Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4.Gronden
5.Beslissing
bevestigtde uitspraak van de Rechtbank.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst over de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2014. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag, die na behandeling door de inspecteur werd gehandhaafd. De Rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond. Hierop volgde hoger beroep bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, dat op 9 november 2018 de uitspraak van de Rechtbank vernietigde en de inspecteur opdroeg opnieuw uitspraak op bezwaar te doen. De inspecteur deed dit op 14 maart 2019, maar belanghebbende ging opnieuw in beroep bij het Hof. De kern van het geschil betreft de vraag of de inspecteur een dwangsombeschikking had moeten geven en of de vermogensrendementsheffing in strijd is met het legaliteitsbeginsel en het Europees recht. Het Hof oordeelde dat de inspecteur geen nieuwe beschikking hoefde te geven en dat de vermogensrendementsheffing niet in strijd is met de wet. De slotsom was dat het hoger beroep ongegrond werd verklaard en de uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd.