2.4.Belanghebbende, [gemachtigde] , [A] en de stichting hebben op 15 september 2014 een samenwerkingsovereenkomst gesloten. Hierin is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“Bedoeling van partijen is om zowel als bestuurswerkzaamheden te verrichten voor de Stichting alsmede als zelfstandig beroepsbeoefenaar, dus voor eigen rekening en risico, op basis van een overeenkomst van opdracht werkzaamheden te verrichten.
dat de bestuurders de samenwerking in een vorm van een Stichting wensen te realiseren, nu daarmee onder een gemeenschappelijke naam de door hen ieder ingebrachte specifieke kennis en kunde op een efficiëntere wijze te vermarkten is, dan wanneer zij ieder apart diezelfde markt zouden benaderen.
dat het nadrukkelijk niet het oogmerk van de bestuurder is om een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht met elkaar, dan wel met de Stichting aan te gaan, noch een fictieve dienstbetrekking als bedoeld in de Wet op de Loonbelasting en zij met elkaar wensen te contracteren op basis van een overeenkomst van opdracht.
dat de statuten van de Stichting de bevoegdheden van de bestuurders niet in extenso regelt, reden waarom de bestuurders het wenselijk achten om zowel hun verhoudingen als bestuurders, als de afspraken van de individuele participanten als opdrachtnemer te regelen.
dat deze overeenkomst, nu zij door alle bestuurders is ondertekend, voor zoveel deze betrekking heeft op de “huishouding” van de Stichting, gezien kan worden als een reglement in de zin van art. 10 van de statuten van de Stichting.
(…)
Artikel 1 Bestuursbevoegdheden
1. Partijen stellen vast, dat zij de bevoegdheidsregeling, zoals die is opgenomen in de statuten van de Stichting [C] advies als juist erkennen, hetgeen met zich meebrengt dat zij ieder in gelijke mate zeggenschap hebben in het bestuur van de Stichting.
2. Voorts stellen partijen vast dat [gemachtigde] de functie van voorzitter zal bekleden, [A] de functie van secretaris en [belanghebbende] de functie van penningmeester, zolang zij daartoe geen andersluidende afspraken zullen maken.
3. a. In aanvulling op de bevoegdheidsregels zoals opgenomen in artikel 6 en 7 van de statuten van de Stichting, zijn de individuele bestuursleden ieder afzonderlijk bevoegd om zelfstandig om opdrachten van derden aan de Stichting, welke binnen door de Stichting bestreken vakgebieden vallen, ten behoeve van de Stichting te aanvaarden, met de Stichting als opdrachtnemer voor zover die qua aard en omvang als een gebruikelijke opdracht te zien zijn en een belang van € 5.000 niet te boven gaan.
b. Ook is iedere bestuurder zelfstandig bevoegd om een dergelijke opdracht uit te besteden aan een derden, waaronder de participanten, en daarmee de Stichting als opdrachtgever jegens deze te verbinden.
c. De penningmeester is in aanvulling op het bepaalde in art. 7 lid 2 van de statuten gerechtigd om de bankrekeningen van de Stichting te beheren en alle betalingen namens de Stichting te verrichten, welke te zien zijn als gebruikelijk voor de exploitatie van het bedrijf van de Stichting, dan wel waarvan duidelijk is dat deze voortvloeien uit een verplichting die de Stichting is aangegaan jegens derden.
d. Verder komt aan iedere individueel bestuurslid de individuele bevoegdheid toe tot het aangaan van verplichtingen of het doen van betalingen namens de Stichting voor zoveel deze een bedrag van € 1.000 niet te boven gaan;
Artikel 2. Verduidelijking rechtsverhouding
1. Partijen zijn het erover eens, dat zij als bestuurders enerzijds zoveel mogelijk in harmonie het beleid van de Stichting zullen bepalen en ten uitvoer zullen brengen, maar daar waar het geen algemene bestuurstaken betreft, zij zoveel mogelijk de lijn van elkaars verschillende disciplines zullen respecteren.
2. Daar waar het betreft de uitvoering van de werkzaamheden binnen het eigen vakgebied, dus niet in de hoedanigheid van bestuurder, zijn [belanghebbende] , [gemachtigde] en [A] gerechtigd om de werkzaamheden uit hoofde van de tussen hen bestaande overeenkomst van opdracht met de Stichting, door een derde te laten uitvoeren. Dit zal echter uitsluitend na overleg geschieden en met het oogmerk om de uitvoering door een derde tijdelijk te doen zijn.
3. Partijen stellen vast, dat tussen de Stichting [C] en elke van de drie bestuurders een overeenkomst van opdracht bestaat, die [belanghebbende] , [gemachtigde] en [A] ertoe verplicht om, ieder binnen hun eigen vakgebied een zodanige inbreng te leveren van arbeid, kennis en kunde, dat daarmee binnen de Stichting [C] een zo hoog mogelijk rendement wordt behaald.
In beginsel zullen [belanghebbende] , [gemachtigde] en [A] hun volledige arbeidsinbreng daartoe aanwenden, waarbij tot het moment dat zij zulks anders overeenkomen [gemachtigde] en [A] 40 uur per week in opdracht van de Stichting werkzaam zullen zijn en [belanghebbende] 32 uur per week.
4. Zij zijn gerechtigd om de werkzaamheden op een andere plaats uit te voeren dan ten kantore van de Stichting en bovendien gerechtigd om de werkzaamheden op andere tijdstippen dan gebruikelijke kantoortijden te verrichten met dien verstande dat het voor een behoorlijke samenwerking en afstemming wel gewenst is om met regelmaat werkzaamheden op kantoor te verrichten. Zij zullen daarover concrete afspraken maken.
Partijen hebben geen instructiebevoegdheid ten aanzien van elkaars werkzaamheden en de participanten zijn vrij in de uitvoering daarvan, met dien verstande dat indien de Stichting beleid heeft ontwikkeld de uitvoering wel in de lijn van dat beleid dient plaats te vinden.
5. De honorering van de werkzaamheden vindt plaats op basis van de Stichting behaalde resultaat, waarbij partijen van mening zijn, dat de winst tussen hen in redelijkheid verdeeld dient te worden in de verhouding 50% ten behoeve van [gemachtigde] , 30% ten behoeve van [A] en 20% ten behoeve van [belanghebbende] . Zij zullen gerechtigd zijn om dienovereenkomstig een bevoorschotting te doen plaatsvinden, waarbij de uiteindelijke afrekening jaarlijks plaatsvindt nadat de jaarrekening van de Stichting gereed is.
Voorts zullen partijen jaarlijks bezien in hoeverre deze verdeling tussen hen als redelijk te beschouwen is.
6. Partijen zijn het erover eens, dat [belanghebbende] , [gemachtigde] en [A] , ieder als zelfstandig ondernemer, gerechtigd zijn om ook in opdracht van derden nog werkzaamheden te verrichten, met dien verstande, dat zij zich verplichten zulks wel in onderling overleg te doen. Bovendien dient daarbij wel de resterende arbeidsinzet van dien aard te blijven dat de opdrachten van de Stichting daarbij niet in het gedrang komen. Voorts zullen partijen daarbij zonder overeenstemming daarover geen rechtstreek opdrachten aangaan met klanten of gewezen klanten van de Stichting. In geval de omvang van de werkzaamheden voor derden substantieel is, zullen partijen nadere afspraken maken over de winstverdeling van de Stichting.
7. Indien één van de participanten wegens ziekte of gebrek arbeidsongeschikt wordt, lopen de aanspraken op het resultaat van de Stichting gedurende een halfjaar door. Indien er dan perspectief is op herstel en hervatting binnen afzienbare tijd (indicatie enkele maanden), zullen die aanspraken nog tot dan worden voortgezet. Indien dat perspectief er niet is, is de Stichting gerechtigd om de overeenkomst van opdracht op te zeggen met een termijn van 3 maanden.
8. Partijen beogen met deze overeenkomst heel nadrukkelijk geen arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht te doen tot stand komen, noch een fictief dienstverband.
Zij sluiten dan ook het bestaan van een arbeidsovereenkomst ex art. 7:610 e.v. BW bij deze nadrukkelijk uit.
Artikel 3 Overige bepalingen
1. Partijen stellen vast dat zij deze overeenkomst voor onbepaalde tijd met elkaar zijn aangegaan.
2. Zij zijn van mening dat indien er een beëindiging van het bestuurslidmaatschap plaatsvindt, de duurovereenkomst van opdracht, die zij individueel met de Stichting zijn aangegaan, per gelijke datum dient te eindigen, tenzij zij gezamenlijk in voorkomend geval besluiten om daarvan af te wijken.
3. Indien één van hen de overeenkomst van opdracht wenst te beëindigen treedt hij/zij in overleg met de anderen, teneinde te bezien op welke wijze de beëindiging het beste kan plaatsvinden.
Afhankelijk van de aard en omvang van de discipline, die de beëindigende partij binnen de Stichting vertegenwoordigt, zullen partijen in onderling overleg trachten vast te stellen of de partij die vertrekt gerechtigd of zelfs gehouden is om zijn daarop betrekking hebbende aandeel in de activiteiten van de Stichting mee te nemen, dan wel achter te laten.
Daarbij wordt in redelijkheid rekening gehouden met onder andere de oorzaak van de beëindiging, datgene wat de vertrekkende partijen na beëindiging gaat doen ter voorziening in zijn levensonderhoud, alsmede de manier waarop de relatie van de daarop betrekking hebbende klanten en de Stichting tot stand is gekomen.
Afhankelijk daarvan wordt ook bezien in hoeverre het achterlaten van opdrachten/klanten in de Stichting redelijkheid aanleiding geeft tot het betalen van een vergoeding van de ene partij aan de andere partij.
Partijen nemen in geval van beëindiging een redelijke termijn in acht.”.