.
social returnverplichting moest plaatsvinden en dat inschrijvers teneinde te voldoen aan de aanbestedingseisen bij inschrijving konden volstaan met indiening van de Verklaring Creëren Werkplekken. Dat met de Detacheringsovereenkomst uitvoering is gegeven aan eisen voortvloeiende uit de aanbestedingsstukken, maakt nog niet dat de Detacheringsovereenkomst zelf als aanbestedingsstuk kwalificeert dan wel naar objectieve maatstaven dient te worden uitgelegd.
NJ2007/575 (
Meyer/Pont-Meyer). Gesteld noch gebleken is dat partijen over de gekozen bewoordingen van artikel 1.1 Detacheringsovereenkomst hebben onderhandeld. Onbetwist is immers dat de tekst van de Detacheringsovereenkomst door [geïntimeerde] is opgesteld en dat de onderhandelingen van partijen met betrekking tot de Detacheringsovereenkomst (louter) betrekking hadden op de inzet van de te detacheren medewerkers en de daarvoor te hanteren tarifering. Reeds op grond daarvan dient de door [appellante] voorgestane uitlegmaatstaf bij de uitleg van artikel 1.1 Detacheringsovereenkomst buiten toepassing te blijven (vgl. HR 5 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8101,
NJ2013/214 (
Lundiform/Mexx) en HR 13 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1940,
Praktijkgids2020/60 (
Valerbosch/Koper). Het voorgaande brengt met zich dat het hof de bepalingen van de Detacheringsovereenkomst zal uitleggen aan de hand van de Haviltex-norm (hiervoor onder 3.6.1. weergegeven).
social returnverplichtingen voortvloeiende uit het Bestek als onderdeel van de Vervoersovereenkomst. Ten eerste blijkt dit uit de bewoordingen daarvan. Zo is in de overwegingen opgenomen dat partijen “
ingevolge de Vervoersovereenkomst” de samenwerking zoals vervat in de Detacheringsovereenkomst wensen aan te gaan. In artikel 1.1 Detacheringsovereenkomst is de norm voor het aantal beschikbaar te houden werkplekken bij aanvang van en gedurende de looptijd ervan opgenomen. Die norm is dezelfde norm die is vervat in paragraaf 3.28 Bestek en waaraan [appellante] zich door verstrekking van de Verklaring Creëren Werkplekken heeft gecommitteerd bij inschrijving. Dat partijen hebben beoogd in de Detacheringsovereenkomst invulling te geven aan de
social returnverplichtingen voortvloeiende uit de Vervoersovereenkomst, blijkt voorts uit de totstandkomingsgeschiedenis van de Detacheringsovereenkomst. Zo blijkt uit het door [geïntimeerde] overgelegde gespreksverslag (zie hiervoor 3.1.1. onder f.) dat “
in navolging op de definitieve gunning”partijen nader hebben gesproken over “
invulling van de social return paragraaf” en daartoe de mogelijkheid hebben besproken de medewerkers van [geïntimeerde] in te zetten als chauffeurs. In de reactie van [appellante] op dat verslag, bevestigt zij dat het overleg in het teken stond van “
Social Return” (zie hiervoor 3.1.1. onder f.). Het hof is van oordeel dat de bewoordingen van de bepalingen van de Detacheringsovereenkomst dan ook mede tegen de achtergrond van de Vervoersovereenkomst dienen te worden beschouwd. Uit de bewoordingen van artikel 1.1 Detacheringsovereenkomst blijkt – bezien in samenhang met de overige bepalingen van de Detacheringsovereenkomst en tegen de achtergrond van de Vervoersovereenkomst – dat daarin de verplichting van [appellante] tot het creëren en beschikbaar houden van werkplekken als bedoeld in de Vervoersovereenkomst (paragraaf 3.28 Bestek) is opgenomen.
social returnverplichtingen voortvloeiende uit de Vervoersovereenkomst en zijn zij daarin ten opzichte van de Vervoersovereenkomst nadere voorwaarden (hiervoor in 3.7.5. onder (i) t/m (iii) weergegeven) overeengekomen. Gelet daarop kan van tewerkstelling door [appellante] alleen sprake zijn indien en voor zover [geïntimeerde] voldoende medewerkers ter detachering heeft aangeboden die inzetbaar zijn als chauffeur conform de vigerende cao’s van [appellante] . Als reactie op de gemotiveerde betwisting van [appellante] dat van een minimumafnameverplichting zoals door [geïntimeerde] bepleit sprake is, heeft [geïntimeerde] onvoldoende nader onderbouwd dat [appellante] het minimum aantal overeengekomen werkplekken met werknemers van [geïntimeerde] zou dienen te bemensen ook in het geval dat [geïntimeerde] die medewerkers niet aanbiedt. Het is verder niet duidelijk hoe [appellante] daaraan in praktische zin uitvoering zou dienen te geven. [appellante] heeft immers geen zicht op of toegang tot medewerkers van [geïntimeerde] die voor de in te vullen detacheringsplekken in aanmerking zouden kunnen komen zonder dat [geïntimeerde] die medewerkers ter detachering aanbiedt dan wel anderszins aan [appellante] voorstelt. [appellante] kan het risico dat voldoende geschikte werknemers ter detachering beschikbaar zijn daarnaast niet zelf beheersen. Het is immers [geïntimeerde] die beschikt over het personeelsbestand. Onder die omstandigheden kan bezwaarlijk een resultaatsverbintenis voor [appellante] in de door [geïntimeerde] bepleite zin worden aangenomen. Dat [appellante] onder alle omstandigheden het minimum aantal overeengekomen werkplekken met werknemers van [geïntimeerde] zou dienen te bemensen, zoals [geïntimeerde] stelt, rijmt ook niet met de tevens door haar ten processe ingenomen stelling dat uit de Vervoersovereenkomst en artikel 7.5 Detacheringsovereenkomst juist blijkt dat het aantal werkplekken lager kan zijn dan de minimumnorm indien niet voldoende geschikte medewerkers van [geïntimeerde] beschikbaar zijn om de werplekken in te vullen
.Door [geïntimeerde] is voor het overige onvoldoende onderbouwd dat partijen anderszins zouden hebben beoogd aan [appellante] een minimumafnameverplichting op te leggen. Uit de gedragingen van partijen na de totstandkoming van de Detacheringsovereenkomst kan evenmin worden afgeleid dat partijen die bedoeling hadden. Onweersproken is immers dat [geïntimeerde] pas nadat [appellante] haar heeft aangesproken gevolg te geven aan de Detacheringsovereenkomst, zich op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] zelf in verzuim is terzake haar verplichtingen voortvloeiende uit die overeenkomst.
juistop [geïntimeerde] een resultaatsverbintenis zou rusten een minimum aantal medewerkers bij [appellante] te detacheren. Zulks blijkt niet (voldoende) uit de bewoordingen of de totstandkomingsgeschiedenis van de Detacheringsovereenkomst, dan wel de gedragingen van partijen na het sluiten daarvan. [geïntimeerde] heeft gemotiveerd betwist dat uit de bewoordingen van de Detacheringsovereenkomst een zodanige resultaatsverbintenis zou blijken. Daartoe heeft zij onder meer aangevoerd dat in de Vervoersovereenkomst (paragraaf 3.28 Bestek) is voorzien dat de inzet van medewerkers van [geïntimeerde] in het kader van
social returnlager kan zijn dan de Besteknorm van 3% “
wanneer er onvoldoende geschikte werknemers beschikbaar zijn vanuit [Werkbedrijf groep] .” Ook heeft zij onderbouwd dat zij in artikel 7.5 Detacheringsovereenkomst aansprakelijkheid op die grond heeft uitgesloten, zodat [appellante] reeds ten tijde van de aanbesteding en ook bij het sluiten van de Detacheringsovereenkomst wist, dan wel had behoren te weten dat de situatie zich kon voordoen dat er niet voldoende gekwalificeerde medewerkers vanuit [geïntimeerde] beschikbaar zouden kunnen zijn voor de invulling van de werkplekken. Door [appellante] is onvoldoende weersproken dat [geïntimeerde] – zoals gesteld – hierin heeft voorzien gelet op de omstandigheid dat haar medewerkers personen zijn met een afstand tot de arbeidsmarkt zodat zij niet vooraf kan instaan voor een minimum aantal te detacheren medewerkers die aan bepaalde kwalificaties voldoen. Te meer, omdat [geïntimeerde] geen zeggenschap heeft over de kwaliteiten en kwalificaties van de personen die aan haar personeelsbestand worden toegevoegd. Daarnaast geven de bewoordingen “geen aansprakelijkheid voor schade als gevolg van
het niet beschikbaar zijnvan gedetacheerden” (cursivering hof) van artikel 7.5 Detacheringsovereenkomst bezien in samenhang met de bewoordingen “wanneer onvoldoende geschikte werknemers beschikbaar zijn” van paragraaf 3.28 Bestek, blijk van de door [geïntimeerde] bepleite uitleg dat in artikel 7.5 Detacheringsovereenkomst is overeengekomen dat aansprakelijkheid voor het niet beschikbaar hebben en als gevolg daarvan niet kunnen aanbieden van medewerkers ter detachering, is uitgesloten. Het hof passeert tot slot het argument van [appellante] dat artikel 7.5 Detacheringsovereenkomst gezien de tekst ervan ziet op het (door ziekte) uitvallen van “gedetacheerden” en niet op “te detacheren” medewerkers, nu de Detacheringsovereenkomst voor het uitvallen van gedetacheerde medewerkers een ander artikel (5.4) bevat. [geïntimeerde] heeft daarnaast gemotiveerd betwist dat uit de totstandkomingsgeschiedenis van de Detacheringsovereenkomst zou blijken dat partijen hebben beoogd aan haar een resultaatsverplichting op te leggen in de door [appellante] bepleite zin. Daartoe heeft zij onder meer aangevoerd dat de onderhandelingen beperkt zijn gebleven tot de in het kader van de detachering in te vullen functies, de te hanteren werktijden en de tarifering. Partijen hebben volgens [geïntimeerde] in het geheel niet gesproken over een aan haar op te leggen verplichting een minimum aantal medewerkers ter detachering aan te bieden in afwijking van de Vervoersovereenkomst. Als reactie op die gemotiveerde betwisting, heeft [appellante] haar stelling dat de vermeende minimum aanbiedingsverplichting uit de taalkundige uitleg van artikel 1.1 Detacheringsovereenkomst zou blijken, niet nader onderbouwd. Anderszins is niet komen vast te staan dat partijen zouden hebben beoogd aan [geïntimeerde] een verplichting op te leggen om een minimum aantal medewerkers jaarlijks ter detachering aan te bieden. Ook uit de gedragingen van partijen na de totstandkoming van de Detacheringsovereenkomst kan niet worden afgeleid dat partijen bij het sluiten daarvan hebben beoogd een minimum aanbiedingsverplichting aan [geïntimeerde] op te leggen. Niet is komen vast te staan dat [appellante] gedurende de oorspronkelijk overeengekomen looptijd van de overeenkomst [geïntimeerde] op enige wijze heeft aangesproken op het niet voldoende aanbieden van medewerkers ter detachering, noch tijdens de evaluatiegesprekken, noch anderszins. De opmerking in het evaluatieverslag van 28 maart 2014 (zie hiervoor 3.1.1. onder h.) dat de detachering van de chauffeurs
“op gang”moet
“komen” kwalificeert niet als zodanig. Het aantal aangeboden medewerkers gedurende de jaren 2013 tot en met 2016 vormde geen aanleiding voor [appellante] om daarover haar beklag te doen bij [geïntimeerde] , hoewel tussen partijen niet in geschil is dat het minimumaantal dat de door partijen bij de Detacheringsovereenkomst is overeengekomen in elk geval vanaf november 2014 niet is gehaald. Uit die gedraging van [appellante] kan niet worden afgeleid dat zij de mening was toegedaan dat op [geïntimeerde] een aanbiedingsverplichting rustte. Het hof komt tot de slotsom dat op [geïntimeerde] op grond van artikel 1.1 Detacheringsovereenkomst een inspanningsverplichting – en geen resultaatsverbintenis – rust om geschikte werknemers ter detachering aan te bieden aan [appellante] .
social returnverplichtingen voortvloeiende uit de Vervoersovereenkomst heeft voldaan. Onweersproken is immers dat [appellante] bij haar inschrijving de Verklaring Creëren Werkplekken heeft ingediend, waaruit blijkt dat zij aan de verplichting te verklaren de werkplekken gedurende de looptijd van de overeenkomst beschikbaar te hebben, gevolg heeft gegeven. Ten tweede is niet in geschil dat [appellante] ná gunning met [geïntimeerde] in overleg is getreden over de invulling van de werkplekken, dat partijen daarover overeenstemming hebben weten te bereiken en dat zij daaraan uitvoering hebben gegeven door het sluiten van de Detacheringsovereenkomst. Partijen zijn echter verdeeld over de vraag of [appellante] ook heeft voldaan aan haar (doorlopende) verplichting uit de Vervoersovereenkomst, hiervoor in 3.7.2. onder (ii) weergegeven) om het overeengekomen minimumaantal werkplekken (3 bij aanvang en 3% tijdens de looptijd) te creëren en beschikbaar te houden. Het geschil spitst zich in dat kader tevens toe op de vraag of het nader bij Detacheringsovereenkomst overeengekomen aantal (6,0 fte bij aanvang) werkplekken (hiervoor in 3.7.5. onder (ii) weergegeven) daadwerkelijk door [appellante] is gecreëerd.
social returnverplichtingen te creëren en beschikbaar te houden werkplekken. Dat partijen kennelijk ervan af hebben gezien de reeds bestaande (individuele) detacheringsafspraken – in elk geval ten aanzien van [chauffeur 2] – in de Detacheringsovereenkomst op te nemen, doet hieraan niet af. Daarnaast heeft [appellante] overzichten in het geding gebracht waaruit blijkt dat zij naast voornoemde 3 werkplekken, additionele werkplekken, heeft gecreëerd. [geïntimeerde] heeft onvoldoende weersproken dat [appellante] het minimum aantal werkplekken in geschil heeft gecreëerd of beschikbaar heeft gehouden. Reeds daarom is niet komen vast te staan dat [appellante] in de nakoming van haar verplichting conform artikel 1.1 Detacheringsovereenkomst (en de Vervoersovereenkomst) het minimum aantal overeengekomen werkplekken te creëren en beschikbaar te houden, zou zijn tekortgeschoten. Voor het overige is evenmin komen vast te staan dat [geïntimeerde] voldoende geschikte medewerkers ter detachering heeft aangeboden én dat [appellante] in weerwil daarvan die medewerkers niet te werk heeft gesteld. Onder die omstandigheden was een verplichting tot invulling van die (extra) werkplekken door tewerkstelling van medewerkers van [geïntimeerde] dan ook niet aan de orde.