Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil en conclusies van partijen
4.Gronden
5.Beslissing
- verklaart het hoger beroep ongegrond, en
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 maart 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de vermogensrendementsheffing over de jaren 2010 tot en met 2013. Belanghebbende heeft inkomen uit werk en woning, alsook inkomen uit sparen en beleggen aangegeven. Hij stelt dat de vermogensrendementsheffing in die jaren op stelselniveau in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (artikel 1 EP). Het Hof oordeelt dat de Hoge Raad eerder heeft geoordeeld dat de vermogensrendementsheffing in 2013 en 2014 mogelijk in strijd is met artikel 1 EP, maar dat deze mogelijke schending gepaard gaat met een rechtstekort waarin de rechter niet kan voorzien. Dit oordeel geldt ook voor het jaar 2012. Het Hof concludeert dat zelfs als de heffing in 2011 en 2012 op stelselniveau in strijd zou zijn geweest met artikel 1 EP, er geen ruimte zou zijn voor rechterlijk ingrijpen. Het hoger beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De beslissing is genomen door een meervoudige belastingkamer van het Hof, waarbij de proceskosten niet worden vergoed.